266 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929.
den wethouder van Financiën gisteren gepolemiseerd
over de kwestie van de leening. Ik had gehoopt, dat hij
het na een nacht van beraad met mij eens zou zijn, maar
dat is niet het geval. Integendeel, hij heeft aan mijn
adres onomschreven onvriendelijkheden geuit. Ik zou een
prospectus van de Provincie Utrecht ter sprake hebben
gebracht, zonder den inhoud daarvan te kennen en daar
uit zou mijn onkunde blijken.
Welnu, het prospectus werd door een lid hier neer
gelegd en was nog niet in mijn bezit. De voorwaarden
zijn gesteld in den geest zooals wij wenschen; de termijn
van vervroegde aflossing is voorbehouden. Overigens
spreken de feiten voor mijn standpunt en niet voor dat
vau den wethouder. De andere leening waarover ge
sproken is, is vijf maal overteekend.
Juist op het oogenhlik zie ik in het ochtendblad de
uitgifte aangekondigd van 25.000.000.schatkistbil
jetten, tegen 4J/2 terwijl de vorige uitgifte 5 is
geweest. Ook naar de meening van de menschen aan
het Ministerie is het dus nu de tijd met een dergelijke
leening aan de markt te komen.
De wethouder Ritmeester heeft verder in tweede in
stantie ter sprake gebracht mijn standpunt in zake de
tarieven en de middenstandsbelangen, iets, waarover
ook de heer Botke heeft gesproken. De heer Ritmeester
heeft zich afgevraagd of mijn liefde voor den midden
stand wel bewezen is en ook, of zij wederkeerig is. Dat
zijn heel aardig lijkende expressies, maar zij missen
eiken positieven ondergrond. Mijn standpunt betreffende
de behandeling dezer tarieven is bekend, maar ik wil
dat nog wel eens herhalen. Mocht al de kwestie van de
verlaging der tarieven van groote beteekenis zijn. dan
is het in het middenstandsbelang te hopen, dat niet de
belastingen daardoor hooger worden.
Indien de menschen, die zich hier willen vestigen,
zich afvragen hoe hoog hier de belastingen zijn en deze
blijken hoog te zijn, dan zal dit voor die vestiging een
bezwaar kunnen zijn. De winkeliers moeten het hebben
van koopkrachtig publiek en niet van een 2 cent lager
tarief.
Daarbij moet men nog in aanmerking nemen, dat
degenen, die zich vanuit deze provincie hier metterwoon
vestigen en dat zijn de meesten, in de gemeente vanwaar
zij komen, een veel hoogeren stroomprijs hebben moe
ten betalen, ook al zou Leeuwarden dezen stroomprijs
vorig jaar niet hebben verlaagd.
De heer Westerhuis: Mijnheer de Voorzitter! De heer
Fransen heeft gevraagd, of wel eens een patiënt moest
worden afgewezen in verband met het gebrek aan ruimte
voor isoleering. Voor zoover mij bekend is, is dat niet
het geval, maar men is er in het Stads-Ziekenhuis he
laas door verplicht patiënten in de cel te isoleeren,
waarmede dit anders niet zou geschieden. Dan blijkt
herhaaldelijk, dat patiënten moeten worden geëvacueerd,
die niet geëvacueerd zouden worden, indien het zieken
huis voldoende was ingericht.
Dat zijn voldoende argumenten om de juistheid van
de door mij gestelde vraag aan te toonen.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter! De wethouder
van Financiën heeft den heer Oosterhoff reeds geant
woord naar aanleiding van zijn houding in de Commissie
van Financiën en ik behoef er niet veel meer van te
zeggen. De heer Oosterhoff heeft wel een zeer eigen
aardige opvatting van zijn taak in deze Commissie. In
dien het was, zooals de heer Oosterhoff zegt, had men
geen Financiëele Commissie noodig en konden ambte
naren het even goed vaststellen. Maar de Financiëele
Commissie is er om Burgemeester en Wethouders van
advies te dienen. Zij heeft de begrooting goed na te zien
en eventueele bezwaren in te brengen.
Er is door den heer Vromen een beschouwing gege
ven omtrent hetgeen ik gisteren gezegd heb en hij heeft
o. a. beweerd, dat hij altijd juist gezien heeft wat de
financiën betreft.
Ik wil even constateeren, Mijnheer de Voorzitter, dat
i naar mijn meening het optreden van den heer Vromen
in dezen Raad altijd ten doel heeft gehad, de belastingen
naar beneden te krijgen. Toen de heer Vromen bij de
begrooting van 1928 in December 1927 meende, dat het
gewenscht was 50.000.van de begrooting 1927 op
die van 1928 te brengen, heeft hij van de begrooting
1927 een optimistisch beeld gegeven. Dat lag toen in
zijn lijn.
De heer Vromen waagt zich gaarne aan voorspellin
gen; hij meent vermoedelijk op financiëel gebied helder
ziend te zijn. Hij heeft zich echter in December 1927.
toen wij de begrooting 1928 behandelden, ook al vergist.
