246 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929
heer Peletier heeft dat van morgen zoo toegelicht, dat
hij zegt dat de winst te klein is om stooten op te vangen.
Nu wil ik in de eerste plaats zeggen, dat de winst er
niet is om stooten op te vangen. Daarvoor dient het
reservekapitaal, dat er volgens de verordening moet
wezen en dat is volgestort. Als er onverwachts stooten
komen, zooals abnormale stijging van de kolenprijzen
of eventueele rampen, dan kunnen die worden opge
vangen door het kapitaal, dat daarvoor bestemd is, n.l.
het reservefonds.
De heer Peletier heeft verder zijn meening gemoti
veerd, door te spreken van een vermoedelijke stijging
van de kolenprijzen. Het doet mij genoegen dat ook de
heer Peletier, die bij den kolenhandel is betrokken,
slechts spreekt van een vermoedelijke stijging; ik mag
daar, hoewel ik geen deskundige in den kolenhandel
ben, met evenveel recht tegenover stellen, dat er ver
moedelijk géén stijging zal plaats hebben. Maar toch is
er bij het opzetten van de begrooting van de Gasfabriek
wel degelijk met een stijging van de kolenprijzen reke
ning gehouden. In de eerste plaats zien wij uit de bere
kening, dat voor het verbruik over een jaar met een ver
hoogden kolenprijs van in totaal ongeveer 13.000.is
rekening gehouden, terwijl toch het contract nog loopt
tot 1 Mei, dus Vs c^ee' van c'e benoodigde kolen nog
gekocht wordt tegen den ouden prijs, die 1.per ton
lager is, dan nu op het oogenblik is berekend. Daar
zit in elk geval een zeer aanmerkelijk bedrag in, zoodat,
als er onverhoopt dit jaar een stijging mocht plaats heb
ben, deze vermoedelijk zal kunnen worden opgevangen
door de 3000 a 4000 ton kolen, die onnoodig is bere
kend tegen een verhoogden kolenprijs.
Ik zou over den koienprijs nog wel enkele dingen
willen zeggen. De toestand in den kolenhandel is vooral
onzeker geworden, nadat onlangs door de economische
commissie van den Volkenbond een rapport is uitge
bracht. Wij behandelen hier wel niet den Volkenbond,
al sturen wij daar wel eens een adres aan, maar ik haal
dit rapport aan, omdat daarin zeer duidelijk door des
kundigen een conclusie is getrokken. Ik acht het daarom
wel van belang daaruit enkele dingen aan te halen, hoe
wel ik die gedeelten niet zal voorlezen, maar de con
clusie van dat rapport, dat is uitgebracht door een com
missie, waarin mijneigenaren, kolenexperts en mijnwer
kers waren vertegenwoordigd, is, dat men dezen eigen-
aardigen toestand heeft op de kolenmarkt, dat het ver
bruik in 1928 niet grooter was dan in 1913. Dit komt,
doordat er naar andere energiebronnen wordt gezocht,
zoodat de vraag naar kolen aanmerkelijk is gedaald.
Men vreest dan ook dat, wanneer er een aanmerkelijke
stijging van de kolenprijzen zou komen, het kolenver-
bruik aanmerkelijk zou afnemen en dus concludeert men.
dat het een groot waagstuk zou zijn, als de kolenprijs
veel zou worden verhoogd. Het is zelfs zoo sterk, dat
men vreesde dat, wanneer de mijnen weer op normale
kracht zullen werken, men eenvoudig een overproductie
van kolen zal krijgen.
Verder wil ik nog dit mededeelen, dat de prijs, die
op het oogenblik in de begrooting van de Gasfabriek
is opgenomen, nog iets hooger is dan de kolenprijs op
dit oogenblik, terwijl het laatste halfjaar de prijzen
vrijwel stationnair zijn gebleven. Er is kort geleden
nog een vergadering geweest van de Centrale Inkoop-
commissie, welke inkoopt voor de gasfabrieken van de
3 Noordelijke provinciën en daar was men unaniem van
oordeel, dat het op het oogenblik zeer onvoordeelig zou
zijn nieuwe contracten af te sluiten, terwijl men toen
toch had kunnen koopen ongeveer tegen den prijs, dien
de directeur op de begrooting heeft gezet. Dat omtrent
den kolenprijs.
