258 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929.
de 35.0ÜÜ.voor de verbetering der Meisjes H. B. S.
op den Gewonen Dienst te brengen. Het object leent
er zich, zooals ik betoogd heb, zeker voor, want een
niet omvangrijke verbouwing als deze kan zich in een
gemeente als Leeuwarden telkens weer voordoen. Het
eenige wat ik uit het betoog van den wethouder hierover
begrepen heb, was eigenlijk: ja, ziet u, onder andere
omstandigheden zou ik er ook wat voor voelen, en mis
schien over een paar jaren wil ik er wel aan mee werken
om het snel af te schrijven, maar, ziet U, dit jaar komt
het me nu niet goed uit, want en dit heeft hij niet
gezegd, maar fantaseer ik er zoo bij want ziet U,
ik was nu in zoo'n heerlijk optimistische bui en dan kan
ik ik heb het nagerekend zoo'n post van 35.000.
voor de Meisjesschool en 21.000.voor verhoogde
afschrijving op het Electriciteitbedrijf, niet gebruiken,
want, ziet U, als men zoo heerlijk optimistisch is, och ja,
dan wil men ook anderen daarvan doen genieten en dus
de belastingen verlagen.
Het spijt mij, dat ik minder optimistisch ben en dus
minder behoefte gevoel aan dergelijke overwegingen.
Het spijt mij ook het optimisme van anderen misschien
gestoord te hebben, geheel schijnt dit althans verdwe
nen te zijn, wat de gunstige kaspositie betreft, waarop
het college in het begrootingsschrijven zoo prat ging,
waarover in de A^emorie van Antwoord zoo gezellig
werd heengeloopen en na de opmerkingen van den heer
Westra en mij maar verder geheel is gezwegen.
Ieder zal zijn taak als Raadslid ik heb dit vroeger
reeds eens gezegd verschillend opvatten. Dit keer heb
ik gemeend en mij zal het om het even zijn of iemand
dit constructief of destructief wil noemen het mijn
plicht te zijn te moeten waarschuwen tegen den vloed
van optimisme, die hier heerscht en niet zonder gevaar
is voor de gemeente.
De heer Westerhuis: Ik ben verplicht nog enkele ant
woorden te geven op beweringen, die tegenover mij zijn
gedaan, in de eerste plaats door wethouder Fransen, die
weer heeft gezegd hetzelfde wat op pagina 484 in de
Afemorie van Antwoord staat, n.l. dat voor de zieken,
die ik op het oog had, in het Stads-Ziekenhuis vol
doende gelegenheid voor verpleging zou zijn. Van
tweeën één: öf ik word hier eenvoudig op zij geschoven
óf de heer Fransen is niet op de hoogte en dat laatste
moet ik wel aanvaarden. Inderdaad zijn beneden twee
isoleerkamers, waarover ik het echter niet heb gehad
en zijn boven in den nieuwbouw vier vertrekken, n.l.
één voor zieke zusters en één kamer voor onderzoek,
zoodat dus nog twee vertrekken overblijven, n.l. één
met 3 bedden en één met 1 bed
De heer Fransen (wethouder) Neen, dat is niet
waar, daar zijn drie isoleerkamers.
De heer Westerliuis: U hebt daar de teekening, niet
waar? Wilt U mij die dan even laten zien, dan kunt U
mij dadelijk overtuigen en dan behoef ik er niet verder
over door te redeneeren.
De heer Fransen begeeft zich naar den heer Wester
huis en toont dezen de teekening.
