252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. maar moet uitspreken, beantwoorden met het volgende voorstel, dat ik zoo vrij ben hierbij in te dienen „Ondergeteekenden stellen voor de voorgenomen verbetering van de Voorstreek met inbegrip van de Amelandspijp ter hand te nemen (in 1931) onmid- dellijk na de verbetering van de Sophialaan en Stationsweg." De bedoeling is dus, dat op de begrooting voor 1931 hiervoor de gelden worden uitgetrokken. Nu nog een enkel woord over de krotwoningen. Ik heb van den wethouder van Openbare Werken tot mijn groot genoegen een antwoord gehoord, waaruit wij hebben kunnen beluisteren, dat de ernstige wil bij Bur gemeester en Wethouders aanwezig is om de opruiming van krotten ter hand te nemen. De wethouder heeft genoemd een aantal van 630 woningen, die succes sievelijk voor opruiming in aanmerking komen en daar zijn 102 uitgezocht, waarvoor ditmaal het advies van de Gezondheidscommissie wordt gevraagd. Ik dank den wethouder voor dat antwoord en ik hoop, dat men op dezen weg zal doorgaan, teneinde door opruiming van krotwoningen te komen tot een geleidelijke verbetering van den woningtoestand in deze gemeente. Wij zullen daarmee een goede sociale taak vervullen en ik hoop van harte, dat de Gezondheidscommissie met haar advies Burgemeester en Wethouders in dat opzicht zal steunen. De heer Botke: Ik heb van morgen aan de hand van verschillende cijfers beschouwingen geleverd en ik ben daarover aangevallen door den heer Oosterhoff. Deze heeft aangevallen mijn beschouwingen inzake de op brengst van dividend- en tantièmebelasting en hij heeft gezegd: die kunnen geen zuiver beeld geven van den toestand. Het is waar, het is ook ïeeds door den wet houder van Financiën gezegd, er zitten haken en oogen aan. Het is mij bekend, dat de aanslag in de dividend en tantièmebelasting plaats heeft in de gemeente, waar de naamlooze vennootschap haar hoofdzetel heeft en dat de opbrengst wordt verdeeld over de verschillende ge meenten, waar zoo'n naamlooze vennootschap of ver- eeniging hare filialen heeft en wel naar rato van het bedrag, dat aan het personeel wordt uitgekeerd. Nu heeft de heer Oosterhoff gezegd: het kan zijn dat hier een filiaal is, dat verlies lijdt, maar dat men hier toch dividend gaat uitbetalen. Zeer zeker, dat kan tot op zekere hoogte plaats hebben, al zal een filiaal, dat met verlies werkt, meestal niet met veel personeel werken, maar het kan óók zijn dat een verzekeringsmaatschappij, coöperatieve vereeniging of naamlooze vennootschap haar zetel hier heeft, hier wel winst heeft en in andere gemeenten niet, terwijl die andere gemeenten dan toch daarvan dividend- en tantièmebelasting ontvangen. Dat staat tegenover elkaar. Ik denk dat men ieder jaar we! bijzondere dingen in aanmerking moet nemen, maar als ik de jaren 1923 en 1924, 1925 en 1926 en ook de jaren 1927 en 1928 bij elkaar voeg, dan blijkt toch, dat men hier elk jaar meer verdient. Als men die jaren met elkaar vergelijkt, dan blijkt, dat de belasting steeds meer opbrengt en mij dunkt dat men daaruit gerust mag concludeeren, dat ook de winst naar boven gaat, ook al moet men telkens met verschillende dingen rekening houden. Verder nog een kleine opmerking naar aanleiding van i hetgeen de heer Peletier heeft gezegd. De heer Peletier heeft zich van morgen verheugd, toen ik eenige cijfers heb genoemd over den prijs van electrischen stroom, waaruit bleek dat de burgerij en vooral de middenstand voordeel had van de verlaging van dien prijs, dat ik voor de belangen van den middenstand opkwam. De wethouder van de Bedrijven heeft echter al gezegd hoe de zaak zit; het is niet zoozeer gebeurd uit liefde voor den middenstand, maar wel kunnen wij