244 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
Zooals de vergadering weet, is het in den regel niet
zoozeer een kwestie van brandgevaar, die oorzaak is
van ongelukken als wel een kwestie van paniek. Ik wil
niet ontkennen dat, wanneer, zooals in een klein plaatsje
ir. de Vereenigde Staten, alle huizen van houten plankjes
in elkaar zijn getimmerd en wanneer de gangen en pa
den van de houten bioscoop bovendien nog zijn inge
nomen door ettelijke kinderwagens en slapende honden,
als in zoo'n geval er brand uitbreekt en men ook nog in
het stikdonker zit, tal van menschen in groot gevaar ver-
keeren. Maar houten gebouwen kennen wij hier niet en
een brand grijpt hier in den regel niet zoo vlug om zich
heen, dat de menschen niet allen er uit zouden kunnen
komen; zoo'n gebouw weet ik hier niet dat, als er brand
kwam, de menschen, als ze maar ('enigszins kalm bleven,
er niet uit zouden komen. Het grootste gevaar wordt dus
veroorzaakt door de paniek, die er ontstaat.
Burgemeester en Wethouders hebben nu indertijd ge
zegd: de bioscopen hebben goede cabines, nu geven wij
alleen permissie voor filmvertooningen aan bioscopen
met goede cabines. Het gevolg daarvan is dan ook ge
weest, dat men in de Harmonie heeft laten bouwen een
heel moderne cabine, waarbij ook brandgevaar abso
luut is uitgesloten, waarbij alle luikjes automatisch
dichtgaan, enz.
Toen hebben wij gekregen de z.g. kinokoffers, dit zijn
apparaten, die geheel gesloten zijn en die van onbrand
baar materiaal zijn vervaardigd. De film wordt daar
vooraf in gedaan, het apparaat wordt aangesloten aan
het electrisch lichtnet en als men wil uitscheiden, scha
kelt men eenvoudig het licht uit. Dit instrument kan
werkelijk, als het goed wordt gesloten en wanneer het
een goed merk is. geen gevaar opleveren, maar het ver
velende hierbij is alleen dat, als men met een kinokoffer
vertooningen gaat doen, men nooit aan één film genoeg
heeft en dat men, als er één film is afgeloopen, deze er
moet uitnemen, een nieuwe film moet klaarleggen en
deze er dan in moet doen. Als men nu niet oppast, gaan
de heeren daarbij als volgt te werk. Zij hebben naast
zich staan een doos, waarin zij de afgedraaide films
doen, terwijl de nieuwe film uit een blikken trommel
wordt gehaald en zoo iemand rookt dan ook nog graag
een sigaret, terwijl hij de eene film laat draaien en de
andere open en bloot naast hem ligt. Nu kan het kleinste
vonkje van een sigaret zoo'n film doen ontbranden en
dan krijgt men een vlam als hier tot den zolder en dat,
terwijl overal niet zooveel nooddeuren zijn ais in de
Harmonie.
Burgemeester en Wethouders hebben dan ook gezegd,
toen bleek, dat er ook onbrandbare films waren niet
zoo onbrandbaar als een straatklinker, want als men er
een lucifer bij houdt, dan geeft het wel geen groote
vlam, maar er blijft ook van die film dan niet heel veel
over, zoodat men zoo'n film b.v. niet zou kunnen ge
bruiken als omkleedsel van de eene of andere brandkast
toen hebben Burgemeester en Wethouders gezegd,
dat een goede kinokoffer met onbrandbare film zou wor
den toegelaten, maar dat, wanneer men meer voorraad
films bij zich had, deze niet in de zaal mocht worden
gebracht, maar in een lokaal daarnaast moest wor
den bewaard en dat men, als een film was afgedraaid,
deze eerst naar het andere lokaal moest brengen en
daarna pas een nieuwe film in het apparaat mocht bren
gen. Die voorwaarden hebben Burgemeester en Wet
houders op schrift gesteld en zooals de Raadsleden
weten, liggen ze voor hen ter inzage: de kinokoffer moet
gevuld zijn met een onbrandbare film en het verwisselen
moet zoodanig geschieden, dat men eerst het eene gaat
doen en dan het andere. Als er dan nog al eens een
film in brand vliegt, is het er in elk geval niet meer dan
één en men krijgt dan wel veel rook en een vlam
want onbrandbaar is de film niet maar in elk geval
is dan de brand niet van veel beteekenis.
