212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929.
maar geven daarbij aan, dat de daling van de index
cijfers en het goedkoopere leven voor hen aanleiding
is om voor te stellen den werktijd te verlengen en de
vacantiegelden af te schaffen.
De heeren Muller en M. Molenaar stellen een motie
voor om deze voorstellen van Burgemeester en Wet
houders in handen van het Georganiseerd Overleg te
stellen, maar daarop wordt, wat het vacantiegeld be
treft, niet ingegaan; het vacantiegeld wordt afgeschaft
en de invoering van de 48-urige werkweek wordt in
handen gesteld van de Commissie voor Georganiseerd
Overleg.
In 1924 komt de kwestie met Gedeputeerde Staten,
nadat eerst in de vergadering van 26 Februari in den
Raad was aangenomen een voorstel tot invoering van de
48-urige werkweek. Het personeel mist dan dus reeds
den vacantietoeslag en de arbeidsvoorwaarden worden
verslechterd, wel niet veel, maar zij krijgen toch de 48-
urige werkweek. Dan komen Gedeputeerde Staten en
zeggen het volgende
„De economische toestand van de geheele maat
schappij, zooals die zich ook te Leeuwarden aftee-
kent, vordert, dat gestreefd moet worden naar ver
mindering van den belastingdruk, waartoe zoo mo
gelijk de inkomsten der gemeente moeten worden
versterkt en de uitgaven verminderd. De versterking
der inkomsten zou kunnen plaats vinden door pen
sioensbijdragen te vorderen van het gemeenteperso-
neel, uit overweging dat, nu door de invoering der
nieuwe Pensioenwet van de gemeente, in verband
met de verbetering en verhooging der pensioensaan
spraken van dat personeel, aanzienlijke offers worden
gevraagd, het alleszins billijk moet worden geacht
dat van de betrokkenen een korting wordt gevraagd,
waartoe de wet het recht verleent en die ook door
Rijk en Provincie wordt toegepast. Zou deze korting
niet plaats vinden, dan zouden de ambtenaren der
gemeente tegenover die van Rijk en Provincie in een
bevoorrechte positie worden gebracht, terwijl hun
bezoldiging niet bij de ambtenaren, b.v. van de Pro
vincie, ten achter zou staan."
Burgemeester en Wethouders geven daarop een afwij
zend advies, met overlegging van een staat van de sala
rissen van ambtenaren en werklieden bij de provincie
en bij de gemeente, waaruit blijkt, dat de ambtenaren
en werklieden bij de provincie in salaris aanmerkelijk
staan boven die bij de gemeente, en de Raad besluit
met algemeene stemmen accoord te gaan met het af
wijzend advies van Burgemeester en Wethouders.
Daarna keuren Gedeputeerde Staten de begrooting
niet goed, hoewel uit hun schrijven blijkt, dat zij
niet aanhouden op een pensioenaftrek van 8y2
maar genoegen willen nemen met 5% en de Raad
besluit in hooger beroep te gaan, welk beroep ten slotte
wordt verworpen, zoodat pensioenaftrek moet worden
toegepast.
Hier heeft men de heele geschiedenis van de sala
rissen en van de noodzakelijkheid, dat op de loonen en
salarissen werd gekort door afschaffing van vacantie
toeslag, storting voor pensioen en invoering van de 48-
urige werkweek.
En als wij nu zien wat er na dien tijd is gebeurd, dan
valt niet te ontkennen ook al wil men dat niet erken
nen dat de financiëele positie van Leeuwarden gun
stiger wordt. Welnu, als die gunstiger wordt, dan is
het mijns inziens een eerste plicht van den Raad om te
zorgen dat de menschen datgene, dat hun te kort is
gedaan, weer terug ontvangen
De heer IJ. de Vries: Dan zal men het hun over al die
jaren terug moeten geven.
De heer Ritmeester (wethouder): Oh, bedoelt U het
zoo.
Wanneer ik nu even de zaak nareken, constateer ik,
dat b.v. een politieagent le klas in 1920 werd gebracht
op 41per week of, met vacantietoeslag op 2157
per jaar en dat deze op het oogenblik een verhoogd
salaris ontvangt van 2211.of 54.meer, terwijl,
als ik dezelfde berekening bij een arbeider naga, ik zie,
dat een arbeider le klas toen ontving 1637.en nu
zal ontvangen, als het voorstel van de meerderheid van
Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen
1621.38, zoodat deze dus in vergelijking met 1920
nog 16.achter staat, terwijl de agent is vooruit
gegaan.
