234 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
die Burgemeester en Wethouders gunstig noemen.
Hoeveel vlottende schuld wil men consolideeren
Op die vraag wordt eigenlijk niet een juist antwoord
gegeven, want daarop komt niet als antwoord welke
vlottende schulden men wil consolideeren, maar welk
bedrag de vlottende schuld thans is. Men noemt een
zeker bedrag. Nu blijkt uit deze beantwoording ook niet
of is het antwoord niet een nadere preciseering van de
uitdrukking van Burgemeester en Wethouders, waarom
oe kaspositie gunstig kan worden genoemd. Dat kan
toch hieruit niet blijken. De kaspositie zou gunstig
wezen, als wij over veel directe kasmiddelen beschikten,
die wij niet behoeven te ieenen en waaruit wij misschien
een deel van de werken van den Kapitaaldienst voor-
loopig zouden kunnen financieren in afwachting van
een gunstig moment om op de geldmarkt een beroep te
doen. Het kan ook mogelijk zijn dat, hoewel wij niet
over een groote hoeveelheid kasmiddelen beschikken,
het toch ook gewenscht is, niet direct over te gaan tof
het consolideeren van schuld voor Kapitaalsuitgaven,
omdat het goedkooper is, die uitgaven voorloopig te
financieeren uit kasgeldleeningen. Ik meen toch van de
tafel van Burgemeester en Wethouders te hebben ge
hoord, dat men die kan afsluiten tegen 3y2 terwijl
voor vaste leeningen misschien 5 moet worden be
taald. En hoewt! ik oppervlakkig ook zou zeggen dat
het moment thans gunstig is, om over te gaan tot het
aangaan van een vaste leening, neem ik het toch ook
gaarne aan van Burgemeester en Wethouders, als zij
zeggen, dat dit op het oogenblik niet het geval is. In
elk geval, als de heer Peletier meent, dat het gewenscht
is over te gaan tot het sluiten van een obligatieleening,
dan kan ik mij daar niet bij aansluiten, want ik meen
juist, dat wij ons den laatsten tijd met het sluiten van
leeningen bij verschillende instellingen belangrijk heb
ben bevoordeeld en dat wij op die wijze de belangrijke
kosten, die op een obligatieleening vallen, hebben be
spaard. En dan geloof ik dat wij werkelijk goed doen,
als wij voorloopig met kasgeldleeningen de Kapitaals
uitgaven nog kunnen bestrijden, een 3\'2 kasgeldlee-
ning aan te gaan; ik geloof, dat dit zeer zeker aanbe
veling verdient.
Dit neemt echter niet weg, dat dit niet direct een
gunstiger financiëele kaspositie kan worden genoemd
en dat Burgemeester en Wethouders dus het antwoord
op die vraag eigenlijk zijn schuldig gebleven.
Ik kom thans aan de kwestie van de afschrijving op
de kabels van het Electriciteitbedrijf
De Voorzitter: Mag ik den heer Westra verzoeken,
dat punt bij de begrooting van het Electriciteitbedrijf te
behandelen? De heer Vromen heeft ook aangekondigd
dat hij een voorstel zal doen, dat kan dan tegelijkertijd
worden behandeld.
De heer Westra: Dan geloof ik, dat ik thans geen
bijzonder punt meer heb te behandelen, dan kan ik voor
loopig hiermee eindigen.
De heer Westerhuis: Ook dit jaar is er voor mij geen
aanleiding tot het houden van uitvoerige algemeene be
schouwingen. Ik zal mij beperken tot een paar punten,
die ik ook in de sectievergadering heb ter sprake ge
bracht en tot een enkel punt, dat ik daar toen niet kón
brengen, omdat het toen niet bestond en verder wensch
ik nog enkele opmerkingen te maken naar aanleiding
van datgene, wat door vorige sprekers in het midden is
gebracht.
In de allereerste plaats zou ik even iets willen zeggen
over het Sectieverslag. De algemeene rapporteur zal de
gemaakte opmerkingen naar aanleiding daarvan zeker
wel beantwoorden, maar ook voor mij is er nog wel aan
leiding om een enkele opmerking daaromtrent te maken.