Hij zeide toen (Handelingen bladz. 321, 2de kolom):
„Het overschot van 1927 zal dus liggen tusschen
148.000.en 173.000.Dat had de heer Vromen
precies uitgerekend. Zijn raming bleek echter 80.000.—
a 100.000.te laag te zijn. Alen ziet dat de heer
Vromen op dit gebied niet helderziend is
De heer Vromen: Dat is brutaal
De heer Botke: Dat is heelemaal niet brutaal, het is
waar. Het ging er voor den heer Vromen alleen om, de
belasting omlaag te krijgen. Hij had berekend, dat
iemand met een laag inkomen, 21 dagen moest werken
voor de gemeentebelasting. Ik heb aangetoond, Mijnheer
de Voorzitter, dat dat onjuist was, maar de heer Vromen
heeft nooit erkend, dat hij het niet juist gezien heeft. De
heer Vromen wil nooit toegeven, dat hij iets verkeerd
heeft gezien.
Voorts heelt de heer Vromen beweerd, dat in deze
gemeente een debacle komt, maar wanneer men het
boekje van de Alaatschappij voor Handel en Nijverheid
opslaat, ziet men, dat vele gemeenten er heel wat slech
ter voor staan.
De heer Vromen: Is dat een excuus
De heer Botke: Er blijkt o. m. ook uit, dat betreffende
Openbare Werken van de 37 gemeenten er in 1925 zeven
per inwoner meer uitgaven dan Leeuwarden en in 1929
twaalf. Leeuwarden heeft hierbij dus vergelijkenderwijs
een verbeterde positie ingenomen. Ook is in absoluten
zin het bedrag per inwoner lager geraamd.
De heer Vromen kan wel hoog van den toren blazen,
maar hij ziet niet altijd de dingen juist en dat wil hij
niet steeds erkennen.
Wat de opmerking van den heer IJ. de Vries betreft,
ik heb een beschouwing gegeven, dat het vermogen van
Leeuwarden regelmatig omhoog gaat. Over hooge of
lage vermogens heb ik niet gesproken.
De heer Vromen heeft in 1927 willen aantoonen, dat
menschen met vermogen niet in Leeuwarden gingen
wonen, maar er uit trokken. Dat moest hij toen hebben.
De heer Vromen: Dat was toen ook zoo
De heer Botke: Nu maakt de heer De Vries er van.
dat de menschen, die hier komen, menschen met ver
mogen zijn. Het is dus het omgekeerde van vroeger,
want vroeger is gezegd, dat menschen met vermogen uit
Leeuwarden weg trokken.
De heer Ritmeester (wethouder) Ik wil nog even
terugkomen op hetgeen de heer Peletier in laatste in
stantie heeft gezegd: De heer Peletier heeft gewezen
op de uitgifte van 4'/2 schatkistbiljetten, maar hij
weet net zoo goed als ik, dat hiermee op korten termijn
wordt geleend en dat daarbij geen sprake is van een
geldleening op vrij langen termijn. In verband daarmee
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 267
Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929.
kan ik alleen dit zeggen: veel kort geld aan de markt
is geen bewijs, dat het ook op langen termijn en goed
koop beschikbaar is juist omdat die leening op zoo
korten termijn is, is het geld zoo goedkoop en men
steekt thans zijn geld graag in leeningen op korten ter
mijn. En wat de andere door den heer Peletier bedoelde
betreft, dat is er een op een termijn van 30
leening
jaren, tegen dien koers is ze ons veel te hoog.
De heer Peletier: Dat is een industriëele leening.
De Voorzitter wil de beide ingekomen voorstellen in
stemming brengen. Het eerst is aan de orde het voorstel
van de heeren Feitsma en Tanuninga in zake verplaat
sing van de pluimveemarkt.
De heer Dijkstra: Kan dat nog niet even worden uit
gesteld
De Voorzitter: Mij best. Maar dan de andere kwestie,
verbetering van de Voorstreek met inbegrip van de
Amelandspijp, is daar ook bezwaar tegen Wil men die
ook uitstellen
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiGaat dat niet
naar Burgemeester en Wethouders om praeadvies
De Voorzitter: Ik zou niet weten wat voor praeadvies
Burgemeester en Wethouders daarover moeten uitbren-
gen.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiMag ik even
hooren hoe het voorstel precies luidt
De Voorzitter: De heeren B. Molenaar en M. Molenaar
stellen voor
„Ondergeteekenden stellen voor de voorgenomen
verbetering van de Voorstreek met inbegrip van de
Amelandspijp ter hand te nemen (in 1931), onmid
dellijk na de verbetering van de Sophialaan en Stati
onsweg."
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik stel mij toch
voor, dat Burgemeester en Wethouders daarover wel
hun gedachten zullen laten gaan en ik zou het zeer op
prijs stellen, dat de Raad daarvan op de hoogte wordt
gesteld.
De heer M. Alolenaar: Burgemeester en Wethouders
laten het aan den Raad over, dat staat in den aanbie
dingsbrief.