Dan is er door de heeren Vromen en Peletier ge
sproken over iets, waar men boven zou kunnen zetten:
de tarieven van de bedrijven en de middenstand. Daar
is breed over uitgeweid, maar ik zou daarvan dit willen
zeggen, dat in het algemeen bij dit college niet heeft
voorgezeten, toen Burgemeester en Wethouders een
verlaging van den prijs van electriciteit en gas voor
stelden, om het eene deel van de bevolking te bevoor-
deelen boven het andere deel, maar dat het college op
dit standpunt staat, dat de gemeente hare producten
zooveel mogelijk moet leveren tegen den kostprijs,
omdat dit vooral voor de ontwikkeling van industrie en
winkelstand een van de eerste voorwaarden is. De lieer
Botke heeft al enkele cijfers genoemd, waaruit blijkt,
dat vooral ook de verlaging van den electriciteitsprijs
enorme voordeelen aan den middenstand heeft gebracht.
Ik wil er verder nog op wijzen dat bij de lichtbeclrijven
speciale tarieven gelden voor de grootbedrijven en de
industrie zoowel voor electriciteit als voor gas. Ik zou
dus dit willen zeggen, dat er wel degelijk met alle be
langen rekening is gehouden.
Ten slotte nog een korte opmerking over de pluimvee-
markt. We hebben hier ook een klank gehoord, dat men
het mogelijk achtte, dat deze werd ondergebracht bij
de veemarkt
De heer J. de Boer: Er boven op
De heer O. F. de Vries (wethouder): Er boven op,
ja, dat heeft al eens op een plaatje gestaan, maar ik geloof
niet, dat dit practisch mogelijk is. Men heeft daarbij dan
het oog gehad op het Westelijk deel van de veemarkt,
dus op het niet overdekte deel. Het is niet om, zooals
het hier is uitgedrukt, markttechnische bezwaren, dat
ik het niet mogelijk acht de pluimveemarkt daar onder
te brengen, maar ik geloof juist dat, wanneer wij den
goeden gang van zaken aan de veemarkt, dien wij op het
oogenblik, na de verbouwing, daar hebben, wenschen te
houden, er dan andere bezwaren zullen zijn, waarom
het niet zal kunnen. Dat deel van de veemarkt, waar
men eventueel de pluimveemarkt zou moeten hebben,
wordt n.l. ingenomen door varkenshokken, die bijna
zonder uitzondering zijn verhuurd aan groothandelaars
in varkens. Zij gebruiken deze hokken voor z.g. ver-
zamelhokken, waarin de varkens, zoolang er handel
wordt gedaan, voordat zij worden vervoerd, worden
verzameld. Bovendien staat op dat deel van de veemarkt
het isolatiegebouw en de weeginrichting. Nu weet ik
niet of de heeren, die het idee naar voren hebben ge
bracht. daar op Vrijdagmorgen wel eens zijn geweest;
het is er den laatsten tijd niet druk, maar toch is het
daar soms zeer druk, vooral voor de weeginrichting.
Er moet heel wat ruimte zijn om die koppels varkens
naar de weeginrichting te drijven en als daar dan ook
nog de pluimveemarkt zou komen, zou dat onmogelijk
zijn.
Verder zou ik deze opmerking nog willen maken dat
vooral de aanvoer van varkens de laatste beide jaren
abnormaal laag is geweest, een verschijnsel, dat zich
op dit moment op alle groote markten voordoet. Men
verklaart dit als nog een gevolg van de sluiting der
Engelsche grenzen; daardoor zijn er minder varkens
gefokt, vooral op den kleigrond. Op den zandgrond
gaat het nog al, maar op den kleigrond was het niet
rendabel en daardoor is er tegenwoordig aanmerkelijk
minder aanvoer dan vroeger. Als die echter weer stijgt
tot het normale peil. zooais dat in 1925 en 1927 is ge
weest, dan konien er een 6000 a 8000 varkens per jaar
meer ter markt en de marktmeester heeft mij verklaard,
dat het dan onmogelijk is, op de veemarkt nog iets
anders onder te brengen. Om al deze reden en bovendien
ook in verband met het transport van groot vee, dat
op dat deel zeer druk is, acht ik het onmogelijk om de
pluimveemarkt onder te brengen op de veemarkt.
