240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
zijn. De bestelwagens van de verschillende zaken uit de
stad moeten die wagens toch behoorlijk kunnen bereiken
en ze niet in den weg rijden.
Daarom was de mooiste oplossing, dat de wagens,
die thans dwars op het Wilhelminaplein staan, langs
de Noordzijde worden gezet. Deze zaak is niet zoo ge
makkelijk op te lossen.
De eenige plaats, die Burgemeester en Wethouders
voor de pluimveemarkt weten, en wij meenen, dat deze
plaats niet ongeschikt is, is de Puinpolle achter de
Klanderijstraat.
Er zijn ook menschen bij, die men niet ver van de
veemarkt af wil hebben. Men wil, dat de pluimveemarkt
ligt in de nabijheid van spoor-, tram- en vaarwegen
die combinatie is niet zoo dadelijk te vinden. Burge
meester en Wethouders kunnen als laatste en eenige
plaats de Puinoolle aanwijzen. Als men deze ook niet
geschikt vindt, zeg ik: Laat de pluimveemarkt dan maar
wat deze is. Een meer geschikte plaats zou ik niet
weten te vinden.
Wat het verkeer betreft, is het ons als college het
zelfde, of eerst net plan van de Meelbrug of dat van
de Nieuwestad wordt uitgewerkt. Maar Burgemeester
en Wethouders moeten het vooruit weten. Burgemeester
en Wethouders zouden daarom nu liefst de beslissing
hebben, wanneer hier iets gekozen wordt. Burgemeester
en Wethouders willen gaarne weten wat de meerderheid
het liefst heeft. Hoewel persoonlijk bij Burgemeester en
Wethouders verschillende meeningen hieromtrent be
staan, als college blijft het ons ten slotte hetzelfde.
Wat betreft het verkeer op de rijksbrug, is het ant
woord hieromtrent door Burgemeester en Wethouders
nog niet voldoende uitgewerkt. Het antwoord op zichzelf
is echter wel voldoende en wanneer men het rustig leest,
is er alles uit op te maken, wat er uit moet worden op
gemaakt. Burgemeester en Wethouders hebben gezegd,
dat van Rijkswege, naar ons medegedeeld is, voorshands
geen aanleiding bestond om tot verbreeding der brug
over te gaan. Wel was de Afinister bereid te bevorderen,
dat de brug in beheer en onderhoud aan de gemeente
werd overgedragen; dit laatste brengt echter aanzien
lijke financieele lasten voor de gemeente mede.
Daaruit is te concludeeren, dat Burgemeester en Wet
houders terugschrikken voor de financiëele lasten, die
de gemeente daardoor zouden worden opgelegd. Die
brug kunnen wij krijgen het Rijk wil ons die brug
cadeau doen, wanneer wij ze onderhouden. Het Rijk
wil de brug afstaan, maar daaraan zitten vast kosten van
onderhoud van de brug en van den brugwachter, wat
nog duurder is dan de brug zelf. Uit dien zin is dus
gemakkelijk te concludeeren, dat Burgemeester en Wet
houders er toen de zaak bij hebben laten zitten, mee-
nende, dat de aanzienlijke financieele lasten niet op
wogen tegen het andere belang, namelijk: het verkeer.
Sindsdien is echter een tijd verloopen en indien ter zake
van de Meelbrug verbeteringen plaats vinden, dan is
de bedoeling het verkeer niet te leiden langs beide
zijden van de Voorstreek, maar bij de Handelskade de
doorbraak grooter te maken door de vroegere auto
garage, thans Veilinggebouw, weg te nemen en verder
het verkeer te leiden langs Turfmarkt, enz. Dan zal ook
de rijksbrug waarschijnlijk een verbreeding moeten
ondergaan, wanneer dat verkeer goed tot zijn recht wil
komen. Burgemeester en Wethouders willen wel de
toezegging doen, dat zij zich met het Rijk in verbinding
zullen stellen en trachten voorwaarden te verkrijgen,
waardoor de gemeente minder groote financiëele lasten
worden opgelegd.
