170 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. Met algetneene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 1317. 18. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onbewoonbaarverklaring van 18 woningen aan de Keet- buurt. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; overwegende dat de woningen Plaatselijke aanduiding Straat Keetbuurt Dit voorstel luidt als volgt In ons voorstel van 26 Juni j.l. tot onbewoonbaar verklaring van 60 woningen deelden wij mede, dat wij een nader onderzoek wenschten in te stellen naar den toestand van de daarin genoemde 40 andere woningen, welke naar de meening van den Gemeentelijken Inspec teur van het Woningtoezicht voor onbewoonbaarver klaring in aanmerking kwamen, doch waaromtrent de Gezondheidscommissie blijkens haar hierbij overgelegd schrijven van 2 Mei j.l. van oordeel was, dat een 8-tal door het aanbrengen van verbeteringen in een bewoon baren staat zouden zijn terug te brengen, 10 bewoon baar zijn doch alleen door kleine gezinnen en 22 niet voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking behoefden te komen. Naar den toestand van een 23-tal van de hierbedoelde woningen, alle staande aan de Keetbuurt, hebben wij thans een persoonlijk onderzoek ingesteld. Daarbij is ons gebleken, dat 5 woningen, genummerd 7, 9, 11, 13 en 15 in een zoodanigen staat verkeeren, dat onbewoonbaarverklaring inderdaad voorloopig nog niet behoeft plaats te hebben, al zal het wellicht noodig zijn aan enkele dier woningen verbeteringen aan te brengen. De overige 18 woningen echter, die lang ge leden door het aanbrengen van tusschen- en binnen muren gebouwd zijn in een voormalige zoutkeet, ver keeren in een toestand, dat onbewoonbaarverklaring naar onze overtuiging niet langer mag worden uitge steld. De Gezondheidscommissie zegt in hare hierbij gevoegde rapporten, dat deze woningen ten deele althans goed of vrij goed zijn onderhouden. Inder daad zien enkele woningen er uiterlijk vrij behoorlijk uit en hebben de bewoners daarvan ook hun vertrekjes binnen wat opgeknapt. Aan de algemeene minderwaar digheid van de behuizing doet dit naar ons oordeel echter niet zooveel af, dat daardoor bestendiging van de toestand gewettigd zou zijn. Het is trouwens niet alleen de slechte toestand der woningen die aanleiding geeft tot onbewoonbaarverklaring. Ook de alleszins on voldoende inrichting van deze rug aan rug gebouwde eenkamer-woningen, waar behoorlijke slaapplaatsen na genoeg ontbreken, zoomede de omgeving waar zij staan, geven onzes inziens alle aanleiding om te besluiten deze woningen op te ruimen. Een enkele woning op zich zelf zou misschien nog eenigen tijd gehandhaafd kunnen blijven, doch dit is, nu het hier één complex betreft, niet gewenscht. Het blijven bestaan toch van eenige bewoonde woningen temidden van de onbe woonbaar verklaarde, zou den misstand aldaar slechts vergrooten, terwijl het praktisch niet mogelijk is, de ontruimde huisjes af te breken en de overige in stand te houden. Wij zijn mitsdien van meening dat al de in de voor malige zoutkeet opgetrokken woningen behooren te verdwijnen, wil men tot eene afdoende verbetering van Keetbuurt den toestand der volkshuisvesting ter plaatse geraken. Met ons nader onderzoek naar den toestand van de nog overblijvende woningen gaan wij voort; wij stellen ons voor de noodige voorstellen te dezer zake binnen kort bij U aanhangig te maken. Voor het tegenwoordige geven wij U, zulks in afwij king van het advies der Gezondheidscommissie, in overweging over te gaan tot de onbewoonbaarverklaring van 18 woningen aan de Keetbuurt en daartoe vast te stellen het in ontwerp hieronder afgedrukte besluit. No. Toebehoorende aan 17 19 21 23 25 27 29 31 beneden 31 boven 33 beneden 33 boven 35 37 39 41 43 45 H. H. van Biessum, R. G. Buimer, R. P. Hofstra, A. Eijgelaar, alhier. J. G. Postma, J. J. Weerman en cons. J. G. Postma, K. Toering, A. van der Schaar, J. D. Dijkstra, Jacoba van Biessum, weduwe van J. Kroles of Carolus, alhier. 