224 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. dcrs, dat zonder een volledig voorafgaand onderzoek deze vraag niet te beantwoorden is. Dat is op zichzelf volkomen juist, maar intusschen is de verkoop van die gronden misschien geschied zonder dat onderzoek. Dat laatste is geen hatelijkheid, Mijnheer de Voorzitter, ten opzichte van het college van Burgemeester en Wethou ders, maar ik wil alleen constateeren, dat de verkoop van die gronden reeds een kwestie van practijk is. Ik ben daarop tegen, zooals reeds gezegd in het Sectieverslag. Het is toch niet onbekend, dat ons land en vooral onze provincie in rep en roer is gebracht door den noodtoestand van de landpachters. Er heeft de vorige week te Leeuwarden een vergadering plaats ge had, waar dat op zeer duidelijke wijze is gedemon streerd. De actie, die zij voeren voor een beter pacht- contract, is onmiddellijk beantwoord met een organi satie van het grondbezit, een organisatie, die zich noemt ,.Het Friesch Grondbezit''. Deze organisatie heeft ik kan mij dat begrijpen den Minister reeds geadviseerd. Van het ontwerp, dat thans bij de Regeering, wat het pachtcontract betreft, aanhangig is, afkomstig van den ex-Minister Kan, be hoeft men niet de verwachting te koesteren, dat het voor de pachters iets zal beteekenen; er staat ongeveer niets in. Zeer gunstig steekt daarbij af het pachtcontract van de Friesche Maatschappij van Landbouw. Ik acht dit vraagstuk zeer belangrijk en constateer, dat men voor de oplossing daarvan in de wetgeving niets heeft terecht gebracht. Ik hoop nu maar, dat bij deze ontginningswerken niet de theorie van professor Bordewijk zal gelden, die indertijd in de verschillende stukken tot uiting kwam. Ten opzichte van de Zuider- zeegronden was het standpunt van Prof. Bordewijk, die heel dicht staat bij den Vrijheidsbond: laat de Regeering of de Overheid maar zeer belangrijke bedragen besteden voor inpoldering van de Zuiderzee, laat zij maar jaar en dag het risico van die ontginning dragen, totdat die gronden ontzilt zijn en in cultuur gebracht kunnen wor den; dan is het tijd, die gronden te verkoopen. Ik mis den moed, Mijnheer den Voorzitter, een der gelijk standpunt in te nemen. Het is een standpunt, dat zeer in strijd is met het algemeen belang, omdat, wan neer deze gronden door het Rijk ontgonnen zijn, deze in handen zullen komen van particuliere grondspecu- lanten. Bij de N. V. ,,De Drie Provinciën", waarvan ik het verslag bij mij heb, is dit reeds het geval. Ik constateer het feit, dat men reeds met dien verkoop is begonnen. In de Boornbergumer Petten werd 17 H.A. en te Ap pelscha 10 H.A. verkocht. In den Haskerveensterpolder is een oppervlakte van 80 H.A. verkocht. Dat land, dat nu in cultuur is, werd verkocht aan zekeren heer De Boer te Deventer. Er staat dan in het verslag vrij naïef bij, dat op die groote oppervlakte van 220240 H.A. twee boerenpaatsen zijn gebouwd, die nu met behoorlijk succes worden verpacht. Is dat nu een tactiek, Mijnheer de Voorzitter, wanneer grond ontgonnen wordt voor rekening en risico van de Overheid? Er is een gedeelte verpacht door de vennoot schap zelve. De pacht is, zoo staat er bij, bepaald in overleg met de Friesche Maatschappij van Landbouw Er staat echter niet, dat dit dc gronden van dien par ticulieren eigenaren betreft. Naar mijn meening zijn de billijke voorwaarden, die zeer zeker den pachter ten goede zullen komen, bij de Friesche Maatschappij van Landbouw veiliger dan bij anderen. Het is hoog noodig, Mijnheer de Voorzitter, dat het geen uit een oogpunt van algemeen belang zoozeer is af te keuren, worde tegengegaan en het doet mij ge noegen, dat het college in de Memorie van Antwoord toezegt, een onderzoek daarnaar te zullen instellen. Ik wil de aandacht