262 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929.
„Omtrent de Verversbrug zij medegedeeld, dat wij
plannen zullen ontwerpen voor het vervangen van
deze brug, hetzij door een draai-, hetzij door een klap-
brug, uitsluitend bestemd voor voetgangers- en rij
wiel verkeer."
De heer Muller heeft in verband daarmede gezegd: dat
staat in den aanbiedingsbrief, laat ons dus als mannen
daaraan vasthouden en niet aan hetgeen de wethouder
heeft gezegd. Welnu, laat de heer Muller zich daaraan
vasthouden; ook ik houd mij eraan vast en het college
houdt zich er ook aan vast.
In het Sectieverslag, dat een maand later ontvangen
werd, is gezegd:
„Met de door Burgemeester en Wethouders voor
gestelde verbetering van de Verversbrug werd het
verkeersprobleem aldaar niet opgelost geacht. Ge
vraagd werd of de definitieve verbetering ook ten
aanzien van den vaarweg nader door Burgemeester en
Wethouders onder de oogen wordt gezien,"
en in de Memorie van Antwoord
„Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord."
Burgemeester en Wethouders willen nu, ook in verband
met den vaarweg, de zaak onderzoeken. Daarom wordt
nu zoo gehandeld en zal getracht worden een oplossing
te vinden, die zoowel voor den vaarweg als voor de
brug voldoende is. De plannen daarvoor zijn in voor
bereiding.
Een vrij scherp verwijt heeft de heer Westerhuis tot
mij gericht naar aanleiding van mijn antwoord van gis
teren omtrent de isoleerkamers in het Stadsziekenhuis.
De heer Westerhuis heeft gezegd, dat ik niet op de
hoogte ben en dat er niet drie, doch twee isoleerkamers
in het Stads-Ziekenhuis zijn. Aannemende, dat dit juist
is. zou ik de vraag willen stellen: is het wel eens voor
gekomen, dat een patiënt moest worden afgewezen, die
ter isolatie moest worden opgenomen in het Stads
ziekenhuis Indien dat zoo is, zou ik het betreuren,
maar ik heb er nooit iets van vernomen. Het staat vast,
dat er gelegenheid is tot isoleeren, zooals de heer Wes
terhuis heeft gevraagd. Dat heeft deze duidelijk doen
uitkomen.
De heer Westerhuis heeft gezegd, dat er twee kamers
zijn. maar ik houd staande, dat er drie zijn, al wordt
een der vertrekken wel gebruikt door artsen, speciaal
voor oogonderzoek. Mocht het blijken, dat patiënten
worden afgewezen, omdat die eene isoleerkamer wel
voor wat anders wordt gebruikt, dan geef ik de verze
kering, dat ook die eene isoleerkamer weer uitsluitend
als zoodanig bestemd zal blijven. Toen het plan inder
tijd in den Raad was, stond duidelijk op de teekening,
die ik hier heb, aangegeven, drie isoleerkamers, n.l. één
groote en twee kleine.
Hoofdzaak is de vraag, of patiënten om die reden zijn
afgewezen. Zoodra dat het geval blijkt, zal die kamer
uitsluitend beschikbaar worden gesteld als isoleerkamer
en zullen op andere wijze door de artsen voorzieningen
moeten worden getroffen. Maar ik houd vol, dat er op
het oogenblik drie isoleerkamers zijn, aangebracht in
den nieuw aangebouwden vleugel van het Ziekenhuis.
De heer O. F. de Vries (wethouder) Mijnheer de
Voorzitter 1 De heer Vromen heeft beweerd, dat wat de
ten opzichte der bedrijven gevolgde prijzenpolitiek be
treft, er een tegenstelling zou bestaan tusschen uitla
tingen van den heer Ritmeester en mij.
Het kan bekend zijn, Mijnheer de Voorzitter, dat de
sociaal-democraten op het standpunt staan, dat de pro
ductieve bedrijven geen verlies mogen opleveren en
wanneer, door welke oorzaak ook, de tegenwoordige
prijzen te laag zouden blijken, dan zouden wij zeer zeker
medewerken om die prijzen te verhoogen. Een zelfde
standpunt hebben wij ingenomen, toen de prijzen inder
tijd verlaagd werden.
In dat opzicht is er geen tegenstelling. Alleen wil ik
zeggen, dat het reservefonds dient om de schokken in
een bedrijf op te vangen. Dat zal de heer Ritmeester
met mij eens zijn.
