242 Verslag van cle handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
meester en Wethouders geen voorstel te verwachten,
omdat de Raad zich nog kort geleden er op heeft vast
gelegd, dat de tegenwoordige fabriek zal blijven bestaan
en zal worden uitgebreid en verbeterd.
De kwestie van de demping van de binnengrachten
is door den heer Peletier aangesneden, maar hij heeft
die zaak verder laten loopen, omdat hij wel ziet, dat
daar op het oogenblik toch niemendal van kan komen.
Ik wil hier verklaren, dat ik het eenige lid van het col
lege ben, dat wèl voor demping voelt, maar aangezien
daarvoor in het college geen meerderheid is te vinden
en er ook niet een groote kans is, dat daarvoor een
meerderheid in den Raad zal zijn te vinden, acht ik het
onbegonnen werk om daar thans verder moeite voor te
doen.
in verband daarmee is door den heer B. Molenaar
gezegd, dat hij er zich over verwonderde, dat er op het
oogenblik nog menschen zijn, die voorstanders zijn van
demping en dat hij meende, dat die zaak nu wel zoo
zachtjes aan van de baan was.
Neen, als Leeuwarden vooruit blijft gaan zooals de
laatste jaren, dan mag het nog wat duren, dan mag men
nog heel wat kosten besteden aan de wallen en die zoo
zachtjes aan geheel vernieuwen, dan kunnen er mis
schien nog wat ongelukken gebeuren maar dat de
grachten gedempt worden, daar kunnen wij zoo wis en
zeker van zijn als wij hier bijeen zijn; dat kan nog ee-
nigen tijd duren, maar dat het gebeurt, staat zoo vast
als een paal boven water
De heer B. Molenaar: Zoolang wij er zijn niet
De heer Fransen (wethouder)Er komen na ons weer
anderen en dan zijn de schoonheidsmaniakken misschien
ook een klein beetje verdwenen, want daar hebben wij
het meeste last van. Ik laat de demping nu verder rus
ten en wacht, tot de burgerij zelf er mee op aandringt
en dat ook de Raad inziet, dat het zoo niet langer kan.
Dan is door den heer B. Molenaar in behandeling
gebracht de kwestie om de Voorstreek en de Amelands
pijp eerder onder handen te nemen dan de Nieuwestad.
Ja, wij hebben indertijd aan den Raad een schema over
gelegd met de uitdrukkelijke bepaling, dat de Raad ieder
jaar moet bepalen wat het volgend jaar aan de orde zal
komen. Nu staan op 't oogenblik op het program het
Stationsplein met de Sophialaan en ik geloof, dat nie
mand zich daartegen zal verklaren. Ik geloof, dat op
dit oogenblik die punten het eerst aan de orde moeten
komen; ik had ze het vorig jaar al op de begrooting
willen hebben in plaats van den Harlingerstraatweg,
maar de meerderheid heeft toen anders beslist. Het gaat
dus nu om het Stationsplein, enz., maar wil men het
daaropvolgende jaar de verbetering van Voorstreek en
Amelandspijp aan de orde stellen, dan hoop ik, dat de
Raad zich daarover nu zal uitspreken, dan kunnen wij,
zooals de Voorzitter heeft gezegd, die zaak het volgend
jaar voorbereiden en dan behoeft men aan Gemeente
werken niet eerst de andere plannen uit te werken, dan
kunnen wij zachtjes aan doorgaan en het volgend jaar
met een post daarvoor op de begrooting komen.
De heer B. Molenaar heeft verder gesproken over de
opruiming van krotwoningen en hij hoopt dat het vol
gend jaar de belofte, die van de tafel van Burgemeester
en Wethouders is gegeven, zal worden ingelost. Hij be
hoeft daarvoor niet bang te wezen, dat gebeurt zeker.
Op het oogenblik is de zaak zoover, dat er een groote
lijst is gemaakt van onbewoonbaar te verklaren wonin
gen. Die lijst omvat, naar ik meen, 680 woningen,
die allen geleidelijk daarvoor in aanmerking komen en
daar zijn op het oogenblik 102 woningen uitgezocht,
waarvan de lijst naar de Gezondheidscommissie gaat
om advies en waarop Burgemeester en Wethouders dus
verder spoedig een beslissing kunnen nemen.
