196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
voorloopige vaststelling van de balansen op 31 December
1928 en de winst- en verliesrekening over 1928 van
1. het bedrijf der gemeentewerken
2. het gemeentelijk grondbedrijf
3. het gemeentelijk woningbedrijf
4. de gemeentelijke gasfabriek;
5. het gemeentelijk electriciteitbedrijf
6. het bedrijf der gemeentereiniging
7. de Stads bank van leening;
8. het openbaar slachthuis
en tot goedkeuring van de rekeningen over 1928 van
a. de Stads Armenkamer
b. het Stads Ziekenhuis;
c. het Nieuwe Stads Weeshuis
d. den Armenraad.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van een kohier wegens rioolbelasting be
treffende de Spoorstraat, dienst 1929.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 12 en 13.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de verordening op het Openbaar Lager
Onderwijs en van de verordening tot regeling van den
gemeentelijken cursus voor opleiding van bewaarschool
onderwijzeressen (bijlage no. 13).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Peletier: lk heb met instemming gelezen de
overwegingen van Burgemeester en Wethouders ten
aanzien van hun voorstel tot wijziging van deze veror
deningen, met instemming, maar toch niet met alle
punten. Voor zoover betreït Ontwerp A, ga ik met de
Artt. 1 en 111 volkomen accoord, maar ten aanzien van
Art. II zou ik in overweging willen geven, het minimum-
salaris, dat door Burgemeester en Wethouders is terug
gebracht van 75.op 65.weer te herstellen op
75.lk heb toch in de stukken niet kunnen zien, dat
er een aannemelijke overweging door Burgemeester en
Wethouders is aangevoerd, die aanleiding zou kunnen
geven om het minimum te verlagen van 75.tot
65.Het geheele betoog van Burgemeester en Wet
houders wijst er op, dat het salaris moet worden ver
beterd; welnu, als men dan alleen verbetering gaat zoe
ken in het aanbrengen van periodieke verhoogingen,
acht ik dat niet heelemaal voldoende. Het komt mij voor
dat er absoluut geen reden is om het minimum te ver
lagen. De vakonderwijzers en -onderwijzeressen hebben
niet zooveel uren per week en een bedrag van 75.
per uur over een jaar komt neer op een bedrag van
1.50 voor een geheele les, terwijl Burgemeester en
Wethouders dat bedrag nu nog willen terugbrengen tot
1.30. Ik acht dat niet gewenscht; het betreft hier wel
niet een belangrijk verschil, maar ik wensch er toch een
voorstel van te maken en dat in te dienen, om zoo mo
gelijk te komen tot een redres, n.l. om het minimum te
herstellen op 75.en tevens, dat het maximum der
periodieke verhoogingen niet zal worden bereikt na 14
jaren maar na 10 jaren.
De VoorzitterDe heer Peletier dient het volgende
amendement in
„Ondergeteekende stelt voor in Ontwerp A, Artikel
II, te lezen
I. 75.na 2, 4, 6, 8 en 10 dienstjaren" enz.,
in plaats van 65.na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14
dienstjaren" enz.;
11. 100.na 2, 4, 6, 8 en 10 dienstjaren" enz.,
in plaats van 90.na 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14
dienstjaren" enz."
Dit amendement maakt dus tevens een onderwerp van
bespreking uit.
De heer Westerhuis: Het is mij ook opgevallen, wat
de heer Peletier in het midden brengt, dat het minimum
salaris van de onderwijzeressen bij het handwerk-onder-
wijs bij het gewoon lager onderwijs tot 65.is terug
gebracht en ook is het mij opgevallen dat in de toelich
ting daarbij staat, dat een beginsalaris van 65.alles
zins voldoende wordt geacht. Dat is een oordeel, dat
daar wordt uitgesproken, maar dat oordeel wordt heele
maal niet toegelicht en dan komt onmiddellijk daarop
dat de verhoogingen, die tot het maximum leiden, in 14
jaren bereikt worden. Ik heb mij afgevraagd, welke over
wegingen toch wel mochten gelden bij Burgemeester en
Wethouders, dat het maximum voor de onderwijs
krachten pas na 14 jaren wordt bereikt, terwijl aan een
andere categorie van menschen in gemeentedienst, die
straks aan de orde komen, ook periodieke verhoogingen
zullen worden toegekend, waarbij het maximum al in
3 jaren wordt bereikt. Ik begrijp dadelijk wel dat dit
alles niet precies hetzelfde is, maar ik kan mij toch heel
goed indenken, dat de heer Peletier redeneert zooals hij
redeneert; ik acht het heelemaal niet noodig dat, wan
neer iemand op 20-jarigen leeftijd wordt aangesteld als
handwerkonderwijzeres, zij pas op 34-jarigen leeftijd
geheel volwaardig wordt geacht en dan pas het volle
salaris ontvangt. Ik begrijp de overwegingen van Bur
gemeester en Wethouders daarvoor dan ook niet heele
maal en alvorens mijn stem te bepalen, zou ik dan ook
graag een toelichting van Burgemeester en Wethouders
hebben, welke overwegingen er voor hen toe hebben
geleid om te komen met het voorstel, zooals dat voor
ons ligt.