Ik hoop hiermede het misverstand, als zou er in deze
zaak een tegenstelling bestaan tusschen den heer Rit
meester en mij, te hebben uit den weg geruimd.
De heer H. de Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter Ik wil in de eerste plaats opmerken, dat ik niet
zoozeer als lid van het college van Burgemeester en
Wetohuders hier het woord vraag, maar meer omdat ik
wil opkomen tegen hetgeen U, Mijnheer de Voorzitter,
ik spreek speciaal tegen U
De Voorzitter: Ja, ik luister wel
De heer H. de Boer (wethouder): tegen hetgeen
U zooeven gezegd hebt in verband met de discussie, die
nu opnieuw zal worden geopend. U hebt namelijk ge
zegd, dat wanneer het over de politiek gaat, men het
toch niet eens wordt. U hebt echter ook gezegd, dat men
dan elkaar de huid wel kon volschelden en daarmee
werd onopzettelijk de indruk gewekt, alsof beschou
wingen, die hier gehoord zijn, niet op hun plaats zouden
zijn in den Raad.
Ik ben van meening, AAijnheer de Voorzitter, dat dit,
goed genomen, niet behoeft te worden beschouwd als
iets, dat niet in een publiek lichaam zou thuis behooren.
Het kan dus niet worden bestempeld met den naam, dien
U eraan geeft; dat zou een beleediging voor den Raad
zijn. De debatten staan hier op een vrij hoog peil en
uitdrukkingen, zooals hier gebruikt, zijn dan ook m. i.
overbodig.
De heer Vromen heeft intusschen de vergadering ver
laten.
De Voorzitter: Nu de heer H. de Boer mij heeft aan
gevallen, wil ik toch wel even iets zeggen. De heer De
Boer zegt, dat dergelijke uitdrukkingen niet te pas
komen, waar ik zou hebben gesproken over „de huid
volschelden", enz., hetgeen ik mij trouwens niet precies
meer herinner, doch dat komt op hetzelfde neer.
Ik geef dadelijk toe, dat dergelijke beschouwingen wel
in den Raad thuis behooren. Het gaat dan ook niet
daarom, maar om het feit, dat uitingen worden gedaan
en woorden worden gebezigd, die niet gezegd worden
in het dagelijksch leven, wanneer Raadsleden elkaar ont
moeten. Dat zal niemand durven ontkennen.
Men kan natuurlijk verschillend denken en de zaken
op geheel andere wijze zien en bespreken, maar de wijze,
waarop het geschiedt, moet steeds zoo zijn, dat men niet
den goeden toon verliest. Er zijn hier soms oogenblikken,
waarop de goede toon zoek is.
Wat betreft hetgeen de heer IJ. de Vries in verband
met het Sectieverslag heeft opgemerkt, wil ik verklaren,
dat ik het volgende heb bedoeld. Het kan voorkomen,
dat in de sectievergadering een of andere kleine opmer
king gemaakt wordt, die speciaal de opinie van dat lid,
dat de opmerking maakt, weergeeft; geen belangrijke
opmerking, want ik ben ervan overtuigd, dat bij belang
rijke opmerkingen andere leden er ook van weten en
zeer zeker hun opinie er over willen zeggen. LJ weet
echter zeer goed, dat het in de practijk voorkomt, dat
sommige menschen een bepaalde opinie hebben op zekere
punten, die eigenlijk niemand deelt, maar waarmede zij
steeds voor den dag komen. Dat heeft mij voor den geest
gezweefd. Moet dan het geheele college als zoodanig
zijn opinie ten beste geven en daarvoor steeds in het
geweer geroepen worden
Dan kom ik tot de kwestie, dat Burgemeester en Wet
houders van de sectievergadering niets weten, zooals
de heer IJ. de Vries heeft gezegd. Dat is juist. In het
omgekeerde geval zou het geheele sectierapport over
bodig zijn; nu is het Sectieverslag het officiëele verslag,
waaraan Burgemeester en Wethouders zich houden.
Eenige leden hebben gesproken over de pluimvee
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 263
Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929.
markt, die zeer groote belangstelling in den Raad vindt,
evenals dit bij Burgemeester en Wethouders het geval is.