allen het feit constateeren, dat de middenstand bij een goede bedrijfs- politiek groot voordeel heeft. De heer Peletier heeft ook aangehaald dat de midden stand ook een deel van de hoogere loonen der werk lieden moet betalen. Maar als men het bedrag vergelijkt wat die menschen daarvoor moeten betalen met het voordeel, dat zij hebben door den lagen stroomprijs, dan zullen de middenstanders toch zeggen: wij zijn blij dat, toen die kwestie aan de orde was, de meerderheid van den Raad niet heeft gestemd zooals de Vrijheids bond, die tegen de verlaging heeft gestemd, maar dat de stroomprijs toen is verlaagd. Dat de middenstand daarvan groot voordeel heeft heb ik met cijfers aan getoond; ik heb als cijfers van verbruik genoemd 670, 900, 3100, 550, 2780, 1330, 1120 en 5900 K.W.U. en neem nu iemand met een verbruik van 2000 K.W.U., dan scheelt de verlaging zoo iemand 80.per jaar. Als wij nu nagaan dat iemand zooals ik in de vorige vergadering heb gezegd die 5000.verdient een tamelijke verdienste voor een middenstander, er zullen er zijn, die meer en die minder verdienen 8.10 meer aan belasting zal moeten betalen voor de verhooging der loonen van de werklieden en wij stellen daarnaast deze verlaging van 80.van den prijs van electrischen stroom De heer Westra: Houdt dat verband met elkaar De heer Botke dan zullen denk ik de midden standers, als zij dat weten, wel blij zijn, dat op 5 Juni 1928, toen besloten is den prijs van electrischen stroom te verlagen, niet alleen Vrijheidsbonders in den Raad zaten De heer Peletier: Neen, die rekening klopt niet. De heer Botke: Ik zou zeggen, dat klopt wel. Er is ook een opmerking gemaakt door den heer Visser, maar die is voldoende weerlegd door den heer Ritmeester, zoodat ik daarover niet meer zal spreken. Nu heeft de heer Vromen weer een pessimistische beschouwing gegeven over de begrooting en dat is eigenlijk natuurlijk, omdat hij daarover altijd pessimis tische beschouwingen gaat geven. Dat was zoo, toen wij in 1928 de begrooting behandelden en ook in 1927 had hij in zekeren zin reeds pessimistische beschou wingen en heeft hij willen bezuinigen en nog eens be zuinigen. Het is maar goed geweest, dat de Raad toen niet zoo'n bezuinigingswoede heeft gehad. Ik heb toen ook gezegd: als wij nu de goede dingen aan kant doen en het zal later blijken, dat wij de kosten daarvan wel hadden kunnen betalen, dan zullen wij daar allen spijt van hebben. Dat inzicht is juist gebleken, want als wij toen goede dingen aan kant hadden gedaan op grond van de slechte financiën, dan hadden wij daar nu spijt van, nu we ze wel kunnen betalen. De heer Vromen heeft nu ook een beschouwing ge leverd over den slechten financieelen toestand, althans, hij heeft deze niet rooskleurig genoemd. Maar de heer Vromen kan zich ook vergissen. Hij heeft verleden jaar in een debat met den wethouder van Financiën een betoog gehouden, waarin hij betwijfelde, dat 1928 zoo'n groot saldo zou opleveren. Ik wil even voorlezen wat de heer Vromen toen tegenover den wethouder van Financiën heeft gezegd. Het was op Woensdag 19 De cember en het staat op bladz. 269 van de Handelingen, eerste kolom „Ook de begrooting 1928 zal waarschijnlijk vooral ook ter zake van de bedrijven en van de Inkomstenbelasting, waarvan ook voor 1928/29 het heffingspercentage onnoodig naar boven is gefixeerd, nog genoeg muziek zooals men pleegt te zeggen bevatten, maar dat dit tot een zoo hoog batig saldo zal leiden als in 1927, mag ik niet aannemen, zelfs niet als ik rekening houd met het feit, dat de wat hoog uitge trokken post „Onvoorzien" nog wel een behoorlijke som zal overlaten." En later zegt hij in de 2e kolom van dezelfde bladzij „Waaraan, zoo vraag ik mij af, ontleenen Burgemeester en Wethouders dan hun verwachting, dat ook voor 1930 met dit heffingspercentage kan worden volstaan Ik zie het niet en moet voorloopig zeggen, ik geloof het niet." Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 253 Toen dacht de heer Vromen natuurlijk dat 1928 nooit een saldo zou opleveren als 1927 en het is achteraf ge bleken, dat dit saldo belangrijk hooger was. De heer Vromen heeft dus toen de zaken niet juist gezien; hij geloofde niet wat het college van Burgemeester en Wet houders of de wethouder zei, echter er was in 1927 een j saldo van 250.000.- en in 1928 een saldo van 380.000.dus 130.000.meer. De heer Vromen heeft zich toen dus vergist, hij heeft niet goed gezien; hij kan hier wel zeggen, dat hij iets niet wil gelooven het gebeurt wel meer, dat hij niet wil gelooven wat van de tafel van Burgemeester en Wethouders komt maar hij dient dat te motiveeren. Hij kan wel beschou wingen leveren en de toekomst steeds donker inzien, maar het kan toch ook wel eens een beetje beter gaan dan men vermoedt, het valt ook wel eens wat mee. Nogmaals, de heer Vromen wil altijd de toekomst donker inzien, omdat hij steeds wil bezuinigen. Ik wil nog wij zen op het eigenaardige geval, dat zich voordoet, dat de vroegere wethouder van Financiën, behoorende tot den Vrijheidsbond, altijd zoo optimistisch was en dat in de laatste jaren de Vrijheidsbond meestal zeer pessi mistisch is De heer B. MolenaarDat komt, doordat zij daar niet zitten. De heer Botke: lk zou ook nog willen wijzen op dit eigenaardige feit. In de Financiëele Commissie zit ook een lid van de fractie van den Vrijheidsbond en wij moeten aannemen, dat dit Raadslid toch ook een goede kijk heeft op de financiën van de gemeente. Dat lid heeft lang zitting gehad in den Gemeenteraad en is zelf wet houder geweest; hij zal dus wel in staat zijn den finan- ciëelen toestand te beoordeelen. Toen nu de begrooting in de Financiëele commissie is behandeld, heeft ook de lieer Oosterhoff daar gezegd, dat zij er heel goed uitzag en hij heeft op de begrooting geen aanmerkingen ge maakt; uit het schrijven, dat er bij ligt, blijkt dat de commissie geen op- of aanmerkingen heeft kunnen ma ken. Nu vind ik het zoo eigenaardig, dat een ander lid van de fractie van den Vrijheidsbond welke fractie toch niet zoo groot is, dat er toch wel eenig overleg tusschen hare leden zal zijn ten opzichte van de be schouwingen, die zullen worden gehouden bij de be grooting hier beschouwingen gaat houden, die abso luut in strijd zijn met de meening van het andere lid van den Vrijheidsbond. Ik heb dan ook zoo gedacht: het is wel de Vrijheidsbond, maar het schijnt dat daar meer vrijheid is dan bond. De heer Muller: Ik zou ook nog een paar opmerkingen willen maken, in de eerste plaats over de kippenmarkt en in de tweede plaats over den Kippenloop. U, Mijnheer de Voorzitter, hebt van middag naar aan leiding van het voorstel van den heer Feitsma, om de kippenmarkt naar het Zaailand te brengen, gezegd, dat U de mogelijkheid daarvan, niet inziet, op grond van het feit, dat het aantal auto's veel te groot is en U noemt dan daarvoor een cijfer van 75. Nu zal het misschien wel waar wezen, dat daarvoor 75 auto's staan inge schreven De Voorzitter: Ze staan er eiken Vrijdag. De heer Muller: lk heb er op het drukste oogenblik nooit meer geteld dan 25 a 30 auto's De heer H. de Boer (wethouder): U bedoelt de par keerplaats. De heer MullerNeen, de parkeerplaats bedoel ik niet, maar het Zaailand en dan waren nog meegeteld verschillende auto's, die m. i. beter op een parkeerplaats zouden kunnen worden gezet. De heer Feitsma en ik hebben dat een 14 dagen geleden op een Vrijdagmorgen om 11 uur zelf geconstateerd wij waren daar