Ik constateer in elk geval is dat mijn opvatting -
dat het niet meer dan plicht is van de democratie -
dit ook als antwoord aan den heer Peletier dat wij
voor alles rechtvaardigheid betrachten. En als eenmaal
van de gedachte is uitgegaan, dat men de loonen iets
moest verlagen, omdat de financieele toestand dat
eischte, wat ik mij levendig kan indenken, is het dan
zoo gek om te zeggen: als de financieele toestand dit
mogelijk maakt, moeten wij het weer goed maken
Welnu, daarom zeg ik nu: keer terug.
De heer Visser: Ik zal trachten zoo kort mogelijk te
zijn. Ik kom tot deze conclusie, dat wij eigenlijk geen
principieel verschil kunnen ontdekken in de debatten
zoowel de voor- als de tegenstanders van het voorstel
zijn het er over eens, dat de loonen in het gemeente
bedrijf wel hooger mogen zijn dan die in het particulier
bedrijf. Er is hier dus geen principieel verschil, maar er
is hier sprake van een gradueel verschil: hoe hoog mo
gen de salarissen van de menschen in gemeentedienst
uitgaan boven de loonen in het particulier bedrijf Ik
herhaal, principieel willen wij allen wel iets meer geven,
maar hier is sprake van een gradueel verschil. Ik zou
dan te dien opzichte willen vragen: hoeveel mogen wij
uitgaan boven het particulier bedrijf? Wij zijn toch
dunkt mij gebonden aan het algemeen loonniveau, dat
kunnen wij toch niet geheel uitschakelen De heeren
Botke, Dijkstra en anderen hebben gezegd, dat zij willen
uitgaan boven den norm, die wordt gegeven in het par
ticulier bedrijf. Maar ik zou deze vraag willen stellen:
tot hoever Kunnen wij nu de loonen maar tot in het
ongelimiteerde opvoeren of tot een zeker percentage
Ik meen dat de loonen met het percentage, dat zij nu
hebben, als zij daarmee 1 /3 uitgaan boven de loonen in
het particulier bedrijf, ten slotte het hoogtepunt hebben
bereikt.
Er is hier gezegd door den heer Van der Veen de
heer Visser zit hier als bezoldigde van de vakbeweging.
Neen, ik sta hier niet als bezoldigde van de vakbewe
ging, maar ik sta hier als lid van den Raad der gemeente
Leeuwarden, die rekening houdt met de belangen van
ai de ingezetenen. Ik sta hier niet als bezoldigde van
de Katholieke vakbeweging en het is best mogelijk dat
mijn houding hier mij daar moeilijkheden geeft, maar als
ik de overtuiging heb, dat het nu welletjes is en dat
bereikt is, wat bereikt mocht worden, dan blijf ik die
ik ben, dan laat ik mij niet door een zekere richting in
een hoek dringen, maar dan wensch ik mijn persoon
lijkheid te behouden.
De heer Ritmeester heeft een betoog gehouden en ik
ben hem daar dankbaar voor, want hij heeft daarin aan
getoond, dat ik tot heden altijd heb gewerkt in de rich
ting van een goede salarieering. Ja, wat U hebt meege
deeld, wisten wij al, ook van den kindertoeslag; er is
nog wel meer, wat mij persoonlijk betreft. De heer Rit
meester is zoo welwillend geweest ook mijn naam te
noemen; zijn conclusie was, dat ik altijd gewillig heb
meegewerkt om de loonen tot zekere hoogte op te voe
ren. De loonen zijn nu echter mijns inziens tot het
hoogste peil opgevoerd, nu gaat dat niet meer. Het is
misschien een kwestie van appreciatie, maar er kan ook
een tijd komen dat men zegt: het is welletjes.
