232 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
komen, die bij nader onderzoek minder juist zullen blij
ken te zijn. Zoo b.v. omtrent de Waterleiding. Daar
hebben wij niets over te zeggen. Misschien was door
overleg evenwel ook in dien geest wel wat te bereiken.
Daarnaast is de rapporteur van oordeel, dat het
Woningbedrijf kan worden opgeheven. Ik geloof, dat wij
daar niet toe moeten besluiten. Bij de berekening, die
hij maakt, vergeet hij echter den huurophaler der ge
meentewoningen. Hij zegt wel dat dit bij den nieuwen
dienst moet worden ondergebracht, maar verzuimt om
de 3 dagen loon per week, die daarvoor vrij komen, bij
het credit op te nemen. Ook zullen dadelijk niet alle
woningbouwvereenigingen toetreden, afschoon ik van
oordeel ben, dat in die richting wel moet worden ge
stuurd.
Burgemeester en Wethouders zeggen nu in hun Me
morie van Antwoord, dat deze zaak nog bij hen in on
derzoek is. Wij moeten dus afwachten wat dat onder
zoek ons zal brengen.
Ik kan het niet anders zien. Mijnheer de Voorzitter,
dan dat, indien eenmaal de verschillende incasso's ge
centraliseerd zijn, dit in het belang van de gemeente zal
wezen en dat deze dienst, eenmaal klein begonnen, zal
uitdijen tot een Gemeentelijk Kassierskantoor, met daar- j
aan verbonden een ophaal- en storingsdienst.
Dit naar aanleiding daarvan. Nu nog een paar kleine
opmerkingen over een paar andere zaken.
Ik heb straks beluisterd, toen de heer Oosterhoff aan
het woord was, dat deze begrooting door de fractie
van den Vrijheidsbond niet zou kunnen worden goed
gekeurd, omdat in deze begrooting zijn verwerkt de
verhoogde loonen van de gemeentewerklieden, waar
over in de vorige vergadering is beslist. De heer Oos
terhoff zei daarbij, dat de funeste werking van deze
loonsverhooging van de gemeentewerklieden hem was
gebleken uit het feit, dat nu al reeds pogingen in het
werk zijn gesteld om in het vrije bedrijf de loonen der
werklieden verhoogd te krijgen.
Er zijn hier den vorigen keer ergerlijke staaltjes over
die loonen naar voren gekomen, echter zal niemand kun
nen erkennen, dat er in die loonen van 24.25.
en 26.eenige bestaansmogelijkheid zit. Wanneer
nu de uitwerking en het gevolg van het voorstel, dat
hier de vorige vergadering is aangenomen en waardoor
de gemeentewerklieden een kleine verhooging hebben
gekregen, is, dat de arbeiders die, zooals hier den vori
gen keer is gebleken, veel minder verdienen, dit voorstel
zullen gebruiken als stimulans om zichzelf op te werken,
dan zal blijken dat niet de voorstellers en aannemers
van dat voorstel tot loonsverhooging zich behoeven te
schamen voor de funeste werking van dat voorstel, maar
dan is dat juist een bewijs, dat zij goed hebben gezien.
En wij hopen, dat er meer dergelijke gevolgen zullen
plaats hebben. Dat naar aanleiding van hetgeen de heer
Oosterhoff omtrent de tuneste werking van de loons
verhooging heeft opgemerkt.
Nu nog iets over een paar andere zaken, in de eerste
plaats over de pluimveemarkt. Ik heb er ook bij een
vorige gelegenheid reeds op gewezen dat de plaats, die
op het oogenblik aan de pluimveemarkt is toegewezen,
absoluut onvoldoende is en dat daarvan ook absoluut
niet een goede marktplaats is te maken. Ik ben blij, dat
de heer Peletier ook die zaak naar voren heeft gebracht
en ik hoop, dat hier zooveel mogelijk stemmen zullen
opgaan, om de pluimveemarkt van die plaats te doen
verdwijnen, want ik geloof dat het in het belang van
den handel is indirect maar direct in het belang van
den kippenhandel, als die markt daar zoo spoedig
mogelijk verdwijnt. Ik kan niet inzien, waarom indertijd
die pluimveemarkt van het Zaailand is moeten ver
dwijnen. lederen keer, als ik tijd heb en even over het
Zaailand loop, denk ik is het niet mogelijk, dat die
daar weer wordt ondergebracht en iederen keer moet
ik daarop mijzelf een toestemmend antwoord geven
nt. i. is dat mogelijk en had men de pluimveemarkt daar
nooit weg moeten halen.