De heer Westerhuis: Dat is toch precies hetzelfde
wat ik zeg De heer Fransen maakt er hier een grapje
van. Ik heb gezegd, dat een van de isoleerkamers niet
meer als zoodanig wordt gebruikt, maar dat die is in
gericht als donkere kamer en ik heb dus geen onwaar
heid gesproken. Dan is U als lid van de Ziekenhuis
commissie niet op de hoogte en U dient wél op de
hoogte te zijn. U geeft er nu den schijn aan alsof ik niet
op de hoogte ben; ik geef toe, het staat zoo wel op de
teekening, maar het is in werkelijkheid niet zoo. Het
ziekenhuis is te klein, in den loop der jaren is er meer
behoefte gekomen om patiënten op te nemen en dat
dan de bestemming van bepaalde vertrekken wel eens
wordt veranderd, spreekt vanzelf, omdat, als een be
paalde behoefte nog grooter wordt dan een andere, men
aan de grootste behoefte gaat voldoen. Op het moment
is dat eene vertrek géén isoleerkamer, maar meer een
onderzoekkamer en wij missen dus dat vertrek als iso
leerkamer. Wij hebben dus nog twee isoleerkamers over,
dat is volkomen juist, waarvan een met 3 bedden en een
met 1 bed. Als nu die eene kamer met 1 bed wordt
gebruikt voor ernstige zieken, die dreigen te bezwijken,
om de andere zieken op de zaal van de akeligheden, die
aan het sterven van een lotgenoot is verbonden, te be-
vrijden, dan houden wij dus nog één kamer over met 3
bedden. En aangezien men niet bokjes en geitjes bij
elkaar kan laten, is de gelegenheid, die ik op het oog
had, dus onvoldoende
De heer IJ. de Vries: Een eigenaardige kwalificatie is
dat voor menschen bokjes en geitjes
De heer Peletier: Elk vogeltje zingt, zooals het gebekt
is, mijnheer De Vries
De heer Westra: Daar moet U niet op antwoorden,
dokter.
De heer Westerhuis: Ik ben dus van oordeel, dat er
op dit punt en trouwens op meerdere punten in het
Stads-Ziekenhuis gegronde reden is, om naar ver
betering te streven. Ik erken heel gul, dat in het tegen
woordige gebouw verbetering heel moeilijk is en dat het
heelemaal niet ineens zal kunnen worden gedaan, maar
ik meen toch, dat ik het recht had, de aandacht op deze
leemte te vestigen en ik meen ook, dat Burgemeester
en Wethouders verplicht zijn, wanneer zij ook hun aan
dacht op de zaak vestigen, dat zij dit dan doen met een
andere gezindheid, dan ik uit het antwoord, dat hier is
gegeven en uit de Memorie van Antwoord meen te mo
gen afleiden. Meer wil ik daar op het oogenblik niet van
zeggen.
De heer Visser heeft mij gevraagd, wat ik versta
onder maatschappelijk inkomen. Mij dunkt, dat ik de
beantwoording van die vraag hier gerust achterwege
kan laten, omdat de heer Visser in ieder leerboek over
Staathuishoudkunde, waarin over den rijkdom wordt
gesproken, een hoofdstuk kan vinden over de verdeeling
van den rijkdom. Ik geef hem dan ook in overweging
een dergelijk boek eens te halen uit de openbare lees
zaal, dan kan hij daarmee zich ook op de hoogte stellen.
Ik geloof niet dat het op mijn weg ligt om dat hier te
vertellen
De heer Vromen Dan moet U den titel er nog bij
zeggen, want er zijn geen twee boeken, die daarop het
zelfde antwoord geven.
De heer Westerhuis: Ik kom nu tot den heer üoster-
hoff, die nog even is teruggekomen op de kwestie van
de vacatures in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg. Zeker, mijnheer Oosterhoff, ik ben de eerste,
die zal erkennen, dat er van den Vrijheidsbond opbou
wende critiek niet alleen kan uitgaan, maar ook in dezen
Raad uitgaat. Ik wil graag hulde brengen aan hun be
langstelling in gemeentezaken, door hun inderdaad
noeste vlijt hier herhaaldelijk getoond, daar wil ik niets
van afdoen. Maar wanneer ik bedoel dat men opbou
wend moet critiseeren, dan bedoel ik daarmee, dat men
in de eerste plaats zorgt voor een prettige stemming
en die kan men zoo gemakkelijk bevorderen, door ook
te erkennen wat waar is en goed bedoeld, ook door
andere groepen. Zie vandaag nog. Als hier wordt ge
sproken over het voortdurend stijgen van de schulden
van Leeuwarden en van de uitgaven van Leeuwarden,
dan zou men moeten beginnen met te zeggen en te er
kennen: wij weten wel wat er aan de zaak vast zit, wij
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voortzetting der vergadering op
hebben evenals gij gestemd voor vele uitgaven, zooals
voor straten, voor verhooging van de loonen van de 5
politie en voor verhooging van de salarissen der ambte
naren; wij erkennen dus gul, dat bijkans de volledige
verhooging van de uitgaven, die wij hier hebben vast
te stellen, is ontstaan met onze volledige medewerking
De heer Vromen: Neen, dat is niet waar
De heer Westerhuis: lk heb de vaste overtuiging, dat
verreweg het grootste percentage van de hoogere uit
gaven is ontstaan met volle en volledige medewerking
van den Vrijheidsbond
De heer Peletier: Het komt juist op die dingen aan,
waar wij niet mee accoord gingen.