toen samen en niet op een tijdstip tegen het sluiten van de markt, maar des morgens om 11 uur. Toen stonden daar 25 of 30 auto's, waarvan er o. i. verschillende wel had den kunnen worden geplaatst op de parkeerterreinen aan de uiteinden van de stad. Als ik dat zie en verder be denk, dat o. i. de auto's daar wel gevoeglijk tusschen de boomen zouden kunnen worden geplaatst, dan blijft er een heel stuk ter diepte van deze zaal en ter lengte van het geheele Zaailand vrij en daarop zou dan o. i. met een beetje goeden wil best de kippenmarkt kunnen worden geplaatst. Ik zal daar nu niet meer van zeggen, maar ik hoop, dat de Raad met het voorstel-Feitsma meegaat en dus Burgemeester en Wethouders of liever de Burgemeester, die deze zaak in hoofdzaak moet be handelen, hier eens met een welwillend oog naar zal zien en dat hij zal trachten een oplossing te vinden; als hij die oplossing wil, is ze te vinden. Nu iets over den Kippenloop, lk heb van morgen bij den aanvang gezegd, dat wij zeer verheugd waren over het feit, dat het college in den aanbiedingsbrief dit zei omtrent de Verversbrug. „Omtrent de Verversbrug zij medegedeeld, dat wij plannen zullen laten ontwerpen voor het vervangen van deze brug hetzij door een draai-, hetzij door een klapbrug, uitsluitend bestemd voor voetgangers- en rijwielverkeer." leder, die het belang van verbetering van de Ververs brug inziet, kan met die toezegging tevreden wezen. Maar nu hebben wij van middag den wethouder van Openbare Werken laat mij nu maar spreken en inter rumpeer niet telkens aan het woord gehad, deze heeft hier een heel schema afgedraaid en hij heeft gezegd: ik heb er met den heer Maas over gesproken en die denkt er over, met plannen te komen ten opzichte van de Rijksbrug en daarin de heele Verversbrug op te lossen. Laten wij nu met elkaar afspreken óf dit óf dat, maar als wij doen, wat de heer Maas zou willen en wat de heer Fransen van middag heeft gezegd, dan kunnen wij wel veilig aannemen dat het nog eenige jaren duurt. Als wij de Rijksbrug willen hebben, kunnen we die wel krijgen, maar het is nog niet uitgemaakt of we die zullen nemen en de verbetering duurt dan nog wel wat. lk zou dan ook zeggen, dat Burgemeester en Wethouders moeten vasthouden aan wat zij hier hebben toegezegd en als dat Is uitgevoerd, dan kunnen wij over die com binatie later nog wel eens spreken. Ik hoop en vertrouw dat, wat Burgemeester en Wethouders hier zoo pertinent hebben toegezegd, wij daar als kerels op mogen rekenen en vertrouwen. De heer Weatra: Ik wensch nog even van de gelegen heid gebruik te maken, waar U mij zoo vriendelijk toe knikte, om nog even het woord te nemen bij de replieken over het antwoord dat de wethouder aan mijn adres heeft gericht in zake de kwestie van de beerputten. in de eerste plaats wil ik even opmerken, dat de wet houder een cijfer heeft genoemd, dat aanleiding zou kunnen geven tot de meening, dat mijn cijfers niet juist waren; de wethouder noemde echter het cijfer van het aantal beerputten, terwijl ik de cijfers noemde van het aantal perceelen en het aantal closets. Precies juist zijn de cijfers: 1700 beerputten met daarop aangesloten ruim 2400 perceelen, waarin zijn ondergebracht 3500 en zoo veel closets. Als wij nu de cijfers tegenover elkaar zetten, dan blijkt, dat in deze gemeente voor y4 deel het closetstelsei is en voor deel het tonnenstelsel; wij zijn dus reeds voor een aanmerkelijk deel tot het closetstelsel gekomen. Nu kan ik mij met dat stelsel volkomen vereenigen en de bezorgdheid, die uit mijn vraag bleek, was feitelijk reeds heelemaal weggenomen, toen de wethouder de conclusie uit het rapport van Dr. De Waal had voorge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 19