Nu zegt men dat men daar de auto's heeft. Ik heb
daar een 14 dagen geleden eens speciaal aandacht aan
geschonken en toen heb ik dit geconstateerd dat er in
j de eerste plaats op het Zaailand verschillende auto's
zijn ondergebracht, die feitelijk op een parkeerplaats aan
een van de uiteinden van de stad thuis behoorden.
Daar stond o. aeen heele groote auto met kalveren uit
Groningen voor De Leek en ik meen dat aan die auto
gevoeglijk een plaats kon worden aangewezen op het
terrein aan den Groningerstraatweg. Men zegt hier nu,
dat dit niet kan, maar die plaats is niet zóó bezet, dat
die auto daar niet meer bij zou kunnen. En ook al bleven
al die auto's op het Zaailand staan, dan nog zou men
ze gevoeglijk tusschen de boonten kunnen plaatsen; dan
bleef er nog ruimte genoeg op het Zaailand over ter
diepte van deze zaal en dat over de geheele lengte van
het Zaailand en het lijdt geen twijfel dat daarop dan
wel de kippenmarkt zou kunnen worden ondergebracht.
Waar een wil is, is een weg. Ik geloof dat het een alge
meen handelsbelang is, dat de kippenmarkt daar weg
komt, waar ze op 't oogenblik is; als we weten dat er
ieder week een speciale dienst voor kippen naar Frankrijk
is, dan blijkt daaruit toch wel dat de kippenmarkt niet
een heelemaal te verwaarloozen factor is.
Nog een kleine opmerking over het woningvraagstuk.
De heer Molenaar heeft daar zeer terecht op gewezen
en ik geloof dat ik niet te veel tijd vraag van den Raad,
als ik mijn partijgenoot ten opzichte van dat vraagstuk
even steun.
Wij hebben van het college van Burgemeester en
Wethouders mogen vernemen dat het college aanstonds
met plannen bij den Raad zal komen tot krotopruiming
en het college doet dit, zooals wordt gezegd, naar aan
leiding van het in gebruik nemen van de 140 woningen
aan den Groningerstraatweg, die bijna klaar zijn. Dat
is alles heel prachtig en ik juich dat ook toe, maar ik
zou er vanaf deze plaats op willen aandringen, dat
tegelijk met het onbewoonbaar verklaren van woningen
ook met het bouwen van woningen moet worden door
gegaan.
Wij hebben nu de 140 woningen, die door de woning-
bouwvereeniging „Leeuwarden" worden gebouwd, maar
wanneer wij in de verschillende deelen van de stad zien,
hoe daar de arbeidersklas van Leeuwarden nog is ge
huisvest, dan is dat feitelijk nog een schandaal het
éenkamer-woningtype is in Leeuwarden nog legio en
overal en op verschillende plaatsen in de stad treffen
wij nog dergelijke krotten aan, die feitelijk al lang af
gekeurd hadden moeten zijn. Wil men nu eenerzijds die
krotten afkeuren en afbreken, dan zal men anderzijds
daarvoor andere woningen in de plaats moeten stellen
en ik ben van meening dat, als ook de woningbouw
vereenigingen niet meer kunnen bouwen, onidat met een
huur van 4.de exploitatie niet kan worden gedekt,
de gemeente er zich dan in de toekomst op voorbereid
moet houden om weer te bouwen. Want ik geloof dat
minstens ieder jaar, willen wij met het opruimen van
krotten en met de verbetering van het woningtype door
gaan, 100 a 150 woningen gebouwd moeten worden en
dat evenveel krotten moeten worden opgeruimd. En als
wij dat gedurende 4 of 5 jaar doen, dan zullen wij
kunnen constateeren, dat er ten opzichte van het woning
vraagstuk in Leeuwarden een belangrijke verbetering is
gekomen. Wij moeten niet bij het bouwen van die 140
woningen en het opruimen van een 70 of 80 krotten stil
blijven staan, maar wij moeten op dat stramien door
borduren. En in het belang van de volkshuisvesting èn
in het belang van Leeuwarden dienen er zooveel mogelijk
krotten te worden opgeruimd.