der verschillende gemeenten in de provincie, die hierbij belang hebben, op deze zaak vestigen en ook die van de Kamerleden. Mijn overtuiging is misschien ook omdat ik sociaal-democraat ben dat grond, die aangekocht, bewerkt en betaald is voor rekening en risico van de Overheid, in handen van de Overheid moet blijven en door haar worden geëxploi teerd. Wanneer straks die gronden in waarde toenemen, zal de gemeente Leeuwarden hiervan bij verkoop dus in het geheel geen vruchten plukken. Dat is ook een belangrijk punt, maar hoofdzaak is m. i., dat cultuurgronden in handen van de Overheid blijven, ook omdat dit in het belang is van hen, die straks op dien grond moeten werken. Daarom is het ook veiliger te noemen, dat de pachtconditiën in overeenstemming tusschen de gemeentebesturen, provinciale besturen en de Regeering worden vastgesteld. Uit de propaganda voor de landarbeiders ben ik ook met de loonen op de hoogte. Voor den oorlog werd in Friesland per jaar betaald pi.in. 90.000.000.aan pacht. Het is dus noodzakelijk, dit vraagstuk onder de oogen te zien en ik acht het, zooals gezegd, van het grootste belang, dat wanneer de Overheid zelve gronden koopt en ontgint, deze eigen dom blijven van de Overheid, de gemeenten, zelve. Ik hoop dan ook, dat het college, naar aanleiding van zijn toezegging, deze aangelegenheid in het bestuur der Ven nootschap aan de orde zal stellen en dat men zal op houden met het verkoopen van grond, maar deze in eigendom behoudt. De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter! Na hetgeen door den heer Oosterhoff bij de algemeene beschou wingen is opgemerkt, behoef ik niet meer zoo uitvoerig te zijn. De heer Oosterhoff heeft namelijk reeds verschil lende zaken, die ons zeer veel belang inboezemen, te berde gebracht, zoodat ik mij kan bepalen tot enkele opmerkingen. In de eerste plaats wil ik iets zeggen naar aanleiding van de laatste rede van den heer Dijkstra. Ik moet ont kennen, dat het hier een belangrijke zaak geldt, maar het is wel een zeer principiëele kwestie. Ik ben het en daarvan heb ik reeds bij interruptie blijk gegeven niet met den heer Dijkstra eens en ik zou niet graag zien, dat de aandacht van het college voor deze zaak geheel iri de richting van den heer Dijkstra gaat. Wat is namelijk de kwestie? De heer Dijkstra doet het voorkomen alsof bij „De Drie Provinciën" en ook bij de Zuiderzeewerken de gemeenschap, de Overheid, op kosten van de belasting betalende burgers en van het gehecle volk gronden in cultuur brengt, die voor een appel en een ei worden weggegeven ter verdere exploi tatie De heer Dijkstra: Dat heb ik niet gezegd De heer Peletier: Er is maar één logische gedachten- gang bij deze zaken, namelijk dat men ze commerciëel behandelt. De heer Dijkstra zegt, dat deze gronden in het bezit der gemeenten moeten blijven. Wanneer die gronden door de Overheid in cultuur worden gebracht, spreekt het van zelf, dat door degenen, die grond koo- pen, daarvoor geld wordt betaald. De heer Dijkstra doet alsof de Overheid opzettelijk iets doet verloren gaan ten opzichte van de gemeenschap en ten bate van het par ticulier bedrijf. Wanneer men het oog slaat op speciale gevallen, zooals bijv. in Leeuwarden de gronden om de stad voor woningbouw enz., dan kan men zorgen die gronden in eigendom te houden van de gemeente en ze in erfpacht uitgeven; men kan ze ook op de gewone wijze laten ver koopen en doen bebouwen. Ik wil deze hypothese stellen, dat indien men den grond vroeger meer naar de ge meente had getrokken, er niet zulk een groot initiatief zou zijn geweest voor woningbouw in Leeuwarden. Ik ben er absoluut van overtuigd, dat indien men het re gime van den heer Dijkstra zou volgen, zulks tegen het algemeen belang zou zijn en men een vlotten afzet en even goede exploitatie van den vrijkomenden grond zou verhinderen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Decembei 1929. 