236 Verslag van de handelingen van den
anti-revolutionaire partij wil zien in al hare geledingen,
is die partij interkerkelijk
De heer Visser: Tegen de revolutie!
De heer Hofstra interkerkelijk! Dat wil zeggen,
dat ieder, van elke geestesinrichting, zich kan aansluiten
bij de anti-revolutionaire partij.
De heer Vromen: Van mijn kerk toch niet
De heer Hofstra: Dat ligt aan U, maar wie zich wil
voegen bij de anti-revolutionaire partij, kan dat doen
Ik heb in de sectievergadering besproken wat onze
menschen hebben gezegd in verband met den vertegen
woordiger in de Armenkamer.
Ik persoonlijk gevoel mij het meest aangetrokken tot
de Gereformeerde Kerken, waar een college van diake
nen zich dagelijks bezig houdt met werken van armen
zorg. Het werk van de diakonieën is niet precies gelijk
aan dat van de Stads-Armenkamer, maar beoogt de uit
oefening van barmhartigheid van diakonaal standpunt.
Deze geschiedt door menschen, die getoond hebben,
wel degelijk die functies te kunnen vervullen.
Wij, van rechtsch-protestantsche richting, meenen,
dat wij, wat deze vertegenwoordiging betreft, te kort
gedaan worden.
Ik kom nu tot hetgeen de heer Oosterhoff heeft ge
zegd, namelijk, dat zijn groep geen vertegenwoordiging
is toegestaan in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg. Ik wijs den heer Oosterhoff erop, dat de anti
revolutionairen ongevraagd een vertegenwoordiger in
het Georganiseerd Overleg hebben gekregen en dat zij
zelf daartoe geen enkele poging hebben gedaan. Men
maakt het ons moeilijk, dat wij elk jaar en eiken dag
er over moeten spreken, nu wij ook geen vertegenwoor
diging hebben in het college.
Over de Ziekenhuis-Commissie heb ik verscheidene
malen het woord gevoerd. Wanneer Burgemeester en
Wethouders nu mededeelen, dat het aan de Commissie
ligt en dat Burgemeester en Wethouders niet met voor
stellen komen, dan wordt het toch wel wat erg, want wij
zien, dat onder het eene stuk van de Commissie de
naam van den eenen wethouder als voorzitter en als
secretaris de naam van den anderen wethouder prijkt.
Het is noodig, Mijnheer de Voorzitter, dat onzerzijds een
vertegenwoordiging ook in deze Commissie komt.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiMijnheer de
Voorzitter! Ik wilde gaarne enkele opmerkingen maken;
weliswaar niet als algemeene beschouwingen, maar toch
zijn deze opmerkingen hier meer op hun plaats dan bij
de afzonderlijke punten van de begrooting.
Op mijn vraag, of het niet tijd werd een vrouwelijke
kracht aan te stellen bij de politie, met name bij de
zedenpolitie, werd, volgens het Sectieverslag, geant
woord
,,Naar de Burgemeester ons mededeelt, is de be
hoefte aan een vrouwelijke kracht bij de politie tot
dusver niet gebleken."
Ik kan mij voorstellen, Mijnheer de Voorzitter, dat de
politieambtenaren zelf niet bepaald de behoefte aan een
vrouwelijke kracht gevoelen, maar het publiek heeft in
deze ook wat te zeggen. Meerderen zullen toch met mij
gevoelen, dat bij de politie vele zaken behandeld wor
den, waarbij men een vrouw zeer goed kan gebruiken.
Ik zie trouwens hoe in meerdere plaatsen, Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag, Nijmegen, Groningen, Bussum,
Utrecht, enz., vrouwelijke politie-ambtenaren zijn aan
gesteld, en onder deze omstandigheden kan men ons
hier niet afzouten" met het motief, dat men geen be
hoefte gevoelt aan een vrouwelijke kracht.