Bij de mededeeling, dat ik toen heb gepleit om de
loonen hier op dat peil te brengen, heeft dei heer Rit
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929. 213
meester alleen niet genoemd, dat het mevrouw Buisman
is geweest het kan verkeeren die toen tegen die
loonen heeft gestemd; zij wilde ze niet verhoogen, zij
vond ze hoog genoeg en heeft tegen gestemd. Nu doet
het toch wel eigenaardig aan dat, waar zij toen princi
pieel de loonen niet wilde opvoeren, zij nu, in een tijd
dat er een betere sociale positie is gekomen en de toe
standen algemeen zijn hersteld, die loonen wèl omhoog
wil voqren. Dat is m. i. inconsequent.
Ten slotte dit. Wij hebben nu iets gunstiger positie,
zegt de wethouder van Financiën; hij redeneert kijk
eens, er komt perspectief in de financieele positie van
de gemeente Leeuwarden, deze wordt beter, dus laten
wij nu maar gauw overgaan tot loonsverhooging. Moet
dat nu direct het resultaat zijn, als wij iets gunstiger
financieel perspectief krijgen en als het heffings
percentage van 4.8 kan worden gebracht op 4.4, wat
nog maar dubieus is. Want als wij de verlies- en winst
rekening zien van de verschillende bedrijven, dan blijkt
dat de Gasfabriek dit jaar 30.000.a 40.000.
minder winst zal geven dan het vorig jaar en dat men,
wat de financiën betreft, grootendeels is aangewezen
op belangrijke overschotten, zoodat de inkomsten niet
stabiel zijn. Als nu, wat ik toejuich, wij het op het
oogenblik kunnen zeggen dat het financieel perspectief
iets gunstiger is, dan is er toch geen reden om, als de
begrooting een voordeeliger beeld geeft van 50.000.
a 60.000.te zeggen: dan keeren wij dat direct aan
loonsverhooging uit. Dat acht ik een onvoorzichtige
politiek, die tot gevolg kan hebben, dat straks het hef
fingspercentage niet kan dalen van 4.8 tot 4.4 maar zal
moeten stijgen tot 5 of 5.1. Dat zullen de gevolgen
kunnen zijn en ik zou daarom een voorzichtiger beleid
willen voeren.
Mijn cijfers zijn, als ik goe(d heb opgelet, door den
heer Van der Veen in twijfel getrokken. Ik heb gezegd
welke loonen er in het grafisch bedrijf worden uitge
keerd en nu kunnen er excepties zijn, een enkel loon
kan iets hooger zijn, maar 80 van de menschen in
het grafisch bedrijf verdienen dat loon. Dit zijn cijfers,
die ik gekrqgen heb van de R. K. Afdeeling van den
Grafischen Bond en hier wordt gezegd dat iemand van
20 jaar daar verdient 38 cent per uur enz. enz., tot men
op 24-jarigen leeftijd gezel is en dan verdient 60 cent
per uur. Als men dan zegt dat dit het minimum is en
dat men ook de maximum-loonen moet beschouwen,
wil ik toch opmerken dat minstens 80 dat loon ver
dient. Nu is het mogelijk dat naast die 80 een enkele
persoon iets meer verdient, maar mijn gegevens zijn
zuiver en ik meen dat, wanneer men uit bepaalde loonen
een greep gaat doen, men dit niet moet doen uit de
loonen van een enkeling of van een bepaald individu,
maar uit het loon in zijn algemeenheid.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Waar ik hier
eigenlijk door den heer Vromen ook word beticht van
boerenbedrog, wil ik mij daar toch nog even tegen ver
dedigen. De heer Ritmeester is mij daarbij al voor
geweest, door te wijzen op de veel gunstiger financieele
positie van de gemeente op dit ooogenblik. Dat is dan
ook de reden geweest. Stel U voor, dat ik in het begin
van 1927 hiervoor zou hebben gepleit; ik heb er toen
niet aan gedacht om de 5'/2 weer terug te geven,
omdat toen de financieele toestand van de gepieente
zoodanig was, dat wij de belasting moesten verhoogen.
Toen heeft natuurlijk niemand van ons daaraan gedacht
en dan moet men ons later niet verwijten dat het boeren
bedrog is, als wij bij gunstiger financieelen toestand
van de gemeente met het voorstel komen, om de te
storten pensioenpremie terug te geven.