Dat stelsel is nu eenige malen toegepast voor film
vertooningen buiten bioscopen en ik weet wel, dat daar
aan eenigszins bezwarende voorwaarden zijn verbonden,
vooral de voorwaarde omtrent onbrandbare films. De
meesten hebbetj die nog niet en de meeste films, ge
schikt voor propaganda voor de Nederlandsche Veree-
niging van Huisvrouwen, waarvoor mevrouw Buisman
i waarschijnlijk voor deze zaak opkomt, zijn ook niet on-
I brandbaar. Als aan die voorwaarden wordt voldaan, is
het mogelijk wat mevrouw Buisman heeft gevraagd;
Burgemeester en Wethouders meenden echter die voor
waarden te moeten stellen met het oog op brandgevaar.
Wat de kwestie van de beerputten betreft, hebben
Burgemeester en Wethouders gemeend, dat dit twee
zaken waren, die niets met elkaar te maken hebben. De
een heeft gezegd, n.l. de heer Westra: het beerputten-
I stelsel raakt den 'nygiëaischen kant in de gemeente, door
de verontreiniging van het grachtwater, terwijl een ander
de kwestie van het tonnenstelsel besprak met het oog
op den economischen kant van de Reiniging. Nu zijn
toevallig die beide opmerkingen vrijwel gelijk of kort
na elkaar in de secties gemaakt en als zoodanig zijn ze
ook bij elkaar in het Sectieverslag opgenomen, maar
I eigenlijk zijn het twee zaken, die niets met elkaar te
maken hebben. Het beerputtenstelsel is beschouwd uit
een oogpunt van hygiëne in verband met de verontrei
niging van het water en vrijwel tegelijk is door een
ander gesproken over het tonnenstelsel in verband met
den economischen kant van de Reiniging en is ge
vraagd, waar het voorkomt, dat men nu nog hier en
daar in een straat een enkele ton moet ophalen, of het
niet mogelijk is, bij nieuwbouw het tonnenstelsel te ver
bieden. Dat zijn dus twee zaken, die niet met elkaar te
maken hebben en die onafhankelijk van elkaar be
schouwd moeten worden.
Te 3.55 uur namiddags wordt de vergadering ge
schorst.
Te 4.15 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
De heer H. de Boer (wethouder): Ik kan dezen keer
heel kort zijn; ik heb slechts een vraag van den heer
Westerhuis te beantwoorden en een paar vragen van
mevrouw Buisman.
De heer Westerhuis meent, dat niet juist is gehandeld
bij het aanstellen van personeel aan gemeenteschool no.
16. Ik geloof evenwel, dat daarbij toch wel volgens de
regelen is te werk gegaan. Bij het voorstel om school 16
te bouwen lag ook het advies van de Commissie van
Toezicht op het Lager Onderwijs en als een van de
conclusies, daarin vermeld, staat daarin te lezen, dat
school lOd in één gebouw dient te worden ondergebracht
en dat daarvoor zou worden aangewezen het onderste
deel van het gebouw van school 11, zoodat school 1 la
geheel vervalt. Met het vervallen van dat gebouw voor
die lagere school moest dus onderdak worden gezocht
voor het personeel, dat daar niet meer werkzaam zou
kunnen zijn en als zoodanig is toen school 16 aange
wezen. Ook geheel in overeenstemming met het advies
van den Inspecteur op het Lager Onderwijs is toen dat
personeel aangewezen voor de nieuwe school, zooals
ook indertijd, toen school 9 werd bestemd als school
voor Buitengewoon Lager Onderwijs, het personeel van
die school werd aangewezen om in het vervolg onderwijs
te geven in het nieuwe gebouw, dat wij bestempelen
met den naam van school 15. Dit neemt echter niet weg
dat, wanneer er zich ooit weer eens zooiets mocht
voordoen, wij natuurlijk graag met de gemaakte op
merking rekening willen houden.
Mevrouw Buisman heeft even gesproken over het
rapport omtrent het handwerkonderwijs, maar officieel
is aan het college de Voorzitter heeft het ook reeds
gezegd niets bekend, zoodat ik deze kwestie ge
voeglijk buiten beschouwing kan laten.