Dan nog iets over de kwestie van het aantal beer
putten. Ook daarbij kregen Burgemeester en Wethouders
het verwijt te hooren, dat de zaak zoo kort beantwoord
was. Wij doen, geloof ik, het beste, wanneer wij er
lange verhalen bijschrijven, die op hetzelfde neerkomen
als wat wij op het oogenblik geschreven hebben
De heer Dijkstra: Dat is de gewone manier
De Voorzitter: Er staat in het Sectieverslag, dat
een der leden zijn bezorgdheid uitspreekt over het toe
nemen van het aantal beerputten. Het is de vraag, of
men in ieder Sectieverslag de persoonlijke meening van
ieder lid moet opnemen. Bij andere vertegenwoordigende
lichamen wordt gesproken van een meerderheid of een
minderheid. Moet nu iedere persoonlijke meening in
het Sectieverslag worden opgenomen? Burgemeester en
Wethouders vragen zich af, of, wanneer één lid dit of
dat meent, daarop moet worden ingegaan, of dat ge
zegd kan worden: iaat dien man alleen blijven met zijn
opinie, wanneer blijkt, dat hij door niemand in zijn op
vatting wordt gesteund. Ten slotte zal toch niet ver
langd kunnen worden, dat Burgemeester en Wethouders
op iedere opinie, op iedere meening, hoe eigenaardig
ook, steeds zullen ingaan
De heer Peletier: Dat ligt aan den voorzitter van de
sectie
De Voorzitter: Wij zijn echter wel ingegaan op
de meening van dat eene lid. Ik heb hier alleen willen
spreken over hetgeen in de toekomst misschien wel eens
zou kunnen gebeuren, want ik acht het de vraag, of
geëischt kan worden, dat Burgemeester en Wethouders
bij elke meening, die door één lid van één sectie wordt
geuit, een geargumenteerde weerlegging geven. Het is
hetzelfde in den Raad. Wanneer één lid een voorstel
doet, dat niet ondersteund wordt, wordt er niet over
gestemd. Het is werkelijk de vraag, of, wanneer één lid
een zeer speciale en eigenaardige meening op een be
paald punt heeft, Burgemeester en Wethouders ge
dwongen zijn deze eventueel te weerleggen.
Wij hebben ons echter niet op dat standpunt gesteld,
omdat dergelijke vragen niet gesteld zijn. Een der leden
heeft over de toeneming van het aantal beerputten zijn
bezorgdheid uitgesproken, doch hij heeft die bezorgd
heid niet gemotiveerd. Het kan wel een zeer bezorgd
man zijn. Hoe dat lid zijn bezorgdheid zou motiveeren.
weet ik niet, althans officieel weet ik het niet; het staat
niet in het Sectieverslag en dat Sectieverslag is de hand
leiding van Burgemeester en Wethouders.
Nu is die door dat lid niet gemotiveerde bezorgheid
inderdaad niet gemotiveerd. Burgemeester en Wethou
ders zeggen, dat tot nog toe niet gebleken is, dat de
toestand van de grachten door het toenemen van het
aantal beerputten in hygiënisch opzicht slechter wordt,
enz. Wij hebben dat niet gezegd zonder argumentatie.
In verband hiermede verwijs ik de Raadsleden naar het
verslag, hetwelk dit jaar door den Inspecteur van de
Volksgezondheid, Dr. De Waal, is uitgebracht; een ver
slag, dat gestaan heeft in Verslagen en Mededeelingen
betreffende de Volksgezondheid van Juni 1929, getiteld:
De toestand der openbare wateren in en om Leeuwarden.
Deze is, volgens het oordeel van Dr. De Waal, die spe
ciaal hiernaar een onderzoek heeft ingesteld, werkelijk
niet slecht, en men kan in dat verslag lezen, dat het
zelfreinigingsproces van de openbare wateren onge
stoord en rustig zijn gang gaat. Burgemeester en Wet
houders willen dat boekje gaarne voor de Raadsleden
ter lezing leggen.
Burgemeester en Wethouders hebben dus wel een
grond, waarop zij hun meening kunnen steunen, dat hier
de toestand van een aantal beerputten in hygiënisch
opzicht nog niet zoo slecht is. Burgemeester en Wet
houders zijn dan ook van plan Dr. De Waal 4e vragen,
in verband met zijn autoriteit en positie, die hij daarbij
kan gebruiken, zich beschikbaar te stellen voor een
onderzoek en hier de stadsgrachten speciaal in het oog
te houden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Decern hu 1924. 241
lk meen hiermede het voornaamste te hebben beant
woord en dat slechts de vrouw bij de politie overblijft.