225 Ik wil thans iets zeggen naar aanleiding van hetgeen in de sectievergadering is opgemerkt; in de eerste plaats over de begrooting van de Gasfabriek. Ik heb in de sectie opgemerkt, dat, naar het mij voorkwam, die be grooting in zooverre niet geheel juist is, omdat m. i. te weinig rekening is gehouden met den huidigen prijs van de kolen en dat, zooals de markt zich op het oogenblik laat aanzien, veeleer een hoogere prijs dan een lagere is te verwachten. De geringe winst, die op deze begroo ting voor de Gasfabriek is uitgetrokken, is niet vol doende om eventueele stooten op te vangen, zoodat het zeer wel mogelijk is, dat deze begrooting niet zal mee vallen, doch tegenvalt. In ditzelfde opzicht moet ik mij aansluiten aan hetgeen de heer Oosterhoff gezegd heeft met betrekking tot de afschrijving op het kabelnet, die nog altijd wordt aan gehouden op 2i/2 terwijl de directeur van het bedrijf als meest deskundige heeft geadviseerd, die 2]/2 te doen veranderen in 5 De directeur heeft als zijn meening te kennen gegeven, dat men op het oogenblik, wil de zaak gezond zijn, eigenlijk tot een extra afschrij ving van f 136.000.zou moeten overgaan. Wanneer men deze zaak objectief beschouwt, moet men tot de conclusie komen, dat in de begrooting van het Electriciteitbedrijf feitelijk een schadepost schuilt of een post minder actief van 136.000.Ik maak deze opmerkingen hoofdzakelijk als tegenwicht tegen de zoo optimistische opmerkingen van den heer Botke, die zeker wat heel ver gaan. De heer Botke laat wel wat heel vroeg den haan kraaien van de gunstige financiëele positie dezer gemeente. Meer wil ik hier niet van zeggen. De opmerkingen van den heer Oosterhoff en andere opmerkingen, die zouden zijn te maken, kunnen echter afbreuk doen aan hetgeen de heer Botke heeft gezegd. De heer Botke beoordeelt den toestand der gemeente daarom zoo gunstig, omdat o. a. uit de afname van elec- trischen stroom blijkt, dat het vooral den middenstand van Leeuwarden zoo goed gaat. Het doet mij genoegen, dat juist de heer Botke die opmerking maakt, want daaruit blijkt, dat deze voor den middenstand zeer veel gevoelt De heer Dijkstra: Daar moet je niet bij lachen De heer Peletier: Aan den anderen kant breng ik in herinnering, dat in de fractie van den heer Botke de op merking is gemaakt, dat ten aanzien van de beoordee ling van wat de middenstand noodig heeft en in haar belang is, men niet geheel vertrouwen mag op dit kom pas. Toen het in een vorige vergadering ging om ver hooging van de loonen der werklieden in deze gemeente, is door den heer Muller gezegd, dat het toch bepaald een middenstandsbelang was, dat die loonen werden verhoogd en dat de middenstand daarvan mede geniet. Dat is echter niet zoo. In verband hiermede breng ik de rede in herinnering, die door den Voorzitter van dezen Raad gisteren is uit gesproken op den herdenkingsavond van de Winkeliers- vereeniging hier ter stede, waarbij deze als een kenmerk van Leeuwarden heeft genoemd, dat het een specifieke middenstandsstad is. De kern van de bevolking en wat daarmede in handel en wandel verband houdt, bestaat uit winkeliers en andere middenstanders. Door den heer Botke is in een vorige vergadering uiteengezet, dat de verhooging der werkliedenloonen ongeveer 40.000. zal bedragen en dat de winkeliers daarvan zullen profi- teeren, omdat de arbeiders dan koopkrachtiger zullen zijn. Wanneer men daarbij overweegt, dat de kern der be volking hier uit middenstanders bestaat en dat de helft of minstens een derde van de belastingen wordt opge bracht door middenstanders e .d., dan is al heel gemak kelijk de berekening te maken, dat de stelling als zou de middenstand zoozeer de verhooging der werklieden loonen moeten toejuichen, onjuist is. Als het de helft der belasting is, zou door den middenstand 20.000.