Ik wil niet alleen wijzen op het feit, dat de vrouwelijke
krachten daar zeer goed voldoen, doch tevens op het
geen in een vergadering van den Bond van Hoogere
Politie-Ambtenaren, die eenige weken geleden werd ge
van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
houden, door den heer C. E. G. Hogendijk, Commissaris
van Politie te Amsterdam, gezegd is over ,,De Vrouw
j bij de Politie". Hij heeft gezegd, dat het niet alleen ge-
wenscht is voor vrouwen en kinderen, dat zij door vrou-
i welijke politie-ambtenaren worden behandeld, maar
voor de geheele maatschappij. Vroeger was de taak van
I de politie de „sterke arm" te zijn; langzamerhand wordt
door de veranderde sociale omstandigheden de politie
meer en meer de „helpende hand". Hij zegt, dat de
vrouw in alle opzichten meer gewaardeerd wordt, maar
voor sociale werkzaamheden acht hij de vrouw onmis-
baar.
Aangaande het verhoor verklaarde de heer Hogendijk,
I dat tot dusverre meestal het systeem bestaat, dat dit in
alle gevallen, ook van vrouwen en kinderen, aan den
eersten den besten ambtenaar wordt opgedragen, terwij!
daarvoor iemand noodig is, die psychologisch geschoold
is, en, wanneer het vrouwen en kinderen geldt, bij voor
keur een vrouwelijke ambtenaar.
Ik zou zeggen, dat waar in dergelijke uitspraken van
hooge politie-ambtenaren de vrouw zoozeer gewaar
deerd wordt in haar werk, ik mij niet kan voorstellen,
dat in een plaats als Leeuwarden, waar zooveel zaken
zijn, waarbij vrouwen en kinderen belang hebben, de
vrouw bij de politie niet op haar plaats zou zijn. De
vrouw is immers veel beter in staat dan haar mannelijke
collega's den gemoedstoestand van andere vrouwen en
van kinderen te beoordeelen.
Ik geef derhalve Burgemeester en Wethouders nog
maals in overweging te beoordeelen, of het niet van be
lang is, dat aan het politiecorps een vrouwelijke amb
tenaar wordt toegevoegd.
Wat betreft het antwoord op de vraag naar het rap
port omtrent het handwerkonderwijs op de lagere scho
len, ik lees daarbij den zin, dat de Centrale Ouderraad
deze aangelegenheid in onderzoek heeft en dat men zijn
desbetreffend rapport met belangstelling tegemoet ziet
De heer H. de Boer (wethouder): Dat slaat op iets
anders; dat slaat op de vraag betreffende de vacantie-
scholen
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: lk zou zeggen,
dat ik met genoegen het rapport van den Centralen
Ouderraad afwacht, maar dat slaat dus op de vacantie-
scholen. Met het rapport van de Commissie voor hand
werkonderwijs is de zaak dus afgedaan. Maar dat rap
port, dat door een der leden der handwerkcommissie
met groote belangstelling is opgemaakt, verdient meer
dan aan den kant gelegd te worden, omdat de onder
wijzeressen aan verschillende scholen geen instemming
kunnen betuigen met dit rapport. Daarin worden ver
schillende onderwerpen behandeld en zaken aan de
hand gedaan, die werkelijk de moeite van een proef
waard zijn. Het handwerkonderwijs is niet zoo, dat het
niet verbeterd zou kunnen worden. Ik verzoek den wet
houder dan ook dieper op het rapport in te gaan, de
daarin vervatte wenken ter harte te nemen en ze met de
onderwijzeressen te bespreken, tot verhooging van het
peil van het handwerkonderwijs.
Ik zou tevens willen vragen, of een opvolgster zal
worden benoemd in de betrekking van mevrouw Bin-
nerts, die onze stad wegens ziekte moest verlaten. Die
betrekking is jaren lang tot genoegen van het gemeente
bestuur vervuld. Ik meen ook, dat de nu geschapen be
trekking een groote verbetering heeft gebracht in het
toezicht op de leermiddelen en de controle op het
schoonmaken van de scholen.
Toen ik die vraag in de sectievergadering ter sprake
bracht, zei de voorzitter van de sectie, dat een andere
ambtenaar tijdelijk met de distributie is belast en dat
de controle op het schoonmaken van schoollokalen van
geen beteekenis is. Intusschen is mij gebleken dat die
controle wèl van beteekenis is en ik vraag mij af, of het
wel op den weg ligt van dien anderen ambtenaar ten
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 237
eerste om de leermiddelen voor het handwerkonderwijs
te keuren en in de tweede plaats, of die ambtenaar het
toezicht op het schoonhouden van de lokalen wel kan
doen. Het lijkt mij toe, dat hier de zuinigheid de wijsheid
bedriegt en ik zou dan ook willen aanraden, voor deze
betrekking sollicitanten op te roepen, omdat ik meen dat
door het scheppen van deze betrekking een bezuiniging
is verkregen en het vervullen van die betrekking nu jaren
lang tot tevredenheid heeft geleid.
