272 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929. die afstand aanmerkelijk grooter. Ook wat de licht sterkte betreft, zijn de lantaarns hier beter dan in andere plaatsen. Het is hier een kwestie, dat men het natuurlijk kan krijgen, zooals men liet wil hebben, maar er wordt hier voor de straatverlichting per jaar reeds 54.000.a 55.000.uitgegeven, wat gemiddeld voor elke lan taarn komt op ongeveer 35.a 40.Daar komen dan nog bij de kosten van aanleg en daarvoor heeft men de meest voordeelige wijze uitgezocht; waar het eenigs- zins kon, heeft men de lantaarns aan één kant geplaatst, omdat deze op een aparten kabel moeten worden aan gesloten en de kosten van aanleg dan dus aanmerkelijk minder zijn, dan wanneer men de lantaarns aan twee zijden van de straat plaatst. Bovendien komt er dit bij, dat men beweert dat, als men een niet te breede straat heeft, de verlichting van den rijweg regelmatiger is, wanneer eenzelfde aantal lantaarns aan één kant van de straat is geplaatst, dan wanneer zij om en om kruiselings tegenover elkaar worden geplaatst. In het laatste geval krijgt men een veel onregelmatiger verlichting van den rijweg dan op het oogenblik het geval is. Het is hier dus eenvoudig een kwestie van meer kosten. Wat de heer Molenaar opmerkt over de Fonteinstraat en de Bildtsche straat, is juist, daar is slechts verlich ting aan één kant. Maar ik meen dat het in de bedoeling ligt dat, als straks ook de Noordoostkant van de Bildt sche straat meer wordt bebouwd dat is nu slechts voor een klein deel het geval, hoewel daar nu ook al meer wordt gebouwd men ook aan beide kanten van de Bildtsche straat en de Fonteinstraat verlichting zal aanbrengen. Wat betreft de Menaldumerstraat, daarmee doelt de heer Molenaar blijkbaar op het Menaldumerplein. Ook dat zal nog wel eens onder de oogen worden ge,zien. De zaak zit dus zoo en ik zal er niet meer van zeggen men kan het krijgen, zooals men het wil heb ben. maar dan kost het enorm veel geld. De Voorzitter: Ik zou nog even op de kwestie van de boomen willen antwoorden, waarover de heeren M. AAolenaar en J. de Boer hebben gesproken. Beide be- toogen komen in zooverre op hetzelfde neer, dat men in straten, waar een vrij groot aantal boomen is gerooid, ook de andere boomen er uit wil halen, maar de eene spreker wil dan, dat er nieuwe boomen in geplant worden, wat een kwestie is van aesthetica, terwijl de heer De Boer zegt, dat ook de andere boomen op vei ligheids- en verkeersgronden moeten worden gerooid. Ik zal nu eerst de kwestie van de aesthetica maar nagaan en dan kom ik wel tot de kwestie van de Wijbrand de Geeststraat. De opmerking over de Spoorstraat is zeer zeker juist, voor zoover ik weet, zijn geheel aan het eind nog 5 of 6 boomen blijven staan, het kunnen er ook 12 zijn, aldus antwoordt spreker op een interruptie. De oorzaak daar van is waarschijnlijk, dat de zon daar meer invloed op de boomen heeft gehad, omdat de huizen daar ophou den; de vorst was daar vlugger verdwenen of, omdat de zon daar meer uitwerking had op de sneeuw, is daar minder zout gestrooid. Voor zooveer ik weet, was er aan de heele Spoorstraat, toen ik daar met iemand van de Heidemaatschappij en met den directeur ben ge weest, verder nog één boom in leven en ik ben ook van oordeel, dat die boom er ook wel uit zou kunnen en dat men daar dan beter een heele nieuwe rij boomen kan planten. In de Wijbrand de Geeststraat is het een andere kwestie. Aan het antwoord dat daaromtrent door Bur gemeester en Wethouders is gegeven, behoef ik eigenlijk niets toe te voegen. Burgemeester en Wethouders staan op het standpunt, dat wij speciaal op het oogenblik zeer voorzichtig moeten zijn met het rooien van boomen. omdat wij al zoo kolossaal veel boomen, door oorzaken waar wij niets aan kunnen doen, hebben moeten rooien. In de Wijbrand de Geeststraat is het nu zoo, dat men vanaf den Grachtswal eerst een grooteren afstand heeft tusschen de boomen, omdat er verschillende tusschen uit zijn gevallen en dat ze, dichter bij de Middelbaar i Technische School, weer dichter bij elkaar staan. Dat is de toestand en uit aesthetisch oogpunt gezien is mijn persoonlijke indruk, dat die straat op het oogenblik mooier is, dan toen er nog een volle rij boomen stond. Er is thans meer afwisseling gekomen en ik vind de straat nu mooier dan zij was. Het gaat hier nu echter over het verkeer en nu geef ik toe, als wij die andere boomen er ook uithalen, dan komt er 1 M. rijvlak bij de straat. Daar is niets tegen te zeggen, maar het is hier de vraag wat het zwaarst moet wegen; is het een absolute verkeerseisch dat de boomen, die nu nog gaaf zijn en wie weet hoe spoedig die ook zullen sneuvelen ook ter