Nu wil ik wel zeggen, dat wij het waarschijnlijk niet
zoo vlug zullen doen als de heer Muller wil. Deze
meende, dat na de opruiming van 60 of 80 krotwoningen
de zaak weer zou blijven stilstaan, maar dat is toch ook
de bedoeling niet; de bedoeling is, om geleidelijk door
te gaan. Wat den aanbouw van woningen betreft, geloof
ik echter, dat wij op het oogenblik voorzichtig moeten
zijn, omdat er op dit oogenblik niet een zoo groote
behoefte aan het bouwen van woningen meer bestaat.
Ik mag echter zeker wel namens Burgemeester en Wet
houders zeggen dat, als maar eenigszins de behoefte
blijkt, wij niet achterwege zullen blijven, wij zullen cle
volkshuisvesting niet vergeten
De heer Muller: Als wij maar afbreken
De heer Fransen (wethouder) Dan hebben we in
eens toch veel te veel woningen noodig, daar kunnen
we niet aan beginnen. Als wij 600 slechte woningen
afkeuren, zou ik niet weten, waar wij met die menschen
heen moeten; wij kunnen al die gezinnen tóch niet on
middellijk in nieuwe woningen zetten. Burgemeester en
Wethouders willen een stuwkracht zijn voor een gelei
delijke krotopruiming en de volkshuisvesting zal daarbij
niet worden vergeten.
Er is ook een vraag gesteld over het bouwen van
woningen voor ontoelaatbare gezinnen. Ik meen dat ook
reeds in de Memorie van Antwoord is gezegd, dat deze
zaak de aandacht heeft van Burgemeester en Wethou
ders, maar ik kan nog mededeelen, dat ik de vorige
week eenige complexen van die woningen in andere
plaatsen heb bezocht met den administrateur van het
Woningbedrijf. Wij hebben toen heel veel gezien en
niet veel moois en naar aanleiding van die bezoeken
zijn wij bezig onze bevindingen in een rapport vast te
leggen, dat wij binnenkort bij Burgemeester en Wet
houders hopen in te dienen, ik wil wel zeggen, dat het
mijn meening is, dat hier een aantal van die eenvoudige
woningen moeten worden gebouwd voor de z.g. ontoe
laatbare gezinnen. Deze woningen zullen niet zoo mooi
mogen zijn. dat die menschen zullen zeggen, dat zij er
niet weer uit willen; ik zou zeggen, dat wij een behoor
lijk onderdak moeten geven, maar zij zullen toch ook
zoo moeten zijn, dat de bewoners zich zoo spoedig
mogelijk zullen trachten te verbeteren en een waardig
onderdak zullen trachten te krijgen. Toch zal er ook in
dit opzicht verschil van meening blijven; als de een het
een knap onderdak vindt, meent de ander dat het dit
niet is en wat de een voldoende vindt, acht de ander
weer onvoldoende.
Ook de kwestie van verbreeding van de Peperstraat
is door enkele leden genoemd, maar wie die zaak mocht
vastknoopen aan het dempingsplan, doet m .i. verkeerd,
want ik meen dat deze zaak zuiver op zichzelf staat.
Er is ook in den aanbiedingsbrief gezegd, dat de plan
nen tot verbreeding van de Peperstraat van Gemeente
werken bij Burgemeester en Wethouders zijn ingekomen
en dat het Dagelijksch Bestuur, na zijn standpunt dien
aangaande te hebben bepaald, terstond een voorstel te
dezer zake bij den Raad aanhangig zal maken. Nu kun
nen wij hier thans wel over de Peperstraat gaan spreken
en overwegen wat het beste is, afbreken of niet, maar
ik zou willen adviseeren: wacht tot de voorstellen van
Burgemeester en Wethouders in den Raad komen, dan
kunnen wij over de plannen oordeelen. Deze zijn, naar
ik meen, op het oogenblik reeds rond bij de Commissie
voor Openbare Werken
De heer Peletier: Dus, de Raad bindt zich vandaag
tot niets
De heer Fransen (wethouder): Hier staat uitdruk
kelijk
,,De plannen tot verbreeding van de Peperstraat
hebben ons college bereikt; na ons standpunt dien
aangaande te hebben bepaald, zullen wij een voorstel
te dezer zake terstond bij Uwen Raad aanhangig
maken."