Ik ben het met den heer Oosterhoff volkomen eens, dat
het voor den rapporteur in de sectievergadering, die te-
gelijk deelneemt aan de discussies in de sectie, buiten
gewoon moeilijk is een nauwkeurig en volledig verslag
te maken en dat het voor hem bovendien zeer moeilijk,
zoo niet ondoenlijk is, om in den tijd, die hem daarvoor
i is gegeven, mede te werken tot het opstellen van het
Sectieverslag, zooals dat hier gedrukt voor ons komt te
liggen.
's Woensdags vergaderde dezen keer de laatste sectie,
Donderdags konden wij niet bijeen komen, dus Vrijdags
kwamen wij bijeen. En wanneer niet de heer Molenaar
zoo vriendelijk was geweest het Sectieverslag te maken,
omdat hij nog een vrijen dag kon krijgen die offerde
de heer Molenaar er dus aan op had ik öf een vrijen
dag moeten nemen óf er een nacht aan moeten opof
feren, omdat men hier 's Maandags in het bezit wenschte
te zijn van het Sectieverslag. Welnu, het is op deze wijze
voor een Raadslid, dat ook op andere wijze nog plichten
heeft te vervullen, dan mede te werken aan het Sectie
verslag, niet mogelijk; van tweeën een: óf de tijd, die
beschikbaar wordt gesteld, moet vrij wat grooter wor
den genomen, óf men moet gehoor geven aan den
wensch van den heer Oosterhoff, een wensch, dien ik
graag ondersteun ook om andere reden, n.l. dat men
zich in de sectievergaderingen bedient van een ambte
naar, die ook het verslag opmaakt.
Vervolgens wilde ik zeggen, dat ook nu blijkt, dat er
I is een groote tegenstelling tusschen den Vrijheidsbond
en ons, waar de fractie van den Vrijheidsbond nu reeds
aankondigt, dat zij straks zal stemmen tegen deze be
grooting, terwijl wij met de meest mogelijke vrijmoedig
heid zullen stemmen vóór dezeifde begrooting. En ik
wil hierbij dadelijk ook maar iets zeggen omtrent het
bezwaar van den Vrijheidsbond, n.l. ten opzichte van
het punt verhooging tier loonen. waartoe de vorige ver
gadering is besloten. Wij zullen over dat onderwerp
natuurlijk de discussies niet meer openen, maar ik wil
i toch zeggen dat, wanneer ik in de gelegenheid was ge
weest te stemmen ik was op dat moment hier niet
aanwezig ik met vreugde zou hebben gestemd voor
die verhooging. Waarom? Omdat ik altijd nog van mee
ning ben, dat de verdeeling van het maatschappelijk in
komen nog niet zoodanig geschiedt, dat daarop geen
i gerechtvaardigde critiek is uit te oefenen. En wanneer
ik dan door een verhooging van de loonen, zooals hier,
iets weg kan nemen van die onrechtvaardigheid, die ik
eiken dag constateer, dan werk ik daartoe van harte
mede.
Nu kan men zeggen, dat in elk geval een groot nadeel
van deze verhooging is, dat zij stimuleerend werkt op
de neiging, om te komen tot verhooging van de loonen
in de particuliere bedrijven, ja, wanneer een staking,
om te komen tot verhooging van de loonen in de parti
culiere bedrijven, daarvan zou afhangen wat ik trou
wens betwijfel en wat ook heel moeilijk is waar te
maken als dat inderdaad zoo was en elke poging tot
loonsverhooging in het particuliere bedrijf noodzakelijk
gepaard zou gaan met conflicten als werkstaking en uit
sluiting, dan zou men zich inderdaad toch nog eens
moeten bedenken. Maar m. i. is dat niet het geval; wij
verkeeren zoo langzamerhand in een stadium, dat der
gelijke moeilijkheden niet altijd meer op die wijze wor
den uitgevochten. Ongetwijfeld valt er in het maatschap
pelijk leven in dat opzicht een groote kentering te con-
slateeren en ten opzichte van de verschillende belangen
kunnen de moeilijkheden dikwijls worden overbrugd,
zonder dat naar die uiterste middelen behoeft te woruen
gegrepen
De heer Visser: O ja
De heer Westerhuis: Door den heer Oosterhoff is ook
gezegd, dat de Raad verkeerd had gedaan of een ver
keerde houding had aangenomen bij het weder vervullen
van een vacature in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg en dat de Raad niet had mogen afwijken van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 235
de gewoonte, om opnieuw in de Commissie voor Geor
ganiseerd Overleg aan te wijzen een lid van den Raad, j
dat behoorde tot de fractie, waartoe ook behoorde de
gene, die uit de Commissie was getreden
De heer Vromen komt ter vergadering.
