280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. Voortzetting der vergadering op Woensdag 18 December 1929. Aan de orde zijn de Inkomsten. Volgnos. 1155 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 156. Belasting naar het inkomen f 1,300.000.— De beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen: lk heb in de sectie gevraagd of het college het niet wenschelijk achtte om verandering te brengen in de verordening op de plaatselijke inkomsten belasting, zóó, dat de toepassing van het gemeentelijk en het rijksbelastingrecht gelijk wordt. Daarop is door het college geantwoord ,,Nu aan de gemeentelijke inkomstenbelastinghef- fing over betrekkelijk korten tijd een einde zal komen, meenen wij, dat voor een wijziging van de desbe treffende verordening, met het doel om meer overeen stemming te verkrijgen tusschen de Rijks- en de ge meentelijke voorschriften, niet voldoende reden meer bestaat." Ik zal er thans ook niet op aandringen, om alsnog ver andering aan te brengen in de verordening, omdat mij bij nader onderzoek bij de controleur der gemeentebe lastingen is gebleken, dat de reden, waarom ik meende dat de verordening moest worden gewijzigd, niet aan wezig is. In het begin van dit jaar, ik meen in de ver gadering in April, is hier over het ongelijke belasting recht bij gemeente en Rijk eenige discussie geweest, heb die zaak toen aangesneden en toen is hier de indruk gewekt, ook naar buiten, zooals blijkt uit een redacti oneel artikel in de Leeuwarder Courant, alsof er inder daad een belangrijke afwijking zou zijn bij het belas tingrecht van het Rijk en van de gemeente. Zoo belang rijk, als de wethouder van Financiën het toen heeft voorgesteld, zoo belangrijk is dat verschil in belasting recht echter niet. Ik wil dat hier dan ook, in het belang van de belastingbetalers en in het belang van den fiscus want er is ook een fiscaal belang mee gemoeid even recht zetten met de volgende kantteekening. Wanneer blijkt, dat een vroegere aangifte te laag is geweest, kan een viervoudige verhooging worden op gelegd; ik spreek hier nu niet over de compensatie van het bedrag dat over vorige jaren te weinig is betaald, daar gaat het niet om, maar over de viervoudige ver hooging van de belasting over het bedrag, dat voor de berekening van den aanslag te kort is opgegeven. Bij het Rijk bestaat nu, op grond van artikel 110 van de Wet op de Inkomstenbelasting, maar bovendien op grond van een Ministerieele aanschrijving, waarbij die bepalingen belangrijk zijn uitgebreid, de mogelijkheid, als iemand vrijwillig zijn aangifte corrigeert, dat geen gebruik wordt gemaakt van dat artikel betreffende het opleggen van een viervoudige verhooging. Toen ik hier destijds heb gevraagd: bestaat dat bij de gemeente ook en zoo ja, ligt het dan aan de wille keurige opvatting van den controleur, hoe dat moet worden toegepast, of is het college bereid als zijn mee ning aan den controleur te kennen te geven, dat de algemeene gang van zaken, zooals die bij het Rijk is, moet worden gevolgd?, is er van de zijde van het col lege gezegd: op grond van de verordening kan dat niet, onze verordening kent dat niet. Nu is mij echter uit inlichtingen, die ik bij den con troleur heb ingewonnen, gebleken, dat in de practijk ik laat nu maar daar, of dat volgens de letter van de verordening is de toestand zoo is, dat ook hier bij vrijwillige aangifte van aanvankelijk te laag opgegeven bedragen de controleur geen gebruik behoeft te maken van de bepaling omtrent de viervoudige verhooging. Waar de controleur mij dienaangaande tevreden heeft gesteld en de zaak geheel bij den controleur berust, heb ik thans geen enkele reden meer om wijziging van de verordening voor te stellen. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 156 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 157-176 worden onveranderd vastgesteld. Aan de orde is wederom Volgno. 678. Onvoorziene uitgaven f 75.064.73, welk artikel onveranderd wordt vastgesteld. KAPITAALDIEN ST. De verschillende volgnos. van Inkomsten en Uitgaven worden onveranderd vastgesteld. De geheele begrooting wordt met 23 tegen 4 stemmen onveranderd vastgesteld. Voor stemmen: de heeren O. F. de Vries, Westerhuis, M. Molenaar, H. de Boer, Tamminga, B. Molenaar, Afuller, Visser, Botke, lj. de Vries, Feitsma, Feddema, Dijkstra, Westra, Ritmeester, J. de Boer, Hofstra, mevr. BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Van der Veen, Tiemersma, Hooiring, Lautenbach en Fransen. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Peletier. Vro men en mevrouw Van DijkSmit. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub a, h en c, vervat in bijlage no. 14 van 1929. De heer Botke verzoekt nog de volgende verklaring te mogen afleggen Ik heb in het laatst bij de algemeene beschouwingen over den heer Vromen iets gezegd, dat mij later blijkt niet juist te zijn. Ik heb o. a. aangehaald, dat de heer Vromen in de vergadering van 20 December 1927 (Han delingen bladz. 321, 2e kolom) heeft gezegd „Het overschot van 1927 zal dus liggen tusschen 148.000.— en 173.000.—," maar ik moet thans hierbij opmerken, dat daarachter staat „Dok bij het Gemeentelijk Electriciteitbedrijf zal de winst 40.000.meevallen." lk had dat over het hoofd gezien, de heer Vromen heeft hier dus gesproken over de winst van het Electriciteit bedrijf en niet over het saldo van de algemeene begroo- ting. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 33