Er is verder nog gesproken over het afschrijvings-
percentage op de kabels van het Electriciteitbedrijf,
maar waar is voorgesteld die zaak bij het bedrijf zelf
ter sprake te brengen, zal ik daar nu niet op ingaan.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 247
zitterIn het Sectieverslag en ook thans in den Raad
is aangedrongen op het sluiten van een leening om onze j
vlottende schuld te consolideeren. Daarbij is speciaal
door den heer Peletier gewezen op den gunstigen stand
van de geldmarkt. De heer Peletier heeft daarbij gezegd,
dat het daggeld op het oogenblik zoo bijzonder goed
koop is. Wat de heer Peletier daarmede bedoelt in ver
band met een leening op langen termijn, op 40 of 50
jaar, ontgaat mij volkomen.
De heer Peletier: Dat is juist uw tekortkoming.
De heer Ritmeester (wethouder) Ik vrees, dat
iemand, die op het oogenblik bij bankiers komt en dat
argument naar voren brengt, niet veel resultaat zal zien.
De heer Peletier: Jawel
De heer Ritmeester (wethouder): De heer Peletier
heeft voorts voorbeelden aangehaald wat betreft pariteit
en koers van geldleeningen. Burgemeester en Wethou
ders hebben zich op het standpunt gesteld, dat leenin
gen, aangegaan in 1928, voor ons ongeveer maatstaf
moeten zijn.
Het is den Raad bekend, dat wij hebben geleend voor
een conversieleening van 32 jaar in 1927 1.250.000.
pari tegen 4% en krachtens Raadsbrief van 24 Mei
1928 451.645.57, ook conversie 32 jaar, hebben ge
leend a 98% tegen 4 f2
Ik wijs er op, dat wij daarna hebben geleend, volgens
Raadsbrief van 30 Mei 1928, conversieleening woning- J
bouw 2.404.732.68, rente 4</2 koers 98 annuï-
teitsleening, en dat bij Raadsbesluit van 21 Febr. 1928
een 4% 40-jarige leening is aangegaan van
1.700.000.—, koers 97ft
ik wil daarbij onder Uwe aandacht brengen, dat die
leeningen zijn gesloten tegen eenvoudige schuldbeken
tenis, zoodat daarop geen kosten zijn gevallen en als ik
op het oogenblik den stand van de geldmarkt van den
laatsten tijd naga en op welke voorwaarden verschil
lende leeningen zijn geplaatst, dan gevoelt men, dat
men op het oogenblik nog lang niet toe is aan de gun
stige markt, die de heer Peletier zich reeds voorstelt.
Rotterdam heeft geleend 10.000.000.tegen 4%
en een koers van 96J/2 Daar gaat het noodige af
ongeveer 2 voor drukken, 6 pro mille voor zegel,
kosten van advertenties, enz. Stel dus 2 dan ontvangt
Rotterdam voor elke 100.een bedrag van 94.50.
Alles is bij de inschrijving toegewezen, zoodat er geen
sprake van is, dat deze leening volteekend werd.
Groningen heeft geprobeerd een leening van
1.050.000.tegen 4% en een koers van 97%
Die is ook niet in orde gekomen.
Gelderland heeft geprobeerd 1.973.000.a 4%
koers 99 Arnhem 1.580.000.a 4'/2 koers
97%; Ned. Indië 63.686.000.— a 4% koers
96% Amsterdam 10.000.000.a 4% koers
96
Thans heeft Amsterdam bij het Burgerlijk Pensioen
fonds een leening gesloten van 12.000.000.en wel
4V2 tegen 94% (50-jarige annuïteit) of
4% tegen 95% (40 jaren) de wijze van af
sluiten is nog niet bekend, terwijl andere gemeenten bij
de verschillende pensioenfondsen hebben geleend op
basis van 4% en 5 a pari.
De kleinere gemeenten komen bij de pensioenfondsen
terecht de eenige, die aan de markt zijn tegen 5
en de grootere in den regel tegen 4%
ik kan zeggen, Mijnheer de Voorzitter, dat wij thans
wel in staat zijn tegen 4% te leenen, dat wil zeggen
- s duurder dan wij tot dusverre hebben gedaan.
Burgemeester en Wethouders moeten dat echter ontra
den in verband met adviezen, ook van de zijde van ban
kiers. Het is op het oogenblik geen tijd om te leenen,
veeleer om te wachten. Leenen doet men nu, wanneer
men op het oogenblik per se het geld noodig heeft en
dan is men betrekkelijk duur uit.