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
243
Dus er komt van Burgemeester en Wethouders een
voorstel bij den Raad om dit of dat te doen, om de huizen
in cle Peperstraat af te breken en de straat te verbreeden
of niet. Wil de Raad dat doen, dan gaat hij er in mee
en anders doet de Raad het niet.
De heer Peletier: Dus de Raad is ook vrij om aan de
peperstraat niets te doen? Wij zullen dus ook kunnen
voorstellen de panden eventueel te verkoopen en de
straat te laten, zooals zij is
De heer Fransen (wethouder)Ik meen dat bij elk
voorstel, dat hier wordt ingediend, de Raad de volle
vrijheid heeft om daar voor of daar tegen te stemmen
of om dit voorstel te amendeeren.
De heer Peletier: Ik vraag het maar, opdat later niet
zal worden gezegd: bij de behandeling van de laatste
hegrooting is de zaak in principe vastgesteld, het gaai
jiu alleen nog maar om de details.
De heer Fransen (wethouder): Strikt genomen ligt
ei een Raadsbesluit van 1917 om die huizen in de Pe
perstraat af te breken, maar de Raad kan elk door hem
zelf genomen besluit weer vernietigen
De heer Peletier: Dus, wij zijn altijd vrij.
De heer Fransen (wethouder): Wij zijn altijd vrij en
wij hopen dat ook te blijven.
De heer Vromen heeft gesproken over de reorgani
satie van den Geneeskundigen Dienst en heeft gevraagd
of daarmee alleen was bedoeld cle verbouw van de Infir
merie. Neen, dat plan tot verbouw van de Infirmerie is
nu klaar; het was alreeds een tijd geleden in teekening,
maar toen bevredigde het den directeur van Gemeente
werken niet en hij heeft er lang over zitten denken, hoe
hij in dit gebouw verschillende diensten zou kunnen
onderbrengen op zoodanige wijze, dat alles zoo gemak
kelijk mogelijk liep. Ten slotte heeft hij de oplossing
gevonden en hij legt daar nu cle laatste hand aan. Het
geheele gebouw zal voor gemeentelijke diensten worden
gebruikt, daarin zal o. a. ook het Gemeentelijk Woning
bureau worden ondergebracht en ook de Geneeskundige
Dienst. In verband daarmee hebben Burgemeester en
Wethouders, omdat zij toch een heel nieuw crediet
moeten vragen, gemeend aan deze zaak ook de geheele
Geneeskundige Dienst te moeten koppelen en alle kos
ten. die daarop vallen, o. a. die van de kamers van doc
toren, die voor den Geneeskundigen dienst moeten wor
den ingericht. Alles komt dus tegelijk aan de orde, èn
cle bouw èn cle kosten van dezen dienst; de bedoeling
is. dat cle lieele zaak in één keer onder de oogen zal
worden gezien.
Den heer Muller, die heeft gesproken over de plannen
omtrent de Kippenloop, heb ik reeds beantwoord bij de
vraag van den heer J. de Boer.
Dan heeft verder de heer Westerhuis aanmerking ge
maakt, dat zijn vraag in het Sectieverslag niet voldoende
is beantwoord, omdat hij meende dat de vraag, welke
hij heeft gesteld, voor andere patiënten geldt dan het
antwoord, dat Burgemeester en Wethouders op die
vraag geven. Nu heeft cle heer Westerhuis gezegd, dat
hij wenschte óf in het Stads-Ziekenhuis öf, na overleg
met de betrokken besturen, in andere ziekenhuizen,
enkele vertrekken te hebben voor de verpleging van pa
tiënten met geestesafwijkingen en dat die kamers vol
gens Burgemeester en Wethouders wel in het Stads
ziekenhuis zijn aangebracht, maar daarvoor niet worden
gebruikt. Ik vind het jammer, als het waar is, dat zij
daarvoor niet worden gebruikt; er zijn indertijd, op spe
ciaal verzoek van den Geneeskundigen Dienst en van
den Directeur van het Stads-Ziekenhuis, bij de uitbrei
ding, in den vleugel, die achter het Stads-Ziekenhuis
is gebouwd, drie kamers gemaakt, bestemd voor isoleer-
kamers
De heer Dijkstra: Dat is heel wat anders.