Verder heeft mevrouw Buisman ook gesproken over
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929, 245
de wenschelijkheid, dat in het vervolg de schoolbiblio
theken worden ondergebracht bij de jeugdleeszaal. Ik
geloof, dat het antwoord van het collage van Burge
meester en Wethouders zoodanig is, dat de vraagster
daarmee wel voldoende genoegen kan en zal willen
nemen. Die zaak heeft de aandacht van Burgemeester
en Wethouders, maar er zit ook een paedagogische kant
aan; alvorens daarom verdere stappen te doen, zullen
de schoolvergaderingen worden geraadpleegd over een
dergelijke ingrijpende wijziging. En dan komt de vraag,
op welke wijze deze zaak geregeld zal moeten worden
en of die ook een verhooging van kosten zal meebren
gen. Dat is echter ook een vraag, die later aan de orde
komt.
Ten opzichte van de leiding, die tot nog toe is aan
gewezen bij de distributie van leermiddelen en, voor
zoover daarmee gemoeid, met het toezicht op het
schoonhouden van schoollokalen, is tijdens de ziekte van
de vorige ambtenares, mevrouw Binnerts, een tijdelijke
maatregel getroffen. Wanneer daaromtrent definitieve
maatregelen worden getroffen, zal zeer zeker met de ge
maakte opmerkingen rekening worden gehouden.
Ik meen hiermee te kunnen volstaan.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik wil beginnen
met verschillende zaken, die hier bij de algemeene be
schouwingen omtrent de Reiniging naar voren zijn ge
bracht.
De voornaamste kwestie, die hier is aangesneden, is
de zaak van de closets, van de beerputtengeschiedenis.
Daarover hebben gesproken de heeren Oosterhoff en
Westra. Ik wil beginnen met het aantal beerputten te
noemen, dat hier op het oogenblik in Leeuwarden is,
een aantal, dat, zooals de heer Westra heeft gezegd, de
laatste jaren telkens met ongeveer 10 is gestegen.
Dat aantal bedraagt op het oogenblik 1700 en daarop
zijn ongeveer 2500 perceelen aangesloten.
Zcoals in het antwoord van Burgemeester en Wet
houders staat, is het nog nooit merkbaar geweest, dat j
de overstortputten en de toeneming van het aantal daar
van aanleiding hebben gegeven tot vervuiling van het
grachtwater. De Voorzitter heeft al enkele dingen aan
gehaald uit het rapport, dat in Maart 1929 is uitgebracht
door Dr. De Waal, maar ik acht het toch wel van belang
om enkele conclusies, die op de laatste bladzijde van
dat rapport staan, even voor te lezen. Vooraf wil ik
zeggen, dat de monsterneming heeft plaats gehad in de
Harlingervaart bij de Spoorhaven, de stadsgracht bij de
Verlaatsbrug, de stadsgracht bij den ingang van den
Prinsentuin, de Dokkumer Ee bij de steenfabriek, de
Dokkumer Ee bij de fabriek van Hommema, het Nieuwe
Kanaal bij de le Kanaalsbrug en bij de 2e Kanaalsbrug,
de Tijnje bij de Jachthaven, de stadsgracht bij het Stads
ziekenhuis, de öreuns bij de Froskepolle, het Vliet bij
de stadsgracht, het Vliet bij den Poppeweg, de binnen
gracht bij de Kelders en de binnengracht bij de Waag.
Nu is de conclusie van Dr. De Waal deze, en het kan
zijn nut hebben, dat deze even wordt voorgelezen
,,Vat men nu te zamen, wat het onderzoek heeft
geleerd, dan is dit het volgende. In 23 H.A. matig
diep water kunnen de rioolvochten worden verwerkt
van een stad met 47000 inwoners, waarvan 20 ge
bruik maken van spoelclosets, welke via beerputten
met overstort loozen op het openbare water, terwijl
80 gebruik maken van het tonnenselsel. Er wordt
weinig industrieel afvalwater geproduceerd. De ver
werking der rioolvochten bleek mogelijk bij geen,
of een geringe waterverplaatsing in den boezem en
weinig regenval, in de warme zomermaanden
Augustus en begin-September terwijl de boezem
voortdurend verder verzoutte, wat werd vastgesteld
door in deze mededeeling niet verzamelde waarne
mingen. Het zelfreinigingsproces van het openbare
water verliep daarbij zonder stankontwikkeling; in de
nagenoeg regenlooze Septembermaand kon voor
enkele grachtgedeelten, gedurende een paar dagen,
aan deze reukeloosheid worden getwijfeld dit was
bij den dalenden boezemwaterstand vooral het geval
bij de mondingen van enkele groote riolen.