De heer WesterhuisPersoonlijk behoef ik mij dat
verwijt niet aan te trekken, maar ik meen toch wel, dat
ik het recht heb, om voor den Raad eenige woorden van
verdediging voor die handelwijze aan te voeren.
Kijk, speciaal in deze commissie moet sprake zijn van
overleg, er moet daar constructieve arbeid worden ver
richt en door geven en nemen moet men daar komen tot
een resultaat. Het was duidelijk dat degene, die hier was
aangewezen, voor dien constructieven arbeid weinig
voelt, althans daarvan hier in deze vergadering weinig
blijk geeft. Hij heeft integendeel door zijn wijze van
optreden jegens velen van ons, die hem daartoe nooit
aanleiding hebben gegeven, het ons heel moeilijk ge
maakt, aan hem de plaats te geven, waar de Vrijheids- j
bond hem op meende te moeten plaatsen. Meer wil ik
daarvan niet zeggen.
Dan wilde ik graag een opmerking maken naar aan
leiding van de school aan de Bildtschestraat. Ik heb er
mij over verwonderd, toen ik een paar weken, voordat
die school geheel klaar was, de gelegenheid heb te baat
genomen, toen daar een opzichter bezig was, om die
school te bekijken, dat ik van dien opzichter hoorde,
dat er al een bepaald hoofd voor die school was aange
wezen, omdat ik meende, dat het recht om een hoofd
van een school en ook van de onderwijzers te benoe
men behoorde aan den Raad.
Nu weet ik wel, dat mij misschien straks zal worden 1
gezegd, dat dit eigenlijk geen nieuwe school of liever
wèl een nieuw gebouw maar géén nieuwe school is,
maar dat al het personeel, mitsgaders de leerlingen van
een heel andere school, daarheen zijn overgebracht. Ik
moet echter zeggen, dat dit toch niet heelemaal is, zoo
als het hoort, althans naar mijn meening. Want ik kan
mij voorstellen dat, toen dit schoone gebouw stond te
verrijzen, meerdere hoofden van scholen en onderwijzers
in Leeuwarden, die tot dusver werken aan inrichtingen,
die. wat het uiterlijk betreft, aan deze nieuwe inrichting
niet kunnen tippen, de hoop zullen hebben gekoesterd
daarnaar te worden overgeplaatst. Zij hebben daartoe
echter niet de kans gehad, er is iemand daarvoor aan
gewezen. Dat over het algemeen het onderwijzend per
soneel daar wel eens over denkt, is duidelijk genoeg;
wij hebben hier verschillende gelegenheden gehad,
waarbij onderwijzers op hun verzoek van de eene naar
de andere school werden overgebracht. Ik meen dus,
dat Burgemeester en Wethouders in dezen ten onrechte
iets tot zich hebben getrokken, wat des Raads is.
ik zou verder nog iets willen zeggen naar aanleiding
van het antwoord, wat Burgemeester en Wethouders
hebben gegeven op mijn vraag, of men een gelegenheid
zou willen scheppen om zieken met geestesafwijkingen
in het Stads-Ziekenhuis te doen verplegen of, indien
daartoe geen gelegenheid kon worden geschapen, of
Burgemeester en Wethouders dan wilden overleggen
met de besturen van de bestaande ziekeninrichtingen,
om daar een gelegenheid te scheppen ook voor onze
siadspatiënten.
Ik krijg daarop een antwoord, dat mij niet alleen niet
kan bevredigen, maar dat ongetwijfeld ook onjuist is.
Daar staat
„In den nieuwen aanbouw van het Stads-Zieken-
huis zijn beneden twee isoleercellen voor krankzin
nigen en boven drie isoleerkamers gemaakt voor pa
tiënten, als in de vraag wordt bedoeld."