De heer Vromen heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De Voorzitter: Zijn er nog meer sprekers in eerste
instantie
Verslag van
de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929.
233
Voorloopig geven zich nog op de heeren Westra,
Westerhuis en Hofstra en mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi.
De Voorzitter: Ik vraag dat, om te weten of wij mis
schien het antwoord van Burgemeester en Wethouders
in de pauze even kunnen bespreken en of wij in den
namiddag aan die beantwoording zullen toekomen of
niet.
Te 12.50 uur namiddags wordt de vergadering ge
schorst.
Te 1.45 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
Aanwezig 26 leden, later ook de heer Vromen.
De heer Westra: Ik zal mij beperken tot het maken
van enkele partieele opmerkingen.
Ik kan mij aansluiten bij hetgeen door den heerOoster-
hoff is gezegd ten aanzien van de beantwoording van
vragen, die, zij het dan dat zij haar oorzaak vindt in
de wijze, waarop de vragen zijn gesteld, mij ook niet
geheel kan bevredigen.
Wanneer wij b.v. komen tot de beantwoording van de
vraag over de rijksbrug, dan krijgen wij aan het slot
daarvan wel de mededeeling van Burgemeester en Wet
houders, dat het hun voorkomt, dat er aanzienlijke finan-
ciëele lasten voor de gemeente aan verbonden zullen
zijn, wanneer onderhoud en beheer van die brug van
het Rijk wordt overgenomen, maar daarvan waren wij
natuurlijk ook wel overtuigd en wij zijn niet erg nieuws
gierig naar die opvatting van Burgemeester en Wet
houders. Aangenamer zou het mij geweest zijn, als wij
hierbij iets meer waren te weten gekomen omtrent de
gedachte, die Burgemeester en Wethouders hebben
omtrent deze aangelegenheid.
Ik heb met veel genoegen geconstateerd, dat Burge
meester en Wethouders komen met de aankondiging van
plannen tot verbetering van de Vrouwenpoortsbrug en
de Wirdumerpoortsbrug, die zullen worden verbonden
aan de verbetering van straten en verkeerswegen in de
nabijheid van die bruggen. Zoo is met name gezegd
dat voor de Vrouwenpoortsbrug te meer verbetering
noodzakelijk is, nu de Harlingerstraatweg zoo afdoende
is verbeterd en ook wordt er op gewezen dat het naar
het inzicht van Burgemeester en Wethouders juist zal
zijn, om de verbetering van de Wirdumerpoortsbrug ter
hand te nemen tegelijk met de verbetering van Wir-
dumerdijk en Nieuwestad. Het was mij aangenamer
geweest dan hetgeen ik lees in de Memorie van Ant
woord, te weten, of Burgemeester en Wethouders ten
aanzien van de rijksbrug ook staan op hetzelfde stand
punt, n.l. dat, wanneer de verbetering van de Voorstreek
tot stand zal komen, dan ook onder de oogen zal worden
gezien verbetering van de rijksbrug, hetzij dat dit zal
geschieden, doordat de Raad of het college van Burge
meester en Wethouders opnieuw pogingen bij den
Minister of bij het Rijk zal doen, of wel, dat wellicht
de brug door de gemeente in onderhoud en beheer zal
moeten worden overgenomen. En waar de beantwoording
op die wijze niet is geschied, zal ik nog gaarne het in
zicht daaromtrent van Burgemeester en Wethouders
vernemen, vooral ook, omdat door den heer B. Molenaar
naar voren is gebracht, dat het z. i. wenschelijk is, de
verbetering van de Voorstreek vooraf te laten gaan aan
die van de Nieuwestad, welk idee wel eens instemming
in den Raad zou kunnen vinden. M. i. is het meer wen
schelijk deze kwestie onder de oogen te zien, want het
kan niet worden ontkend dat deze brug, zij het dan, dat
een deel van het verkeer vanaf den Groningerstraatweg
is omgeleid, toch nog van groote beteekenis blijft voor
een deel van het verkeer, omdat het verkeer van den
Groningerstraatweg naar den Marssumer- en Stienser-
straatweg toch nog over deze brug geleid moet worden
en bovendien het verkeer van en naar de stad zeer zeker
over die brug moet gaan, terwijl het ook voor het ver
keer van de voetgangers noodzakelijk is, dat er een
belangrijke verbetering komt.