De heer Westerhuis: Indien de fractie van den Vrij
heidsbond zou kunnen besluiten om dat te toonen en
daarnaast zou kunnen besluiten om af te laten van den
werkelijk dikwijls zeer onjuisten toon, die tegenover ons
is aangeslagen
De heer Peletier: Door den Vrijheidsbond
De heer Westerhuis Ik spreek niet tegen den Vrij
heidsbond, maar tegen dengene, die hier namens hem
het woord voert
De heer Vromen: Denkt U maar eens aan de rede van
Atarchant, dan moest U zich stilhouden U moest U
schamen
De heer Westerhuis: Indien de Vrijheidsbond daartoe
zou kunnen besluiten, geloof ik, dat wij inderdaad zou
den kunnen komen tot constructieve politiek, niet alleen
in den Raad, maar ook in de commissies.
De heer Feddema: Ik wil nog graag even iets zeggen
naar aanleiding van hetgeen de heer Oosterhoff heeft
gezegd over de loonsverhooging, waar ik zelf ook voor
heb gestemd. Ik zou daarover hebben gezwegen, maar
waar de heer Oosterhoff zoopas zelf zegt, dat zijn
fiactie ook anders den arbeider wel het loon wil geven,
dat hem toekomt, maar dat zijn fractie dit heeft gelaten,
omdat daarvan een stuwkracht zou kunnen uitgaan voor
verhooging ook buiten de gemeentebedrijven en waar
de heer Oosterhoff zich verder beroept op twee uit
spraken van een paar leden van den Raad, waaruit dat
zou zijn gebleken, daar meen ik toch dit te moeten op
merken, dat wij er wel van overtuigd waren, dat de
heer Oosterhoff en ik denk ook wel de andere leden
van zijn partij reeds voor dien tijd de meening heb
ben gehad, dat zij absoluut niet aan die verhooging
zouden willen meewerken, ook buiten de verklaring om,
die zij in dezen Raad hebben gegeven.
Waarom ik persoonlijk aan die loonsverhooging heb
meegewerkt, daarover heb ik mij tot nog toe stilge
houden, want daar is al zooveel over gezegd, maar ik
heb nu toch gemeend dat te moeten zeggen en dat is
dat iemand, die wat fatsoenlijk zal moeten leven, naar
mijn meening 32.— a 34.moet hebben. Nu kan
men wel zeggen, dat dit te veel is voor een arbeider,
omdat de gemeente het niet kan dragen en omdat daar
van een stuwkracht uitgaat naar buiten, maar ik zou
toch zeggen dat, als de gemeente het eenigszins kan
geven, zij het dan ook moet doen, hoewel, als een be
drijf buiten de gemeente dat niet kan, de gemeente daar
voor geen stuwkracht mag zijn. Ik ben echter blij dat
de heer Oosterhoff heeft gezegd, dat ook hij aan de
arbeiders wel een goed loon zou willen geven, maar
dat hij het heeft gelaten, omdat het een stuwkrachl
naar buiten zou kunnen zijn.
De heer M. Molenaar: Ik heb nog slechts enkele op
merkingen, die ik nog even mee,n te moeten maken ir
antwoord op wat door sommigen is gezegd.