Mevrouw Buisman heeft gezegd, dat ook hier de vrouw
bij de politie haar intrede moest doen en dat er vele
zaken waren, waarbij de vrouw speciaal goede diensten
kon verrichten, lk kan dat niet ontkennen. Maar of ook
hier uit een oogpunt van politiewezen de noodzaak ge
voeld wordt een vrouwelijke ambtenaar aan te stellen,
is een andere vraag en ik blijf er bij, dat die noodzaak
hier niet gevoeld wordt. In de eerste plaats moet vast
staan, dat het voor de politie zelf beter is, zoodat het
politiewerk beter tot zijn recht komt; voorts, dat het
voor het publiek om een of andere reden beter is door
een vrouw verhoord en behandeld te worden en de zaak
onderzocht te zien dan door een man.
Nu is wel de opmerking gemaakt, dat den eersten
den besten politie-ambtenaar een onderzoek wordt op
gedragen, maar dat is niet juist: men neemt niet den
eersten den besten, maar den besten ambtenaar. Men
doet het voorkomen, alsof het slechts door iemand ge
schiedt, die het alleen op grond van zijn beroep doet
en zich er verder niet voor interesseert. Zoo mag men
toch ook het mannelijke politiepersoneel in Nederland
niet beoordeelen. Evenzeer als er onder de mannelijke
politic-ambtenaren in Nederland personen zullen worden
gevonden, die niet de aangewezen personen blijken te
zijn, zoo zal men ook onder vrouwelijke politie-ambte-
naren personen vinden, die niet al te best zijn op dat
gebied. Ik heb echter nooit een stemming als waarvan
sprake was opgemerkt.
Hoewel het uit politioneel oogpunt, dus wat de poli-
tioneele taak betreft, beter is, dat de politie meer de
„helpende hand" is dan de „sterke arm", geloof ik toch,
dat de „sterke arm" er ook nog moet zijn en blijven, al
is het dan niet geheel uit physiek oogpunt beschouwd.
Dat overigens als „helpende hand" speciaal een vrouw
bij de politie beter werk kan doen dan een man, is hier
iti Leeuwarden nog niet gebleken.
Nu zou het kunnen zijn, dat het voor de menschen
zelf beter was behandeld te worden door een vrouw,
die zich dan ook verder met de zaak bemoeit. Dat lijkt
mij echter een kwestie, die zeer moeilijk is op te lossen.
Daarbij zou aan de hand van speciale voorbeelden uit
Je practijk moeten worden nagegaan en bewezen, dat
ter wille van het publiek zelf, dus niet uit politioneel
oogpunt, een vrouw beter kan optreden dan een man.
Wanneer men dat niet kan bewijzen, is de bedoeling
alleen, meer de vrouw naar voren te schuiven, dan bij
de politie noodig is.
Ik wil niet zeggen, dat men bij de politie de vrouw
niet zal kunnen gebruiken, maar het gaat hier om de
noodzaak. Wanneer de vrouwelijke politie-ambtenaar
er zou komen, is men bovendien niet met één ambte
naar klaar. Dan moet er steeds een vrouw aanwezig
zijn, want elk oogenblik kan iemand komen met een
zaak, die tot de afdeeling van de vrouwelijke politie kan
behooren. Dan moet daar altijd iemand aanwezig zijn
en is dus één vrouw bij de politie niet voldoende.
Van beide kanten, zoowel uit politioneel als uit pu
bliek oogpunt, is het m. i. nog niet noodig hier een
vrouw aan te stellen. Ik heb over deze kwestie ook ge
sproken met den Commissaris van Politie.
Mevrouw Buisman heeft eenige plaatsen genoemd,
waar de vrouw bij de politie is aangesteld, maar zij
heeft niet bewezen, dat die aanstelling niet achterwege
had kunnen blijven; vooral wanneer men met sociale
werkzaamheden begint, komt er spoedig een vrouw bij
te pas. Het is m. i. nog de vraag, of de aanstelling in
al die gevallen volstrekt noodzakelijk is geweest.
Ik geloof, dat de Raad voorloopig met dit antwoord
genoegen kan nemen. Ik wil echter wel eens, niet offi
cieel, maar ondershands, trachten te weten te komen ol
het in de plaatsen, die mevrouw Buisman heeft genoemd
èn uit politioneel oogpunt, én voor de behandeling var
het publiek, beter is gebleken, dat een vrouwelijke
kracht is aangesteld. Het is toch ook mogelijk, dat ge
zegd wordt: Zij is er nu eenmaal, alles gaat goed, maar
de vraag, is, of wij er nog mee zouden beginnen.