De heer H. de Boer (wethouder)Tot nog toe waren
geen periodieke verhoogingen toegekend aan de vak
onderwijzeressen in de handwerken. Voordat deze zaak
door mij in het college is gebracht, heb ik eerst op
verzoek van verschillende onderwijzersorganisaties een
bespreking over de verschillende punten gehad met de
betrokken organisaties en men voelde het daar als
noodzakelijk wat ik zelf ook onmiddellijk onderschreef
en wat later ook het college heeft onderschreven om
ook periodieke verhoogingen voor deze vakonderwijze
ressen aan te brengen. Toen is tevens bij de bespre
kingen naar voren gekomen dat, wanneer het minimum
nu lager werd gesteld, dit op zichzelf geen bezwaar zou
zijn, omdat toch dóór de periodieke verhoogingen na
zooveel jaren een belangrijk hooger maximum zou
worden bereikt dan 75.het bedrag dat tot nog toe
vast stond. Daarover waren de betrokkenen het eens,
zoodat ik meende te handelen mede in den geest van
de betrokken organisaties, wanneer ik in het college
van Burgemeester en Wethouders een voorstel aan
hangig maakte zooals dat op het oogenblik voor ons
ligt.
Men moet bij de handwerkonderwijzeressen natuurlijk
niet uit het oog verliezen, dat deze practisch vaak voor
een niet gemakkelijke taak worden gezet, wanneer zij
in de school werkzaam worden gesteld en dat bij hen
juist, zooals bij het vakonderwijs over het algemeen
geldt, de ervaring veel doet. En juist omdat dit in het
bijzonder bij het vakonderwijs geldt, meenen Burge
meester en Wethouders, dat een flink aantal periodieke
verhoogingen hier wel op zijn plaats is, omdat, naar
mate de ervaring langer is, zeer zeker het onderwijs
beter tot zijn recht zal komen.
Ik zeg dus dat, op grond van het feit, dat er vroeger
geen periodieke verhoogingen werden toegekend en
deze nu wel zullen worden ingevoerd, er geen bezwaar
werd gevoeld tegen een lager minimum en een flink
aantal verhoogingen ter bereiking van het maximum.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929. 197
De heer Peletier: Ik heb het betoog van den wet
houder gehoord, maar dit is eigenlijk niet anders dan
nog eens een nieuw betoog voor verbetering van de
salarissen, waarmee ik het in alle opzichten eens ben.
Verder heeft de wethouder meegedeeld dat hij met de
verschillende organisaties overleg heeft gepleegd en dat
deze hebben goedgevonden dat het aanvangssalaris
wordt verminderd. Ik neem daar acte van, alleen ver
wondert het mij, dat geen van die adviezen bij de
stukken heeft gelegen. Wat dat advies zelf betreft, zou
ik toch eerst ook de overwegingen van de organisaties
willen kennen, voordat ik dat advies tot het mijne maak.
Het komt mij thans voor dat daarvoor absoluut geen
reden is en ik kom dan ook tot de slotsom, dat ik,
ondanks het betoog van den wethouder, mijn voorstel
wensch te handhaven.
De heer Vromen: lk zou één opmerking willen maken
en wel deze, dat het bij het voorstel van Burgemeester
en Wethouders 4 jaren duurt, voordat een nieuw be
noemde in dezelfde condities is als vroeger. Dat duurt
twee maal 2 jaren en dat dit geen bezwaar behoeft te
zijn voor nieuw te benoemen onderwijzeressen om te
solliciteeren, lijkt mij niet juist. Voor de tegenwoordige
onderwijzeressen maakt het lagere minimum geen ver
schil, maar voor nieuw benoemde wel; deze zullen 4
jaren moeten wachten, voor zij het tegenwoordige sala
ris krijgen en dat argument vind ik, vooral met het oog
op sollicitatie, wel voldoende, om voor het amendement
van den heer Peletier te stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement-Peletier wordt met 15 tegen 12
stemmen verworpen.
Voor stemmen de heeren Dijkstra, M. Molenaar,
Peletier, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, mevrouw
Van DijkSmit, de heeren Muller, Hofstra, Westerhuis,
Vromen, Oosterhoff, B. Molenaar en Tannninga.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Feitsma, Lauten-
bach, J. de Boer, Hooiring, Van der Veen, Tiemersma,
Botke, IJ. de Vries, Feddema, Westra, Fransen, H. de
Boer, O. F. de Vries en Ritmeester.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van het Werkliedenreglement en van de
Salarisverordening (bijlage no. 15).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Visser: Wij hebben voor ons een voorstel van
de meerderheid van het college van Burgemeester en
Wethouders en dat voorstel wil een salarisherziening of
verhooging voor de werklieden in gemeentedienst.
Ik weet dat, wanneer wij onze meening omtrent dat
betrokken voorstel ter kennis brengen, wij dit voorstel
op zichzelf dan niet los kunnen maken van een voor
geschiedenis van dit voorstel.