De vraag mag worden gedaan, wat zal gaan ge
beuren, wanneer de bevolking zich verder uitbreidt
en het tonnenstelsel meer en meer wordt vervangen
door spoelclosets. Echter staat naast deze kans op
slechter worden van den toestand de komende afslui
ting van de Zuiderzee, welke het mogelijk zal maken
de boezemwaterstanden in Friesland beter te beheer-
schen, óók in regenarme maanden, wat wellicht aan
de waterbeweging en de waterverversching in en om
Leeuwarden ten goedé zal komen."
Uit dit rapport van Dr. De Waal blijkt dus heel duidelijk,
dat men op het oogenblik niet ongerust behoeft te zijn
dat zelfs een aanmerkelijke toeneming van het aantal clo
sets vervuiling van de rioleering tengevolge zal hebben.
Bovendien heb ik deze week nog eens een opzettelijk
onderzoek ingesteld en toen ik den opzichter van de
Reiniging heb gevraagd, is mij ook gebleken, dat er
nagenoeg geen vaste faecaliën in de rioolputten wor
den gevonden. Dat komt nog wel eens een enkele keer
voor, maar dat kan dan hierdoor worden verklaard, dat
sommige menschen hun potten en andere dingen ledigen
op de kolken. Daardoor worden sommige rioolputten
verontreinigd, maar een gevolg van het beerputtenstelsel
is dat in elk geval niet.
Uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders
blijkt voldoende, dat Burgemeester en Wethouders aan
deze zaak voldoende aandacht zullen schenken en door
den Voorzitter is ook gezegd, dat later misschien nog
wel eens overleg met Dr. De Waal kan worden gepleegd.
Deze zaak is ook het vorig jaar hier behandeld. Ik
vind het eigenlijk een beetje vervelend, dat men daar
altijd weer op terugkomt, terwijl toch officiëei gebleken
is, dat de toestand geen gevaar oplevert. Laat ik dit
zeggen, dat Burgemeester en Wethouders ook unaniem
van meening zijn, dat een gesloten rioleeringsstelsel veel
beter en hygiënischer is dan het tonnenstelsel. Over het
principe behoeft dus niet te worden gesproken, maar
het is wel de financiëele kant van het vraagstuk, die
Burgemeester en Wethouders er van terughoudt om op
het oogenblik plannen, voor te bereiden voor- of een on
derzoek in te stellen naar een gesloten rioleeringsstelsel
met een persbuis naar de Waddenzee of naar Harlingen.
Men kan toch op zijn vingers narekenen, dat dit een
kwestie van millioenen zou worden; een dergelijke zaak
is in Groningen kort geleden behandeld en daar blijkt
uit, dat zoo'n stelsel voor Leeuwarden 4 a 5 millioen
zal kosten. De kosten, die de gemeente daarvoor elk jaar
zal hebben, zal men dus met 2 of 3 ton veilig moeten
stellen en dat is in verband met de financiëele omstan
digheden op het oogenblik onmogelijk.
Ik zou dan ook deze conclusie willen trekken, dat het
in de eerste plaats om hygiënische reden niet noodza
kelijk is om hiermee te beginnen, terwijl men daarnaast
het bezwaar heeft, dat het ook om financiëele reden
thans onmogelijk is, om ermee te beginnen.
De kwestie, om de closets op te nemen in de Bouw
verordening, is door den Voorzitter al beantwoord; dat
is een heel andere geschiedenis, die ik niet verder zal
behandelen
De heer Fransen (wethouder): Van de tonnen.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Nu ja, om de
tonnen te verbieden in de Bouwverordening.
Een tweede kwestie, die hier ter sprake is gebracht,
betreft de Gasfabriek. Daarover is gesproken door de
heeren Peletier en Vromen. De heer Peletier is begon
nen met te zeggen in het Sectieverslag komt dit ook
voor en waar de heer Peletier hier die opmerking heeft
verdedigd, blijkt, dat die uitdrukking van hem afkomstig
was dat hij het bedrijfsbeheer bedenkelijk acht. De