Nu is er nog iets bij gevonden, wat ook opgeld heeft
gedaan; de heer Visser verwijt mij, dat ik indertijd ook
heb gestemd tegen de verhoogingen. Dat is best mo
gelijk, maar ik heb toch direct gezegd en dat ook ge
motiveerd, dat thans iets moet worden goedgemaakt,
wat vroeger is afgenomen en als wij dat billijk en recht
vaardig achten, moet men mij niet betichten van boeren
bedrog. Wil de heer Visser dat betitelen als zijnde een
inconsequentie, dan is dat zijn zaak, maar ik blijf bij
hetgeen ik zooeven heb gezegd als wij iets aan een
arbeider hebben gegeven en de omstandigheden nopen
ons op een gegeven oogenblik om hem dat weer af te
trekken, dan vind ik, evenals ik straks duidelijk heb
aangegeven dat een goede werkgever datgene, wat hij
in slechte omstandigheden van de loonen heeft moeten
afnemen, graag in gunstiger omstandigheden in den
vorm van verhooging terug zal geven, dat ook wij, als
de omstandigheden gunstiger zijn en de financieele
positie van de gemeente beter is geworden, het oogenblik
gekomen moeten achten om het begane onrecht weer
goed te maken.
De heer Van der Veen: Ik ben verplicht nog even het
woord te vragen naar aanleiding van de woorden van
den heer Visser, die bij veronderstelling zei, dat ik de
door hem gegeven cijfers in twijfel had getrokken. Dat
is niet het geval, maar ik heb alleen zijn cijfers ver
volledigd. De cijfers, die de heer Visser heeft genoemd,
zijn door hem verkregen van de organisatie van de be
trokken gezellen, de cijfers van mij zijn ontleend aan
de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De heer Vromen: Het spijt mij wel, dat ik misschien
een klein beetje tegen Uw bedoeling inga, wanneer ik
nog eens het woord vraag, maar ik ben van meening,
dat deze zaak van buitengewoon belang is wat ook
het resultaat van de stemming mag zijn en dat hier
buitengewoon belangrijke en zeer groote politieke vraag
stukken aan deze belangrijke kwestie vast zitten.
Een van de verdedigers namens de meerderheid van
het college beroept zich op de wijziging van de ver
houdingen in den Raad en het is daarop, dat ik nog
even dieper zou willen ingaan. Ik zou dat misschien bij
de algemeene beschouwingen bij de aanstaande behan
deling der begrooting kunnen doen, maar ik meen toch
dat het zijn nut kan hebben het nu te doen, al behoud
ik mij het recht voor om daarop bij de begrooting terug
te komen en dan nog even op de quintessens in te gaan.
Door mij is het verwijt gemaakt, dat wel eens door
de meerderheid van den Raad aan het recht van critiek
van de minderheid is tekort gedaan. Welnu, ais er iets
is, dat mij het recht geeft, dat te beweren, dan is het
juist de geschiedenis van deze loonsverhooging geweest.
Het is hier toch nooit voorgekomen en misschien in
geen enkelen Raad dat een plan tot algeheele loons-
herziening niet eerst in principe in den Raad werd be
sproken, en het is zeker geen gangbare politiek en
moraal dat Burgemeester en Wethouders of laat ik
zeggen de meerderheid van Burgemeester en Wethou
ders opportunistisch ik zeg niet vrijwillig, want ik
heb de overtuiging, dat het niet vrijwillig is gebeurd
tot een verhooging wordt gedwongen, zooals de wet
houder van Openbare Werken heeft erkend en dat die
meerderheid dan oppertunistisch deze voorstellen aan
den Raad opdringt. Dat zijn de woorden van den wet
houder van Openbare Werken.
Deze loonsvoorstellen baseeren zich op iets, dat 4
jaar geleden is gebeurd en dat is juist mijn groote grief.
Wannee,r de zaak zoo stond, dat er hier na 1925 nooit
meer over de salarissen en loonen was gesproken, dan
had men nog niet het recht, om hier plotseling met
voorstellen als deze te komen, dan had men nog de
moreele verplichting om bij de algemeene beschou
wingen bij de begrooting eerst aan te kondigen wij
hebben het plan om in den loop van dit jaar op die, en
I die gronden te komen met een voorstel tot loonsher-
ziening, maar men had toch zeker niet dat recht, waar
hier in 1927 uitdrukkelijk is erkend, dat de loonen hoog
genoeg waren. In 1927 ik haal nog eens aan wat in
1927 namens de fractie van de S. D. A. P. is gezegd