De heer Fransen (wethouder): Ik weet niet, of dat
wat anders is; het zijn speciaal kamers voor patiënten,
die niet op de gemeenschappelijke zaal kunnen worden
verpleegd en daarover gaat ook de vraag van den heer
Westerhuis. De Raad heeft indertijd dat plan zelf vast
gesteld en die drie kamers zijn er nóg. Nu wordt er ge
zegd, dat een van die vertrekjes is ingericht voor een
van de doctoren als donkere kamer en als zoodanig
wordt gebruikt, maar dat is niet zoo erg; als die kamer
niet door de patiënten wordt gebruikt, is er toch niets
tegen, dat zij tijdelijk wqrdt bestemd voor het onderzoek
van oogpatiënten. Ik meende echter, dat op het oogen
blik in een van cle isoleerkamers een dergelijke patiënt,
als door den heer Westerhuis wordt bedoeld, is onder
gebracht. Van de drie isoleervertrekken zijn de afme
tingen van het eene 5.17 M. bij 3 M. en van de beide
andere 2.50 M. bij 3 M.; we hebben dus een vertrek
voor dat doel voor twee patiënten en twee voor één
patiënt.
Ik meen dus, dat de vraag van den heer Westerhuis
voldoende is beantwoord, dat is, dat er in het Stads-
Ziekenhuis wèl gelegenheid is voor het opnemen en ver
plegen van patiënten als door den heer Westerhuis is
bedoeld. Als de heer Westerhuis van meening is, dat
daarvoor te weinig gelegenheid is, dan valt daarover te
spreken; dan moeten wij rondzien öf in het Ziekenhuis
zelf, óf wij zullen in overleg moeten treden met andere
ziekenhuizen, om die patiënten daar onder te brengen.
Maar indertijd is op advies van de directie van- en cle
Commissie voor het Stads-Ziekenhuis de zaak zoo ge
bouwd; er zijn drie isoleerkamers gemaakt en er is één
zusterziekenkamer aan denzelfden kant gemaakt. Men
meende toen voldoende te hebben aan drie kamers en
indien men op een gegeven oogenblik meer gevallen
kreeg, clan zou men ook de beschikking kunnen krijgen
over die kamer van de zusters, die voor haar nu niet
direct noodig is, maar waarvan de directrice gebruik
maakt om daar enkele zusters gedurende een paar uren
te laten rusten.
Ik meen dat ik hiermee ben gekomen aan het eind van
mijn latijn. Alleen kan ik den heer Feddema, die ook
naar de plannen voor- de Peperstraat heeft gevraagd,
nog antwoorden, dat het, zooals gebleken is, mijn be
doeling is, dat de Raad daaromtrent straks de beslissing
neemt, die hij het meest gewenscht acht.
De Voorzitter: Ik zou thans willen voorstellen even te
pauzeeren, maar ik zou eerst nog even iets willen zeg
gen, wat ik zoopas heb vergeten. In de eerste plaats
wat betreft de kwestie van de N. V. „De Drie Provin
ciën". Ik heb gezegd: wij komen daarop terug, maar de
bedoeling daarvan was, dat Burgemeester en Wethou
ders een onderzoek zullen instellen en daarvan den Raad
mededeeling zullen doen.
Mevrouw Buisman en de heer Feddema hebben iets
gezegd over de kwestie van de filmvertooningen en me
vrouw Buisman juichte het al toe, dat voortaan niet al
leen de films meer in bioscopen zullen mogen worden
vertoond.
Die zaak zit zoo. De heer Feddema zal ook nog wel
weten uit den tijd, toen hij opperbrandineester was, dat,
als er in den ouden tijd films werden vertoond d. w. z.
in den tijd, toen er nog geen bioscopen waren de
filmexploitanten een cabine meebrachten, die altijd ge
keurd moest worden en die aan den opperbrandineester
menig minder goed oogenblik heeft bezorgd in verband
met de vraag, of hij die cabine moest goedkeuren of
moest afkeuren. Als hij zijn goed hart liet spreken, dan
zou hij de cabine moeten goedkeuren, maar als hij ook
aan andere plichten dacht, dan gebeurde het ook
wel dat hij ze moest afkeuren en zoodoende gaf die keu
ring voor hem zeer veel tweestrijd. Er waren toen echter
ook cabines, die aan alle eischen voldeden.