Men behoeft daarom niet te lachen. Er is dikwijls over
de pluimveemarkt in het college gesproken en de moge
lijkheid overwogen, deze de haar toekomende plaats te
geven. Wanneer de heeren weten, hoe vaak en hoe
ernstig deze zaak door Burgemeester en Wethouders is
overwogen, zullen zij niet lachen, maar de moeilijkheid
gevoelen, die er voor het college van Burgemeester en
Wethouders bestaat, wanneer zij zoo willen handelen
als het Leeuwarder belang eischt. Het gaat namelijk niet
alleen om de kippenkooplieden.die buiten koopen en hier
komen verkoopen, maar de zaak is de belangen van die
genen, die hier op Vrijdag zijn, zoo te combineeren als
in het belang is der gemeente Leeuwarden.
Nu is het voorstel van de heeren Feitsma en Tam-
minga juist gesteld, namelijk, dat de Raad de wensche-
lijkheid uitspreekt van verplaatsing naar het Wilhelmina-
plein. Volgens artikel 30 van het Marktpolitiereglement
is aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid in
deze opgedragen. Ik wil er daarom op wijzen, dat wan
neer de Raad deze wenschelijkheid uitspreekt en Bur
gemeester en Wethouders achten het van belang het
anders te doen, daarmede niet gezegd is, dat in elk geval
de markt op het Wilhelminaplein zal komen.
Daaraan zijn inderdaad zeer belangrijke bezwaren
verbonden. Ik heb daarover nog niet lang geleden een
onderhoud gehad met den Commissaris van Politie, die
deze zaak mede regelt. A\en moet een zaak als deze
verdedigen op goede argumenten en het maakt een
eigenaardigen indruk, indien men bij de verdediging van
een zoo belangrijke zaak argumenten gebruikt, die niet
juist zijn.
Het argument, dat er 25 wagens stonden, heb ik reeds
gisteren bij interruptie bestreden. Het kan zijn, dat de
heer Muller een keer zooveel geteld heeft, maar ik kan
U zeggen, dat eiken Vrijdag ruim 70 plaatsen op het
Zaailand worden uitgegeven, zooals ik reeds in eerste
instantie heb medegedeeld. Ik heb er 50 geteld en drie
rijen van 7; inderdaad bleken er 70 a 75 plaatsen te zijn
uitgegeven.
Die menschen hebben recht op een vaste plaats; dat
kan niet anders. Er is nu al, terwijl de menschen een
vaste plaats hebben, verwarring bij bezorging van pakjes
enz., die dan door concurrentie in de hand wordt ge
werkt; het komt wel voor, dat de een aanneemt wat voor
den ander bezorgd wordt, waarop dan de ander tracht
in handen te krijgen wat voor den een bestemd is.
Alen moet dus standplaatsen uitgeven, waarvoor die
menschen een zeker bedrag per jaar betalen. De stand
plaatsen worden uitgegeven en die menschen hebben
dan natuurlijk het recht er te komen. Het is mogelijk,
dat toen de heer Muller er geweest is, niet alle wagens,
waarvoor staanplaatsen zijn afgegeven, er stonden.
Indien de kippenmarkt op het Zaailand moet worden
gehouden, hebben wij berekend, dat inclusief de honden
karren en het is niet prettig, dat deze er ook bij zijn
- de kippenmarkt noodig zal hebben 1500 a 1600 M-.;
daarop moet men rekenen. Het kan er natuurlijk wel eens
drukker en wel eens minder druk zijn, er is ook seizoen-
drukte, maar men moet steeds rekening houden met het
aantal plaatsen, dat men heeft te reserveeren, ook al
worden zij soms niet gebruikt.
Ook de varkensmarkt moet beschikbaar blijven voor
de drukke markt van varkens en zoo moet ook deze
plaats beschikbaar blijven voor de drukke markt Van
kippen. Men moet dus ongeveer 40 M. op het Zaailand
opschuiven; dat is een vierde van de geheele lengte van
het Zaailand. Dan komen klachten van andere markt
kooplieden en dan komt weer het bezwaar naar voren,
dat de toegang van de stad tot de algemeene markt
wordt afgesloten.
Er moet dus een behoorlijk pad zijn, waarlangs het
publiek die andere markt kan bereiken. Dan vervallen
ook daardoor weer 25 vrachtwagens, die er hun stand
plaats hebben en vermoedelijk meer. Men zegt, dat deze
dan maar bij de Oldehove moeten worden geplaatst.