Dat wil ik op het oogenblik even in antwoord op
sommige opmerkingen zeggen.
De heer Fransen (wethouder)Allereerst een heel
korte opmerking over het Sectieverslag. Het is mij ook
opgevallen, dat dit bijzonder kort is; niet, dat ik er zoo
verbazend op sta, daarin uitgebreide verhalen te doen
opnemen, maar ik heb het wel meegemaakt, dat in de
sectie, waarvan ik voorzitter was, bepaalde punten van
de in het Sectieverslag genoemde onderwerpen telkens
door één lid werden verdedigd, maar dat in dezelfde
sectie een ander lid zich vierkant tegen zoo'n punt ver
klaarde en ik die meening een paar maal niet in het
Sectieverslag terugvond. Ik meen, dat dit een fout is,
die rapporteurs in het vervolg moeten voorkomen; wan
neer een zaak van den eenen kant wordt verdedigd maar
van den anderen kant wordt bestreden, dan heeft dat
laatste lid ook het recht, dat men zijn meening in het
Sectieverslag daar tegenover gaat stellen.
Door den heer J. de Boer is gesproken over het uit
breidingsplan. Ik meen, dat in de Memorie van Ant
woord op het Sectieverslag door Burgemeester en Wet
houders ook is meegedeeld, dat het uitbreidingsplan
binnenkort zijn beslag krijgt, maar ik kan op het oogen
blik tneedeelen, dat de adviseur hier is geweest om de
zaak te bespreken, dat de schriftelijke rapporten èn van
den adviseur èn van den directeur van Gemeentewerken
over en weer zijn gewisseld en dat in het laatst van deze
week de adviseur terug komt, om het plan vast te stellen
en bij Burgemeester en Wethouders in te dienen, zoodat
wij het dus binnen enkele dagen tegemoet kunnen zien.
In verband daarmee is ook gesproken over het ring-
kanaal. De Voorzitter heeft ook reeds meegedeeld, dat
er door ons niet veel over het kanalenplan valt te zeg
gen, omdat de Minister een commissie in het leven heeft
geroepen, die daarover rapport uitbrengt, maar de Voor
zitter heeft ook duidelijk gezegd, dat onze belangen
daarin niet zullen worden vergeten.
Er is ook gesproken over de brug bij de Gasfabriek
en de Voorzitter heeft daarop ook al geantwoord. Maar
in verband met het uitbreidingsplan en in verband met
de mededeeling, die Burgemeester en Wethouders heb-
hen gedaan in den aanbiedingsbrief omtrent de „Kip
penloop" of de Verversbrug, n.l.
„Omtrent de Verversbrug zij medegedeeld, dat wij
plannen zullen laten ontwerpen voor het vervangen
van deze brug hetzij door een draai-, hetzij door een
kiapbrug, uitsluitend bestemd voor voetgangers- en
rijwielverkeer,"
heb ik onmiddellijk, toen deze mededeeling door het
college publiek was gemaakt, die zaak met den direc-
1 teur van Gemeentewerken besproken, die daar niet zoo
enthousiast voor was, omdat hij, na verdere bespreking,
ook in verband met de rijksbrug, dit plan niet het meest
juiste achtte. Nadien zijn door den directeur een viertal
schetsen gemaakt hoe men daar verbetering zou kunnen
brengen en waarbij men misschien met het leggen van
één brug in de plaats van die beide bruggen zou kun
nen volstaan en waardoor de toestand èn van het rij-
verkeer èn van het verkeer te water daar veel beter zou
worden. Deze plannen zullen worden uitgewerkt en zoo
spoedig mogelijk bij Burgemeester en Wethouders wor
den ingediend en wanneer Burgemeester en Wethouders
zich daarmee zullen kunnen vereenigen, zal die zaak
later in den Raad aanhangig worden gemaakt. Wij kun
nen nu wel uitvoerig over die plannen gaan spreken,
maar dat geeft niet; uit de schetsen, die voorloopig zijn
1 gemaakt, zullen wel een of twee voorstellen geboren
worden en natuurlijk zal dan het eene wel duurder wor
den dan het andere. Het meest ideale plan zal wel niet
kunnen, omdat wij daaraan de heele Gasfabriek zouden
moeten opofferen daaromtrent is direct van Burge-