— van die 40.000.moeten worden opgebracht, hoewel natuurlijk niet aan te nemen is, dat de gemeentewerk lieden 20.000.of 50 van het loon, dat deze meer ontvangen, koopkrachtiger worden. In zijn redeneering schuilt deze fout, dat het meerdere loon niet geheel naar den middenstand gaat. De heer Visser: Men moet vijf gulden betalen om er één terug te krijgen De heer Peletier: Juist! Door den heer J. de Boer is het kanalenplan in bespreking gebracht. Ook ik heb in mijn sectie daarover gesproken en wil even in herinne ring brengen, dat ik twee jaar geleden in een vergade ring waarin ook over het uitbreidingsplan is gesproken, de aandacht van het college op het belang van dit ka nalenplan heb gevestigd voor zoover in het kanalepplan LemmerGroningen niet de verbinding Leeuwarden is opgenomen. De heer J. de Boer heeft gezegd, dat hem niet bekend is, of net plan HarlingenPhonejacht in het kanalenplan is opgenomen. De heer J. de Boer: Dat heb ik niet gezegd De heer Peletier: Met groote stelligheid kan ik het ook niet zeggen, maar ik meen toch aanwijzingen te hebben, dat in het plan, dat den Minister is aangeboden, het kanaal PhonejachtHarlingen. dat het plan milli- oenen duurder maakt, wel is opgenomen. Ik weet niet, of dat 8 a 9 millioen gulden duurdere plan wel genade zal vinden in de oogen van hen, die het moeten betalen, maar omdat het van zoo groot belang is, vooral voor Leeuwarden, wil ik het verzoek van den heer De Boer steunen, dat het college indachtig zij zooveel mogelijk te zorgen, dat het plan Phonejacht—Harlingen mede wordt aangenomen. Er staat in de Memorie van Antwoord van Burge meester en Wethouders, dat het een Rijkszaak is en ik moet daaruit concludeeren, dat Burgemeester en Wet houders willen zeggen: wij hebben daarmede niets te maken; wij moeten afwachten. Zoo zie ik de zaak echter niet, Mijnheer de Voorzitter! Gouverner, c'est prévoir. Er is wel degelijk reden voor het college tijdig te informeeren hoe het staat met deze plannen en alsnog pogingen in het werk te stellen om het plan PhonejachtHarlingen in ieder geval in het kanalenplan te doen behouden. Ik kom nu tot het verkeer. Reeds drie of vier jaren geleden heb ik aangedrongen op behandeling van het rapport der Kamer van Koophandel in zake demping. Nu in den aanbiedingsbrief gezegd is door Burgemeester en Wethouders, dat hunnerzijds nimmer een voorstel tot demping zal zijn te verwachten, wil ik het voor heder. hierbij laten. Ik wil hier niet komen met een initiatief voorstel tot demping, omdat ik weet, dat in den Raad toch geen meerderheid daarvoor zal zijn te vinden. Niet temin wil ik hier voor het laatst als mijn overtuiging uitspreken, dat afdoende verbetering van verkeerswegen alleen kan worden verkregen door demping van Voor streek en Kelders. Het voorstel tot verbreeding van de Peperstraat is de uitvoering van een besluit, dat reeds langen tijd geleden is genomen. Er is terecht in de Me morie van Antwoord en in den aanbiedingsbrief uiteen gezet, dat men tot verbreeding van straten of tot dem ping moet overgaan. Met verbreeding van de Peperstraat alleen komt men 1 echter niet veel verder. Wanneer de Oosterstraat ook ver breed wordt, zal de toestand eenigszins beter worden, i maar veel grootere en afdoende verbetering zou worden verkregen door demping van Voorstreek en Kelders. Dan zou men Peperstraat en Oosterstraat kunnen laten wat zij zijn en het dempingsplan zou bovendien niet zoo duur zijn als het verbreedingsplan van Peperstraat en Ooster straat.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 5