De heer Oosterhoff is nog even teruggekomen op de
samenstelling van het verslag en hij meende te moeter
van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 259
Woensdag 18 December 1929.
concludeeren dat de soberheid van het verslag te wijten
was aan te weinig tijd, omdat ook de heer Westerhuis
in dien geest had gesproken, lk wil wel verklaren, dat
de tijd inderdaad kort is geweest, maar dat dit niet de
reden is, waarom het verslag zoo sober is samengesteld;
ik had uitvoeriger kunnen zijn, maar ik meende in den
geest van den Raad te handelen met sober te zijn. Mocht
ik over enkele jaren weer eens rapporteur zijn en mocht
het blijken dat de Raad is gesteld op een uitvoeriger
verslag, dan zal ik dat met pleizier doen. Ik meende
echter inderdaad dat ik handelde in de lijn, zooals de
Raad dat zelf wilde, omdat ik mij o. a. herinner, dat
de heer Oosterhoff eenige jaren geleden in een sectie
vergadering, waar ik ook aanwezig was, bij het aan
brengen van een bepaald punt zei: maar ik ga er niet
op in, ik doe het alleen om het recht te hebben straks
bij de openbare behandeling van de zaak deze uitvoerig
te kunnen bespreken. En ik herinner mij ook, dat de
Voorzitter een keer bezwaar maakte, toen iemand bij
de openbare behandeling een zaak besprak, omdat men
die zaak niet in de sectie had aangebracht.
De heer Oosterhoff zegt nu en ik kom daarmee
even terug op de kwestie van de loonen dat er wel
meerdere kapitalisten zijn als Ford, die de noodzaak of
het nut van hooge loonen inzien en dat ook de Vrijheids
bond in het algemeen geen bezwaar heeft tegen be
hoorlijk hooge loonen, maar dat men alleen bezwaar
had tegen verhooging van de gc/nivnfcloonen. Maar dan
wil ik toch constateeren, dat de heer Oosterhoff gister
zei, dat, waar nu reeds gebleken was dat in het vrije
bedrijf de arbeiders ook aandringen op verhooging, hij
dit funest vond en dat is niet te rijmen met zijn huidige
bewering dat de Vrijheidsbond ook voorstander is van
een flinke, behoorlijke belooning.
De heer Oosterhoff beweert ook, dat wij gezegd
zouden hebben dat de verhooging van de gemeente-
loonen tot doel zou hebben ook verhooging te verkrijgen
in de vrije bedrijven. Daar is geen sprake van, dat is
j onzerzijds niet gezegd. Wij hebben alleen gezegd dat,
wanneer deze verhooging van de loonen der gemeente
werklieden tot gevolg zou hebben dat ook de arbeiders
in het vrije bedrijf den moed zouden krijgen om te
vechten voor een beter bestaan, wij ons daarover van
harte zouden verheugen en dat wij hen daarin van harte
zullen steunen.
Nu nog even iets over het Georganiseerd Overleg.
De heer Oosterhoff heeft nog eens gebruikt het woord
strafoefening, hij doet het voorkomen, alsof wij bij wijze
van strafoefening geen lid van den Vrijheidsbond in de
commissie voor Georganiseerd Overleg hebben aange
wezen. Van een strafoefening is onzerzijds echter geen
sprake; het is precies, zooals ik gister ook heb gezegd:
het is alleen de opvatting, die hunnerzijds bestaat ten
opzichte van het instituut van het Georganiseerd Over
leg, die ons er toe bracht, om niet een van hen in de
commissie te benoemen.
Nu zegt de heer Oosterhoff, dat, toen hij die motie
inzake het Georganiseerd Overleg voorstelde, iemand
van de Vrijznnig-Democraten uitriep dat is een open
deur intrappen
De heer Oosterhoff: De heer Muller riep het uit.
De heer M. Alolenaar waaruit hij dus conclu
deerde, dat meerderen het met hem eens waren. Ik wil
er echter de aandacht op vestigen dat, toen de motie
in stemming kwam, deze werd verworpen met 23 tegen
4 stemmen; alleen de Vrijheidsbond heeft daar toen dus
voor gestemd.
De heer Tamminga: Als ik mij niet vergis, heeft de
Voorzitter gister gezegd, dat over de pluimveemarkt al
heel veel is te doen geweest. Inderdaad, dat is juist,
en dat wijst er m. i. op, dat de pluimveemarkt van heel
veel belang wordt geacht en dat het dus zeer noodig is,
i dat aan die pluimveemarkt een behoorlijke en vaste