47 Jitze de Vries, alhier, ter bewoning ongeschikt zijn en niet door het aanbren gen van verbeteringen in bewoonbaren staat kunnen worden gebracht; gelet op het advies d.d. 2 Mei 1930 van de Gezond heidscommissie voor de gemeente Leeuwarden; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders; gelet voorts op de bepalingen der Woningwet; besluit onbewoonbaar te verklaren de in onderstaanden staat vermelde woningen, te weten Plaatselijke benaming Straat Keetbuurt Kadastrale aanduiding Gemeente Leeuwarden Sectie No. 17 G 3357 19 ff 3812 21 ff 3813 23 ff 3814 25 ff 3815 27 ff 3816 29 ff 7963 31 beneden 31 ff 5413 boven 33 beneden 33 G 5412 boven 35 ff 3364 37 ff 3363 39 ff 3362 41 ff 3361 43 ff 3360 45 ff 3359 47 ff 3358 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. 171 toebehoorende aan de bovenvermelde eigenaren, met last om de genoemde woningen te doen ont ruimen binnen zes maanden, te rekenen van den dag waarop de tijd tot voorziening is verstreken of het be sluit tot onbewoonbaarverklaring is gehandhaafd. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff: Ik zou naar aanleiding van dit praeadvies gaarne een paar opmerkingen willen maken. Ik behoorde tot de leden der Gezondheidscommissie, die een onderzoek hebben ingesteld speciaal ten op zichte van deze woningen en dus is ook het advies der Gezondheidscommissie aan den Raad waarbij zij advi seert deze woningen niet onbewoonbaar te verklaren, mede van mij afkomstig. Ik zal niet al te veel zeggen over het verschil van inzicht tusschen Burgemeester en Wethouders en de Gezondheidscommissie, omdat ik toegeef, dat bij de normen, welke de wet stelt en waaraan men zich moet houden bij onbewoonbaarverklaringen, toch ook komt een groot deel persoonlijke appreciatie. De een ziet het anders dan de ander en we kunnen daar wel veel over spreken, maar daar schieten we niet veel mee op. Ik zou echter wel een paar andere opmerkingen willen maken en wel in de eerste plaats deze. Het wapen van de onbewoonbaarverklaring is een wapen, dat wij met buitengewone voorzichtigheid dienen te gebruiken, omdat het hier betreft het ingrijpen in het eigendoms recht van onze burgers. Dat wil niet zeggen dat wij ons om die reden moeten laten weerhouden om te over wegen een deel van het eigendom van anderen te laten ontruimen, als dit inderdaad voor verdere bewoning ongeschikt is, maar toch dient daarbij met groote voor zichtigheid te worden te werk gegaan. Nu wil het mij voorkomen, dat èn door den Raad èn door Burgemeester en Wethouders wel een beetje heel gemakkelijk over de kwestie wordt heengeloopen en dat er soms een argumentatie wordt gebruikt, die er niet op door kan. Wat den Raad betreft, is den vorigen keer, toen hier verschillende woningen onbewoonbaar werden ver klaard, door mij de opmerking gemaakt, dat men vol strekt niet altijd stond voor de keuze: bewoonbaar of onbewoonbaar, maar dat dikwijls een woning nog wel degelijk door één of twee personen kon worden be woond maar niet door een groot gezin. De heer B. Mo lenaar heeft daarop de opmerking gemaakt, dat hij van meening was dat men slechts had te kiezen tusschen bewoonbaar en onbewoonbaar. Ik wil er echter op wijzen, dat de Raad niet die opvatting had, toen de Bouwverordening is vastgesteld toen werd zoo niet geoordeeld, omdat art. 53 uitdrukkelijk loopt over voor schriften nopens een behoorlijke bewoning, en daarin de bepaling is gesteld, dat het getal bewoners van een woning niet grooter mag zijn dan Vio gedeelte van het getal M3., dat den inhoud aangeeft. Daarmee wordt dus wel degelijk aangegeven dat er woningen zijn, die wel bewoonbaar zijn voor een klein gezin maar niet voor een groot. Men heeft er zich op beroepen, dat in de practijk heel moeilijk het oog op de naleving van deze bepalingen is te houden. Ik wil dat graag toegeven, maar dat mag geen argument wezen om iedere woning, die klein is, onbewoonbaar te verklaren. Op die manier doorrede- neerende, zou men toch alle eenkamerswoningen en ook alle hofjeswoningen, waarin één man of één vrouw woont of een man en vrouw wonen, onbewoonbaar moeten