De Voorzitter: In den aanbiedingsbrief staat het vol
gende
„Het ligt in ons voornemen U in den loop van het
volgend jaar, met name bij de behandeling der be
grooting voor 1931, voor te stellen in laatstgenoemd
jaar de verbetering van de Nieuwestad en den Wir-
dumerdijk ter hand te nemen; wij zullen voordien na
gaan, of het niet raadzaam is tegelijk met dit werk
de Wirdumerpoortsbrug door een nieuwe brug te ver
vangen."
Dus Burgemeester en Wethouders hebben er op gewe
zen, dat naar hun oordeel na de Sophialaan en den Sta
tionsweg, die dit jaar zullen worden verbeterd dat
staat vast in 1931 aan de beurt moeten komen de
Wirduinerdijk en de Nieuwestad. Nu doen de heeren
Molenaar het voorstel om dat niet te doen, maar dan de
verbetering van Voorstreek met Amelandspijp ter hand
te nemen. Wat voor praeadvies moeten Burgemeester
en Wethouders daar nu over uitbrengen
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi lk zou graag
willen weten hoe Burgemeester en Wethouders daarover
denken. Toen Burgemeester en Wethouders hun voorstel
deden, wisten zij toch niet dat men hier met een ander
voorstel zou komen.
De Voorzitter: Mag ik opmerken, dat Burgemeester
en Wethouders bij het instellen van het stratenfonds,
waaruit de eerste 10 jaren zullen worden betaald de
verbeteringen van de bestratingen van Harlingerstraat-
weg, Stationsweg, Nieuwestad, Voorstreek met Ame
landspijp, enz., den Raad hebben medegedeeld, dat zij
telken jare ten opzichte daarvan een voorstel zouden
doen, maar dat ten slotte de beslissing aan den Raad
zou blijven. Zoo hebben Burgemeester en Wethouders
het vorig jaar voorgesteld verbetering van den Harlin-
gerstraatweg en daarmee heeft de Raad zich vereenigd,
nu kondigen Burgemeester en Wethouders aan dat, naar
hun meening, na Sophialaan en Stationsweg aan de
beurt komen de Nieuwestad en Wirduinerdijk en nu
zeggen de heeren Molenaar: de Voorstreek met Ame
landspijp moet eerst. Wat kunnen Burgemeester en Wet
houders daar nu meer van zeggen? Men weet nu toch
de meening van Burgemeester en Wethouders
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Dus dan moet
ik aannemen, dat er technische bezwaren zijn tegen het
voorstel van de heeren Molenaar
De Voorzitter: Neen, technische bezwaren zijn er niet.
Er zijn zelfs geen bezwaren tegen, al wil men de geheele
volgorde anders nemen, maar Burgemeester en Wethou
ders meenen dat nu eerst de Nieuwestad moet worden
verbeterd.
De heer Vromen: Ik meen dat mevrouw Buisman in
zooverre volkomen gelijk heeft en ik steun daarom haar
voorstel, vooral omdat de zaak geen haast heeft, om
deze te verwijzen naar Burgemeester en Wethouders
om praeadvies. Want ten opzichte van datgene, wat de
voorstanders van het voorstel van de heeren Molenaar
hebben gezegd hoewel ik eerlijk moet erkennen, dat
ik ook naar die voorstanders overhel ben ik niet over
tuigd. Zal bij verbetering van den verkeerstoestand aan
de Voorstreek de toestand zoo worden, dat het mogelijk
zal worden het verkeer langs beide kanten daarvan
te leiden Daarop is toch bij monde van den wet
houder van Openbare Werken of van den Voorzitter
gezegd, dat dit misschien niet heelemaal juist was, want
dat het oorspronkelijk altijd de bedoeling was geweest
om, door tevens een pand aan de Handelskade te aino-
veeren, het verkeer te leiden langs de Turfmarkt. Als dat
zoo is, dan zit dat toch niet vast aan verbetering van
de Meelbrug? Of zit dat er wel aan vast en is dat er
bij inbegrepen? Als het er wel aan vast zit, dan kunnen
wij dat nu toch moeilijk beoordeelen. Is dat ook de be
doeling van de voorstellers Dat is toch niet hun be
doeling
De heer Al. Alolenaar: De bedoeling is alleen wijzi
ging van de volgorde.
De heer B. Alolenaar: Nu het gaat over de plannen
zelf, wil ik dit zeggen. Wat wij voorstellen is alleen een
voorstel tot wijziging van de volgorde, de werken zelf
komen hier nog ter sprake. Anders niets. Wij zijn alleen
van oordeel, dat deze verbetering noodzakelijker is dan
die van de Nieuwestad. Men kan daar anders over den
ken en wil men eerder met de Nieuwestad beginnen, dan
stemt men daarvóór, maar de plannen zelf worden nog
technisch uitgewerkt en die krijgt de Raad hier t. z. t.
ter tafel, zoodat deze thans niet een punt van bespreking
behoeven uit te maken.
De heer J. de Boer: Ik ben niet voor dat voorstel, ik