Het staat bij de beantwoording van de vragen gelijk
bij een andere opmerking, door mij in de secties gemaakt,
n.l. ten aanzien van de vraag over de toeneming van
het aantal beerputten in deze gemeente. Ook de beant
woording van die vraag de heer Oosterhoff heeft daar
ook reeds op gewezen kan nu juist niet zoo afdoende
worden genoemd. Het is ook niet mijn bedoeling ge
weest van Burgemeester en Wethouders te vernemen of
op dit oogenblik het aantal, beerputten van dien aard is,
dat dit uit een oogpunt van hygiëne op dit oogenblik
reeds gevaar zou opleveren. Ik heb wel gezien, dat
Burgemeester en Wethouders daarnaar nog een onder
zoek willen instellen, maar dat is niet mijn bedoeling
geweest, mijn vraag reikte verder. Ik zou niet alleen
willen letten op den hygiënischen kant, al is die be
langrijk genoeg, maar ik heb ook het oog gehad op den
financieelen kant. Want ik heb daar, meen ik, bij vorige
begrootingsdebatten ook op gewezen en toen is dat
ook in het midden gebleven. Toen hier indertijd uit
voerige rapporten over de kwestie van verplaatsing van
het aschland en over de kwestie van faecaliënverwij-
dering aan den Raad zijn uitgebracht, is aan dezen Raad
door een deskundige in overweging gegeven, om op
grond van financieele reden vooral ons te houden aan
het compostbedrijf, dus ook aan het tonnenstelsel. Er
werd geacht, dat een stelsel van een overwegend aantal
beerputten schadelijk zou zijn voor den hygiënischen
toestand en dat een stelsel van dieprioleering, waartoe
een overwegend stelsel van beerputten aanleiding zal
moeten geven, de financieele draagkracht van deze ge
meente te boven zal gaan. Ook toen is reeds veronder
steld dat een klein aantal of een betrekkelijk klein aantal
beerputten zonder bezwaar zou kunnen worden toe
gelaten, maar op het oogenblik heeft zich de toestand
zoodanig ontwikkeld, dat, terwijl het aantal uitstaande
tonnen ruim 10.000 bedraagt, het aantal closets ruim
3500 is en deze in 2439 perceelen zijn ondergebracht.
De toename van het aantal beerputten is in het laatste
jaar ongeveer 10 geweest, dus wij zien, dat het
aantal beerputten belangrijk toeneemt en dat dit stelsel
reeds een belangrijk percentage uitmaakt van het sys
teem van faecaliënverwijdering. Daarom meen ik dat
het oogenblik thans zeer zeker gekomen is om te over
wegen, of wij zonder bezwaar op dezen weg kunnen
voortgaan en of wij hier op den duur niet belanden bij
een totaal beerputtenstelsel. Op zichzelf heb ik daar
tegen geen bezwaar, ik kan niet beoordeelen of dat hier
mogelijk zal zijn, maar wèl kan ik beoordeelen, dat wij
ten slotte op deze wijze meer en meer het tonnenstelsel
gaan afschaffen en dat wij 'bij een overwegend beer
puttenstelsel terecht zuilen komen, een stelsel, waar
voor wij altijd gewaarschuwd zijn. Als nu in de practijk
mocht blijken, dat die waarschuwing noodeloos is ge
weest en dat wij hier niet behoeven over te gaan tot
een stelsel van dieprioleering, wat belangrijke financi
eele lasten voor de gemeente zou meebrengen, dan heb
ik daartegen geen bezwaar. Maar ik zou graag willen,
dat Burgemeester en Wethouders daarnaar een onder
zoek zouden willen instellen, n.l. naar de vraag of het
steeds toenemen van het aantal beerputten ook veront-
ïustend moet worden geacht. Is dat niet het geval en
krijgt men daaromtrent geruststellende mededeelingen.
dan zal ik niet anders kunnen dan mij daarover ver
heugen, omdat ook ik van meening ben dat het closet
stelsel in de perceelen zeer zeker de voorkeur verdient
boven het tonnenstelsel.
Ik kom thans tot de beantwoording van een andere
vraag in het Sectieverslag. Die vraag wordt daar als
volgt gesteld
„Inlichtingen werden gevraagd over de kaspositie,