Ik .vil hierbij nog de hoop uitspreken, dat het college
op de schoolvergaderingen de noodige medewerking zal
krijgen ten opzichte van de samenwerking tusschen j
jeugdleeszaal en schoolbibliotheek. Dat lijkt mij ook een
punt van groot belang. Wij voteeren ieder jaar een groot
bedrag tot aanvulling van de schoolbibliotheek en dat
bedrag zou beter tot zijn recht komen, indien er samen
werking is tusschen jeugdleeszaal en schoolbibliotheek,
waarbij wederzijdsche aanvulling mogelijk is, die in de
practijk uitstekend voldoet.
lk heb met genoegen gezien, dat het gemeentebestuur
eenigszins van idee veranderd is en in sommige of in
alle zalen gelegenheid zal worden gegeven tot het ver- j
toonen van films. Dit verheugt mij zeer, want, naar ik
meen, bestaat er in Nederland geen enkele plaats, waar,
zooals in Leeuwarden, zoo weinig gelegenheid is films
te vertoonen. Tot dusverre werd den verschillenden
vereenigingen steeds geantwoord, dat het niet mocht
vanwege brandgevaar; er mochten wel lichtbeelden zijn,
maar geen films, zoolang er geen cabine was. Er zijn
echter ook onbrandbare films, Mijnheer de Voorzitter,
en bovendien zijn er kistjes, waardoor gevaar voor
brand heelemaal wordt opgeheven.
Indien Burgemeester en Wethouders deze zaken als
voorwaarden stellen, waaraan vertooningen zullen heb
ben te voldoen, dan meen ik, dat in het vervolg voor de
meeste zalen, zoo niet voor alle, toestemming tot het
houden van filmvertooningen zal kunnen worden gege
ven.
De heer Feitsnia: Mijnheer de Voorzitter! Hoewel ik
dankbaar ben voor de moeite, die Burgemeester en Wet
houders zich in verband met de Pluiniveemarkt hebben
getroost, spijt het mij, dat deze nog steeds bij de Olde-
hove moet worden gehouden en ik voorzie, wanneer
hierin geen verbetering wordt gebracht, dat zij lang
zamerhand zal verdwijnen.
Ik erken, Mijnheer de Voorzitter, dat er groote moei
lijkheden bestaan, doch meen niettemin erop te moeten
aandringen, dat deze markt wordt gehouden in de om
geving van spoor, boot en tram.
Wanneer ik bedenk wat door Burgemeester en Wet
houders wordt gedaan voor den handel in boter, kaas,
vee, graan, enz., wil het mij voorkomen, dat een betere
oplossing binnenkort moet worden gevonden
Ik wijs op de groote uitbreiding van de pluimveeteelt
en de konijnenfokkerij in ons land en ook in onze pro
vincie en ik geloof zeker, dat Burgemeester en Wet
houders van een goed ingerichte pluimveemarkt op een
geschikt terrein zeer veel pleizier zullen beleven.
Het Wilhelminaplein wil ik daarvoor op deze gronden
in aanmerking doen komen en ik dien derhalve, tezamen
met den heer Tamminga, het volgende voorstel in
„De Raad spreekt de wenscheiijkheid uit de pluim
veemarkt te verplaatsen naar het Wilhelminaplein."
De Voorzitter: Dan maakt het door de heeren Feitsma
en Tamminga ingediende voorstel tevens een punt van
bespreking uit.
De heer M. MolenaarMijnheer de Voorzitter De
heer Oosterhoff heeft gemeend aanmerking te moeten
maken op het feit, dat het Sectieverslag wat al te sober
is. Het schijnt, dat de heer Oosterhoff van meening is,
dat redevoeringen, die in de sectievergadering worden
gehouden, uitvoerig moeten worden opgenomen.