Daarbij komen weer andere kwesties, die ook al door
het college van Burgemeester en Wethouders onder
oogen zijn gezien. Wij zullen op den duur de bestrating
van het Oldehoofster Kerkhof toch moeten verbeteren.
Er is daar een gelegenheid om stilstaande auto's te
plaatsen. Over een of twee jaar loopen wij beslist in de
binnenstad vast met onze parkeerruimte. Het heeft zich
na den strengen winter duidelijk gedemonstreerd, dat het
vervoer naar de veemarkt over twee jaar niet meer per
boot en alleen pep as zal geschieden. En toch is het
merkwaardig dat ook- het aantal marktbooten steeds ver-
meerdert, ondanks de afneming van het veevervoer te
water.
Het aantal vrachtauto's vermeerdert zoo niet bij den
dag dan toch in ieder geval bij de week. De vrachtauto
met een nuchter kalf, die de heer Muller heeft gezien, is
waarschijnlijk van een dienst, die wel twee ritten met
groote wagens op Vrijdag naar de streek maakt. Der
gelijke wagens kan men ook niet achteraf stoppen
daarvan moeten wij het hebben. Zij verplaatsen regel
matig veel kapitaal en daarmee moeten wij rekening
houden.
Men moet op het Zaailand 5 a 6 Meter vrij houden,
maar dan dupeert men weer de menschen, die daar staan
ook zij moeten een plaats hebben en stopt men hen
achteraf, dan zullen zij weer klagen.
In ieder geval kan ik den Raad de verzekering geven,
dat de pluimveemarkt zeer de attentie van Burgemeester
en Wethouders heeft, maar het is niet zoo gemakkelijk.
Als de Raad meent, dat deze bij de Oldehove moet ver-
dwijnen, is er nog een mogelijkheid, n.l. ze te brengen
op het pleintje bij de Wilhelminabaan. De wagens
moeten dan in de buurt aan den openbaren wejg ge-
plaatst worden. Er zijn plaatsen aan te wijzen, waarbij
j dat voor het verkeer niet hindert. De mogelijkheid be
staat dus, de kippenmarkt te verplaatsen naar het stukje
tegen de Wilhelminabaan. Dan is aan den wensch vol
daan, dat het zal zijn dicht bij spoor, tram en vaarwater,
j Deze eischen zijn vrij volledig, misschien is ook een
herbergje in de buurt gewenscht. waar de pluimveehan
delaren een kopje koffie kunnen drinken en zich wat ver-
poozen. Men zou dan de hondenkarren kunnen zetten op
de plaats van de voormalige trambaan, die toch nergens
voor wordt gebruikt.
Deze oplossing zou nader moeten worden overwogen.
Persoonlijk heb ik het terrein bezien en eenigszins afge
past en ik meen, dat de mogelijkheid bestaat het daar
te doen. Men is dan dicht bij de veemarkt.
De wagens moeten dan maar aan den openbaren weg
gestald worden. Men maakt tegenwoordig breede open
bare wegen en het gevolg daarvan is, dat men plaats
wegneemt, hetzij van particulieren, hetzij van de ge
meente, terwijl men vroeger daar nog eens wat kon
stationneeren zonder dat het iemand hinderde. Dat zal
ook het geval zijn bij de Groene Weide, waar de par
keergelegenheid positief minder is en dan moet weer
ruimte gezocht worden door de menschen.
Ik geloof, dat het gerust aan Burgemeester en Wet
houders kan worden overgelaten, deze kwestie ernstig
te bekijken. Gezien de stemming van sommige leden,
meen ik er nadruk op te moeten leggen, dat de zaak een
punt van ernstige bespreking en overleg vormt. Ik hoop,
dat men zal bedenken, dat aan de verplaatsing van deze
markt meer moeilijkheden vastzitten dan oogenschijnlijk
het geval is en meer bezwaren dan men gisteren scheen
te meenen.
Ik kom ten slotte tot hetgeen de heer Tamminga ge-
j zegd heeft, toen hij het oog gevestigd had op het plant-
soentje aan het Ruiterskwartier. Deze opoffering van
grasveld in de gemeente mag slechts in de laatste
plaats in aanmerking komen. Het gras groeit daar welis
waar niet zoo mooi als dit het geval is in een goed
onderhouden plantsoen en in het volle zonlicht, maar die