verklaren en dat gaat toch niet op. De Bouw verordening houdt wel degelijk rekening met gevallen, dat een woning wel door 1 of 2 menschen kan worden bewoond maar niet door 8 of 9 en nu mag, naar mijn overtuiging, de eigenaar van een kleine woning niet de dupe worden van het feit, dat van gemeentewege niet behoorlijk op de bewoning wordt toegezien. Ik geef toe dat dit toezicht lastig is, maar er is de hand aan te houden; men heeft die bepaling gesteld en zij is te con- troleejen en dan kan het dus ook wel bestaan dat een woning wél bewoonbaar is voor een of twee menschen maar niet voor een groot gezin. In de tweede plaats is er door Burgemeester en Wet houders een argument gebruikt, dat niet gebruikt mocht worden: Wij lezen hier in dit praeadvies „Een enkele woning op zich zelf zou misschien nog eenigen tijd gehandhaafd kunnen blijven, doch dit is, nu het hier één complex betreft, niet gewenscht." Ik wil toegeven dat, als men komt tot ontruiming van een bepaalde buurt op betrekkelijk groote schaal, het laten staan van een enkele woning bezwaren oplevert, maar toch, als die woning nog bewoonbaar is, dan heb ik de overtuiging, dat die woning daarom niet onbe woonbaar mag worden verklaard. Dan dient men zoo'n woning eenvoudig te onteigenen, dat is dan de billijke weg. Ik zal dus mijn stem aan dit voorstel niet geven. Naar mijn idee worden er voor deze onbewoonbaarverklaring argumenten gebruikt, die niet mogen gelden en, ik her haal, als men een bepaalde buurt wil ontruimen en daar zijn woningen tusschen, die feitelijk niet onbewoonbaar kunnen worden verklaard, dan is eigenlijk de eenige weg, dat een dergelijke woning wordt onteigend. De heer Muller: In stede van Burgemeester en Wet houders er een verwijt van te maken, dat zij reeds zoo gau weer komen met een voorstel om onderscheidene woningen onbewoonbaar te verklaren, zou ik van mijn kant Burgemeester en Wethouders alle mogelijke hulde willen toezwaaien, dat zij zoo spoedig nadat het eerste deel onbewoonbaar is verklaard, aan de door hen ge dane toezegging hebben gevolg gegeven en op het oo- genblik weer komen met een aantal onbewoonbaarver klaringen. Het is inderdaad juist, zooals de heer Oosterhoff zegt: het is maar een kwestie hoe men de zaak aanziet. Als men een krot heeft, is de een nog genegen om te zeggen: daar kan nog wel een vrouw of een man of een man en vrouw in wonen, terwijl een ander zegt: een dergelijke woning is in de tegenwoordige omstandigheden, waarin wij leven, uit den tijd. Het is maar de vraag aan welken kant van de scheidingslijn men staat bij de beoordeeling van dergelijke woningen. Het spijt mij inderdaad dat zij, die hierover advies moeten uitbrengen, schijnbaar meer letten op de belan gen van de eigenaren der woningen dan op den gezond heidstoestand van de menschen, die in dergelijke wo ningen moeten leven. Als op het oogenblik op het voor stel omtrent een gedeelte van deze 100 woningen, die aanvankelijk door Woningtoezicht waren voorgedragen, door den heer Oosterhoff, die lid is van de Gezondheids commissie, aanmerking wordt gemaakt, dan blijkt daar uit, dat menschen als de heer Oosterhoff feitelijk beter niet in zoo'n commissie moesten zitting nemen. Alleen al hierom, omdat blijkt dat van ons allen, zooals wij hier zitten, als wij die 100 woningen zouden bezoeken, naar ik geloof feitelijk niemand behalve dan mis schien de heer Oosterhoff - het zou wagen te zeggen dat dergelijke woningen nog wel bewoonbaar zijn, hetzij dan voor 1 of wel voor 2 personen. Want wat waren het voor woningen? Al die 100 waren allemaal krotten, waar nooit of nimmer de zon in doordrong De heer Oosterhoff: Dat is niet waar, dat is fantasie. De heer Muller: Dat was toch voor een groot deel wel het geval. Nu wordt voorgesteld om een groot deel van de wo ningen aan de Keetbuurt onbewoonbaar te verklaren en als men werkelijk die krotten ziet ik kan er geen woorden voor vinden. Ik sta op dit standpunt, als men daar nog aanmerking op wil maken en als men dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 4