Nu wil ik in verband daarmee in herinnering roepen
een vergadering, die in deze zaal heeft plaats gehad in
het jaar 1928, ik meen in October, en wel toen aan de
orde was de herziening van de salarissen van de ambte
naren in gemeentedienst.
Ik heb toen naar aanleiding van een schrijven van het
college van Gedeputeerde Staten, waarbij werd gevraagd
of die verhooging van de salarissen van de ambtenaren
tot noodzakelijk gevolg zou hebben, dat ook de tracte-
menten van de werklieden in gemeentedienst verhoogd
zouden worden, als mijn meening te kennen gegeven
dat een herziening van de salarissen der ambtenaren
zoowel als een herziening van de tractementen der werk
lieden in gemeentedienst van elkaar gescheiden moeten
blijven, zoodat wij bij verhooging van de betrokken
salarissen der ambtenaren, welke salarissen aan den
lagen kant waren, absoulut vrij moesten blijven ten op
zichte van de tractementen der werklieden, als die t. z. t.
aan de orde zouden worden gesteld.
In die betrokken vergadering is meegedeeld bij monde
van enkele Raadsleden dat in de sub-commissie van het
Georganiseerd Overleg door den representant van de
werklieden te kennen was gegeven of laat ik liever
zeggen een eisch was gesteld en wel deze, dat hij alleen
maar zou meewerken tot herziening in den zin van ver
betering van de salarissen van de ambtenaren, wanneer
de toezegging werd gedaan dat, wanneer t. z. t. de
loonen van de werklieden aan de orde werden gesteld,
deze ook zouden worden gewijzigd in stijgende lijn.
Alleen dan was hij bereid mede te werken tot een ver
hooging van de salarissen van de ambtenaren.
Nu schijnt het dat toen aan dien betrokken function-
naris, aan dien representant van de arbeiders, hetzij
direct of indirect wel te kennen is gegeven, dat men
nu ja, wel bereid was, althans in het Georganiseerd
Overleg, om de salarissen van de werklieden te ver
beteren en ik trek deze conclusie hier uit, dat deze be
trokken heer wél heeft meegewerkt aan de herziening
van de salarissen der ambtenaren, wat hij niet zou
hebben gedaan, althans volgens de verklaringen, hier in
den Raad gedaan, als hem niet uitdrukkelijk de belofte
was gedaan, dat ook de werkliedensalarissen herzien
zouden worden.
Er is dus, zooals ik in het begin heb gezegd, een
voorgeschiedenis geweest aan dit voorstel en ik ben
geneigd te veronderstellen dat, wanneer destijds in de
door mij genoemde vergadering niet over de werklieden
salarissen of tractementen was gesproken, dan misschien
dit voorstel hier thans niet ter tafel was geweest. Als
dat het geval is, wat ik veronderstel, dan heeft dit voor
stel m. i. toch niet gehad een gezonden, natuurlijken
groei, maar het is meer het product van de omstandig
heden en het is dus eigenlijk te danken aan datgene,
wat in het Georganiseerd Overleg is gebeurd, toen daar
aan de orde waren de salarissen van de ambtenaren.
Ik meen, dat dit een minder gunstig licht werpt op
het wezen van het Georganiseerd Overleg, ik meen dat
dit eigenlijk de zaak vertroebelt. Wanneer het een feit
is, dat men daar gaat accordeeren
De heer Vromen: Eischen
De heer Visser: of eischen, zooals de heer Vromen
zegt ik wilde het wat soepeler voorstellen wan
neer dat een feit is, ik herhaal, dan werpt dat een minder
gunstig licht op het Georganiseerd Overleg, dan function-
neert dat apparaat op een manier, die wij minder wen-
schelijk achten en dat zou dan bij de principieele voor
standers van het Georganiseerd Overleg eigenlijk wel
eenige ontnuchtering naar voren kunnen brengen. Ik
herhaal, wat gebeurd is in het Georganiseerd Overleg
en de eisch, die daar is gesteld, zooals de heer Vromen,
zich uitdrukt, vertroebelt de zaak en het oordeel, dat
wij daar op het oogenblik over moeten vellen; wij zouden
als het ware op een zeker soort commando worden op
geroepen om voor verbetering van salarissen te stemmen.
Nu wil ik toch op het oogenblik ook de zaak ge
scheiden hebben. Ik heb altijd het standpunt ingenomen
dat, waar het betreft een herziening van de tractementen
van de werklieden, deze absoluut gescheiden moet
blijven van de herziening van de ambtenarensalarissen.
En wanneer het nu mocht zijn, dat de werklieden de
dupe zouden worden van datgene, wat zich heeft af
gespeeld in het Georganiseerd Overleg, wanneer wer
kelijk de salarissen van de werklieden stonden op een
niveau of op een peil, dat dringend verbetering zou
eischen, dan zou ik nóg voor verbetering pleiten, ook
gezien wat er is gebeurd in het Georganiseerd Overleg.
Maar bij onze fractie leeft die overtuiging niet. Wij