Het is mogelijk, dat die kamers voor dat doel gemaakt
zijn, maar ik ben zoo vrij dat te betwijfelen, want op
dezelfde hoogte is een kamer gemaakt voor zieke zusters
en ik kan mij niet voorstellen, dat men begint met een
ziekenkamer voor zusters te maken naast een kamer,
die is bedoeld voor geesteszieken. Maar bovendien, als
die daarvoor is bedoeld, dan is die al lang in gebruik
genomen en dat is natuurlijk aan Burgemeester en
Wethouders ook wel bekend voor gansch andere
doeleinden, omdat dit ziekenhuis de gelegenheid mist,
die menschen te verplegen, die daar verpleegd moeten
worden. Die kamer is ingericht als donkere kamer van
den oor-, neus- en keelarts en de twee andere kamers
worden gebruikt voor patiënten, die ernstig ziek zijn,
enz. enz. Voor de groep van patiënten, waarvoor ik de
aandacht van Burgemeester en Wethouders vraag, is
eenvoudig in het ziekenhuis geen plaats en ik verbaas
mij dan ook er over dat mij hier kalm wordt voorgelegd:
gij schijnt niet op de hoogte te zijn, er is wèl plaats. Die
plaats is er niet. Ik hoop dat Burgemeester en Wethou
ders alsnog die vraag onder de oogen willen zien en
een oplossing zullen willen zoeken voor de moeilijkheid,
die daar inderdaad bestaat.
Ik verheug mij er ook over, dat in het Stads-Zieken
huis een lift zal worden aangebracht en ik kan met mijn
ambtgenoot, den heer Vromen, geheel meegaan, waar
hij bespreekt den tragen voortgang, dien de her-inrich
ting van den Geneeskundigen Dienst hier heeft.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou naar
aanleiding van bijlage 14 nog wel iets betreffende het
Sectieverslag willen zeggen. Er wordt in verschillende
financiëele kwesties een definitief antwoord door Bur
gemeester en Wethouders gegeven; verschillende vra
gen worden als het ware weggevaagd door een opmer
king van Burgemeester en Wethouders, namelijk dat zij
met stelligheid durven beweren, dat voor 1931 geen
belastingverhooging noodig zal zijn. Hierdoor vervalt
m. i. elke ernstige twijfel aan het financiëel beleid van
dit college.
Ik zou echter niettemin, Mijnheer de Voorzitter, met
graagte het antwoord van Burgemeester en Wethouders
willen hooren op het uitnemende betoog, dat de heer
Vromen in zake de financiëele aangelegenheden betref
fende deze begrooting heeft gehouden.
Ik wensch niet in herhaling te treden van hetgeen de
heer Vromen omtrent het Sectieverslag heeft gezegd; ik
kan er mede volstaan, dat Burgemeester en Wethouders
alles doen wat mogelijk is om den heer Vromen gerust
te stellen. En dan ben ik ook over deze zaak gerust
gesteld.
Een andere zaak is het wanneer in de sectieverga
dering een opmerking gemaakt wordt en die opmerking
wordt zoodanig door de rapporteurs geplaatst, dat er
eigenlijk van een klein misverstand sprake is. Daarom
gevoel ik veel voor hetgeen door den heer Oosterhoff is
voorgesteld, namelijk om tijdens de sectievergaderingen
iemand aan te stellen, die de rapporteurs wat ontlast,
waardoor het verslag verbetering zal ondergaan.
Ik lees hier, Mijnheer de Voorzitter
„Een der leden uit zijn ontstemming over het feit.
dat bij het vervullen van vacatures in sommige com
missies of colleges het „Gereformeerde deel"
daarop leg ik den nadruk, Mijnheer de Voorzitter
„telkens wordt gepasseerd."
Er is hier sprake van een misverstand en ik wil daarom
beginnen met een verklaring, hoe het mogelijk geweest
is, dat de rapporteur het aldus in het rapport gesteld
heeft.
Onzerzijds is aanmerking gemaakt omtrent de ver
vulling van functies in die commissies. Toen er door ons
in vergaderingen o. a. van de Ziekenhuis-commissie
steeds op werd aangedrongen, uit de kringen waaruit
wijlen de heer Dijstra voortkwam, ook te voorzien in die
vacatures, werd door den voorzitter der sectievergade
ring de vraag gesteld: Hoe moet ik dat nu zien? Is de
anti-revolutionnaire partij de Gereformeerde Kerk
Ik kon mijn ooren bijna niet gelooven, maar moest
het nader verklaren en we! aldus Wanneer men de