wille van het verkeer moeten worden opgeofferd, of moet het verkeer zich nog maar een klein beetje aan de aesthetica aanpassen Ik geef toe, dat men op een breeden weg nog harder kan rijden dan op een smallen; dat hebben wij gezien bij den Harlingerstraatweg, als men dien weg nóg wat breeder zou maken, zou er nóg wat harder worden gereden. Dat is het gevolg van breede wegen. Er moet dan echter maar wat langzamer worden gereden vanaf de Ambachtsschool tot aan den Grachtswal, het verkeer moet zich dan maar aanpassen aan de omstan digheden. Die omstandigheden zijn daar trouwens door het rooien van verschillende boomen al veel beter ge worden dan zij waren; er zijn thans heele stukken bij, waar geen boomen staan, zoodat een fietsrijder nu kan uitwijken naar den kant van het trottoir. Vroeger kon dat in theorie ook wel, maar dan had men daar en daar een boom en dan moest een fietsrijder, die tusschen twee boomen uitweek, als hij niet op het laatste oogen blik op zij ging. vaak om een boom heen en dat is op verschillende plaatsen heel veel beter geworden. Burgemeester en Wethouders zijn dan ook tot de con clusie gekomen, waar de stad nu toch al zoo ontboomd is, om deze boomen dit jaar nog te laten staan. Blijkt het dan, dat die boomen het houden, dan kan daar misschien nog nader over worden gesproken, maar de mogelijkheid bestaat ook, dal ze het niet zoo lang meer houden. Uit een aesthetisch oogpunt meenen Burge meester en Wethouders echter thans niet tot het rooien van die boomen te moeten overgaan. De heer J. de Boer: Door U is de opmerking gemaakt, dat het een kwestie is van snelheid. Dat geef ik toe, maar als men uit de stad komt, heeft men betrekkelijk vrij baan; in het begin van de Wijbrand de Geeststraat staan maar een paar boomen, dan krijgt men een vak, dat hev.1 ruim is tot voorbij de Bisschopstraat en daarna wordt de boomenrij weer volledig. Dan vind ik, als men het eerste deel ruim baan heeft, waardoor er niet zoo langzaam zal behoeven te worden gereden en er dan piotsing moet worden geremd, omdat er weer boomen staan, dat daarmee het gevaar in de hand wordt ge werkt. Ik stem toe, dat het aanzien van de straat minder zal worden, als de boomen worden gerooid, maar het komt hier in de eerste plaats aan op de veiligheid. Die boomen zijn daar geplant op een plaats, waar zij niet hooien en om een eind te maken aan dien gevaarlijken toestand, ben ik van meening, dat het op het oogenblik de tijd is, dat zij worden gerooid. Vanaf den Groninger straatweg tot aan de Wijbrand de Geeststraat heeft men een ruime straat, de Bleeklaan is naar ik meen minstens 12 M. breed, zoodat tot aan de Wijbrand de Geeststraat op een behoorlijke manier en met een be hoorlijke snelheid kan worden gereden. Maar dan komt de moeilijkheid. In de Wijbrand de Geeststraat staan ook dikwijls, evenals op andere plaatsen, wagens te lossen, zooals een verhuiswagen of een wagen van de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 273 Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929. Reiniging en dan is een straat van 5 M. tusschen de trottoirs, waarvan door de aanwezigheid der boomen nog 1 AL afgaat, te smal. Bij de school in die straat heeft men ook een waarschuwingsbord met het opschrift „School", maar dat wordt herhaaldelijk stuk gereden, zoo dicht moet men aan het trottoir rijden. Daaruit blijkt in de eerste plaats, dat er vet^l gebruik van de straat wordt gemaakt, maar in de tweede plaats, dat daar zoo weinig ruimte is, dat men tegen het trottoir aan moet rijden. Naar mijn meening is het ook jammer voor de boomen, maar in het belang van de veiligheid, die bij mij het zwaarst weegt, dienen deze toch gerooid te worden. De Voorzitter: Ataakt U daar een voorstel van De heer J. de Boer: Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer M. Molenaar: Ten opzichte van den toestand aan de Wijbrand de Geeststraat ben ik het met den heer De Boer niet eens, dat deze wettigt om daar ook de andere boomen te rooien. Er staan daar nog tamelijk veel boomen en waar die daar heel mooi staan, zou ik die nog zoo lang mogelijk willen behouden. Ataar er is misschien een andere oplossing, die ook in de sectie is besproken en in het verslag is opgenomen; men kan wel op andere wijze den rijweg verbreeden door deze met een gedeelte van het trottoir aan den zuidkant te verbreeden. Het verkeer van voetgangers is daar niet zoo bar druk en vooral het trottoir aan den zuidkant is nog al breed; als men daar nu b.v. 75 cM. afneemt en dit bij de straat voegt, zal dit al heel wat schelen. Aan den noordkant was misschien deze oplossing te vinden, dat men het trottoir iets ging versmallen om daardoor een fietspaadje te krijgen, maar de boomen zou ik graag zoo lang mogelijk willen behouden. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer J. de Boer, dat mede is onderleekend door den heer Dijkstra, luidt als volgt „De ondergeteekenden stellen voor de boomen aan de Wijbrand de Geeststraat te rooien." Dit voorstel wordt met 14 tegen 11 stemmen aan genomen. Voor stemmen: de heeren Oosterhoff, H. de Boer, Taniminga, Peletier, Muller, IJ. de Vries, Feitsma, Dijkstra, J. de Boer, Hofstra, mevrouw Van DijkSmit, ue heeren Van der Veen, Tiemersma en Lautenbach. Tegen stemmen: de heeren AL Molenaar, B. Molenaar, Visser, Botke, Westra, Ritmeester, mevrouw Buisman Blok Wijbrandi, de heeren Hooiring, Fransen, O. F. de Vries en Westerhuis. De heeren Feddema en Vromen zijn bij deze stem ming niet tegenwoordig. Volgno. 128 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 129146 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 147. Onderhoud van leuningenafkeeringen en zitbanken langs wegen en voetpaden 2.500. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter Ik heb in mijn sectie een vraag gesteld aangaande de leuning aan de Keizersgracht bij de gevangenis. Het college voelt er blijkbaar niet veel voor. Wanneer ik het Sectieverslag goed lees, vind ik daarin, dat men deze leuning niet noodzakelijk acht. Ik vind echter, Mijnheer de Voor zitter, dat het daar ontzettend smal is, vooral achter w de gevangenis, waarlangs het verkeer wordt geleid, en ik meen, dat het voor het rijwielverkeer van belang zou zijn, dat er een leuning kwam. Toen ik gezegd heb, dat men kans heeft in de sloot te rijden of tegen de leuning te worden doodgedrukt, is gezegd, dat men dan beter in de sloot terecht kan komen. Geen van beide is echter noodig en het geeft een veiliger gevoel bij passage van twee auto's, dat er een leuning is. F.r is nog een tusschenweg behalve dood gedrukt te worden of in de sloot te geraken: men kan even wankelen. In ieder geval verhoogt de leuning de veiligheid. Ik hoop, Mijnheer de Voorzitter, dat Burgemeester en Wethouders deze kwestie alsnog onder de oogen willen zien. Een andere oplossing ter verbetering van het ver keer zou worden verkregen door het trottoir met een paar tegels te versmallen; dan wordt ook de rijweg tamelijk breed. Men zou m. i. het voetgangersverkeer, behalve voor de bewoners, daarlangs heelemaal kunnen verbieden en kunnen leiden langs de Oosterstraat. In ieder geval is verbetering van den toestand op die smalle plaats noodzakelijk. De heer Vromen komt ter vergadering. De heer Fransen (wethouder): Mijnheer de Voor zitter Wat betreft het laatste verzoek van den heer Muller om de kwestie van het trottoir onder de oogen te zien, is reeds in de Memorie van Antwoord opge merkt, dat Burgemeester en Wethouders niet zullen nalaten deze zaak in hun vergadering te overwegen. Die zaak komt dus nog aan de orde. j Wat het laatste gedeelte van het betoog van den heer Muller betreft, zullen Burgemeester en Wethouders ook deze aangelegenheid onder de oogen zien. De heer Dijkstra: Dan hoor je er nooit meer wat van De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 147 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 148154 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 155. Ijsbanen1.500. De beraadslagingen worden geopend. De heer Tiemersma: Mijnheer de Voorzitter Ik heb in de sectievergadering aan de orde gesteld het daarheen te leiden, dat een ijsbaan wordt aangelegd met gratis schaatsgelegenheid voor schoolgaande kin deren. Het antwoord van het college van Burgemeester en Wethouders bevredigt mij tamelijk, n.l. dat het een punt van bespreking in het college zal uitmaken. Ik hoop, Mijnheer de Voorzitter, dat het resultaat dezer bespreking den Raad te zijner tijd zal worden mede gedeeld. Ik zie die mededeeling met belangstelling tegemoet. Ik stel mij echter voor, dat eenige tijd zal verloopen voor en aleer die mededeeling ons zal bereiken en hoe wel het op het oogenblik nog geen winter is, kan toch zeer binnenkort een vorstperiode invallen. Mijnheer de Voorzitter Ik zou het college in overweging willen geven onze vijvers wij hebben er niet zoo heel veel maar die er dan dan zijn ter beschikking voor de schoolgaande kinderen, die willen schaatsenrijden, te stellen, door er van gemeentewege een baanveger op te plaatsen. Geregeld wordt een vrije middag voor schaatsenrijden van school gegeven als een ijsbaan geopend is. Zeer velen kunnen daarvan niet profiteeren. Ónze binnengrachten zijn dan meestal nog niet ver trouwd en boezemvlakten verdwijnen. Ik geloof dat daardoor zeer vele angstige ouderharten zullen worden gerust gesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 29