Dat het verslag sober is, is geen toeval, doch opzet
telijk geschied. Trouwens, de heer Oosterhoff heeft ge
memoreerd, dat rapporteurs de lijn volgden, zooals de
gewoonte was. Ik meen dan ook, dat het doel der sectie
vergaderingen is, dat de onderwerpen, die later bij
openbare behandeling aan de orde komen, worden aan
geduid, opdat zij voorbereid zijn voor de openbare be
handeling, zoodat èn het college èn de andere Raads
leden weten, welke zaken aan de orde komen en zich
op die openbare behandeling kunnen prepareeren.
De heer Oosterhoff opperde het denkbeeld, aan de
Commissie van Rapporteurs een ambtenaar toe te voe
gen vanwege de gemeente voor een betere samenstelling
van het rapport.
Die gedachte is ook bij mij wel eens opgekomen,
Mijnheer de Voorzitter, en ik weet toevallig, dat die ge
woonte in Arnhem bestaat, niet evenwel met het doel
om het verslag uitgebreider te maken; daartoe vind ik
geen aanleiding. Die ambtenaar zou echter de drie
sectievergaderingen kunnen bijwonen, zoodat een groo-
tere mate van juistheid van het verslag het gevolg zou
kunnen zijn. De rapporteur weet natuurlijk het beste,
wat in zijn eigen sectie is besproken, maar hij moet ten
opzichte van het gesprokene in andere secties afgaan
op de andere rapporteurs en dat kan onjuistheid veroor
zaken.
De heer Hofstra ging zoover, met te zeggen, dat hij
het verslag als verminkt beschouwde. Ik ben zelf rap
porteur geweest, Mijnheer de Voorzitter, in de sectie,
waarin ook de heer Hofstra zit. Ik weet daardoor pre
cies, hoe het is gegaan en het verbaast mij dan ook, dat
de heer Hofstra met dergelijke bezwaren komt.
De heer Hofstra kan zich niet begrijpen, hoe de rap
porteur, in verband met hetgeen hij gezegd heeft, kan
spreken van „het passeeren van het Gereformeerde
deel der burgerij". Ik houd staande, Mijnheer de Voor
zitter, dat de heer Hofstra het precies zoo heeft gezegd;
de leden van den Raad, die mede in deze sectie aan
wezig waren, zullen dat onderschrijven. De heer Hofstra
heeft niet gesproken over de anti-revolutionaire partij,
maar zich beklaagd over het passeeren van het Gerefor
meerde deel der burgerij.
Ik wil thans iets zeggen over de vervulling van de
vacature in de Commissie voor Georganiseerd Overleg,
waarover de heer Oosterhoff heeft gesproken. De heer
Oosterhoff heeft zich beklaagd, dat toen een vacature
ontstond van een plaats, die voorheen door een lid van
den Vrijheidsbond bezet was, men bij de vervulling
daarvan niet opnieuw een lid van die fractie heeft be
noemd.
In het algemeen staat onze fractie op het standpunt,
dat het wenschelijk is, dat alle richtingen in de Com
missie voor Georganiseerd Overleg zijn vertegenwoor
digd. Daarbij moet echter worden vooropgesteld, dat
die richtingen willen medewerken aan het overleg als
zoodanig en dat zij voorstanders zijn van het instituut,
lk bedoel natuurlijk niet, dat zij zullen meegaan met
alle voorstellen, die daarin worden behandeld. Indien
zij ten opzichte van zaken, die daar aan de orde worden
gesteld, van meening verschillen, is het hun recht en
hun plicht in die Commissie van hun afwijkende mee
ning te doen blijken. Maar in de desbetreffende veror
dening of in de daarbij verschenen toelichting staat,
dat de drie Raadsleden, die in de Commissie zitting
hebben, daarin zijn geplaatst, om Burgemeester en
Wethouders bij te staan in het voeren van overleg met
de andere partijen
De heer Vromen: Dat staat er niet in
De heer M. Molenaar: Nu betwijfel ik, of een partij,
die tegenstandster van dat overleg is, in die Commissie
op haar plaats is. Ik wijs op het feit, dat verleden jaar
bij de begrooting de heeren Oosterhoff en Blanson Hen-
kemans een voorstel hebben gedaan, om alle beteekenis