Een andere vraag is, of het niet gewenscht is, onze
schuld in dien zin te consolideeren, dat wij volgend jaar
eep bedrag op de begrooting brengen, dat direct als
aflossing dient. Wanneer wij 1.000.000.— schuld
hebben de bedrijven schrijven reeds af en deze in
40 jaren willen aflossen, kunnen wij op de begrooting
brengen 25.000.
De Burgemeester merkt mij nog op, dat men op het
oogenblik bij de pensioenfondsen bovendien de bepaling
heeft, dat wanneer men leent a pari, men 1 boete
moet betalen, indien men gedurende die 40 jaren eerder
of meer dan bepaald is aflost. Het is dus niet gewenscht
tegen die hooge rente te leenen.
Ik wil hieraan toevoegen, dat wij kunnen wachten;
dat wij totaal geen haast hebben.
Thans een en ander over de begrooting. Er is lof en
blaam over die begrooting geuit en er is speciaal dit
naar voren gebracht, dat men eenigszins angstig was
over de toekomst. Zij, die die angst gevoelen, ook nadat
ik straks een en ander van deze begrooting zal hebben
gezegd, zullen kunnen voorstellen een zeker bedrag te
reserveeren. Ik meen echter, dat dit niet gewenscht is.
De vergelijking tusschen de begrooting van 1929 en
1930 toont aan, dat op het oogenblik inderdaad meer
geld gebruikt is dan anders het geval zou zijn geweest.
Dat valt niet te ontkennen, dat staat in de begrooting
en blijkt uit de practijk.
Burgemeester en Wethouders hebben reeds gezegd:
de zaak gaat goed en het geld vloeit. Wij kunnen de
belasting verlagen en kunnen bovendien andere dingen
doen. Dat is, practisch gesproken, een soort van reser
veeren. Wanneer wij hopen, verschillende werkzaam
heden te doen verrichten, straten verbeteren, pleinen in
orde maken, enz., dan gevoelt men wel, dat nu werk
zaamheden worden uitgevoerd, waarvoor men straks,
wanneer het slecht zou gaan al zal het niet zoover
komen zou moeten gaan leenen. Het is dus practisch,
i het geld nu te plaatsen.
Bij vergelijking der begrooting van 1929 en die van
1930 zal ik op den voet volgen hetgeen de heer Vromen
in het midden heeft gebracht, waarbij ik tevens tot het
gesprokene door den heer Hofstra kom.
De heer Vromen heeft gezegd, dat voor 1929/30 de
Inkomstenbelasting lager is geraamd 50.000.daar
naast hooger de grondbelasting 6000.de personeele
belasting 5000.de dividend- en tantièmebelasting
12.000.de vermogensbelasting 1000.de hon
denbelasting 500.en vervolgingskosten 1000.
Bij deze verhoogingen hebben wij alleen te constateeren,
dat we te doen hebben met een normaal accrès dier
belastingen. Hier wordt niet aan de burgerij voor ieder
persoonlijk meer belasting opgelegd, men krijgt een
accrès, een toenemend aantal belastingplichtigen, ook
hoogere inkomens en vermogens en dus meer belasting.
Wat de dividend- en tantièmebelasting betreft, daar
van kan ik direct dit zeggen, dat wij, na informatie ter
inspectie van de directe belastingen, de overtuiging heb
ben gekregen, dat wij 40.000.kunnen ramen.
Over 1928 heeft de dividend- en tantièmebelasting
ruim 47.000.opgebracht. Voor 1928 was zij, in
verband met de opbrengst over 1926, geraamd op
28.000. er is nu alle aanleiding dat bedrag op
40.000.te brengen.
De bedrijven zijn inderdaad, dat valt niet te ontken
nen, meer naar den lagen kant geraamd. Het noodwen
dige gevolg van de verlaging van den stroomprijs en van
den prijs van het gas is geweest, dat de bedrijven
26.400.— minder opbrachten dan anders het geval zou
zijn. Hiertegenover staat een grooter batig saldo van
143.800.waaruit volgt, dat in deze begrooting on
geveer 120.000.meer zit.
Wanneer men even de cijfers van deze begrooting be
ziet, zal men moeten constateeren, dat het betere er in
derdaad aan alle kanten is.