172 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1G September 1930. type van woningen nog goed genoeg vindt voor bewo ning, dan weet ik het niet meer. Nu zegt de heer Oosterhoff dat in deze woningen zeer zeker nog wel 1 of 2 menschen kunnen wonen en dat daarop controle zou moeten zijn. Ik geef toe, dat staat in de Bouwverordening, maar men zal mij ook toegeven dat, als vandaag zoo'n woning door 2 men schen wordt bewoond, zij volgende week wel weer aan een gezin van 6, 7 of 8 personen kan zijn verhuurd. Daar is toch absoluut geen controle van gemeentewege op uit te oefenen De heer Oosterhoff: Stelt U dan voor die verordening in te trekken. De heer Muller: Daar heb ik niet mee noodig; die moet er altijd nog zijn om nog te kunnen optreden, maar wij voelen hier de onmogelijkheid om steeds streng te blijven optreden en dan zal men er toch toe moeten komen om dergelijke woningen af te keuren. De heer B. Molenaar: Ik zou. nu de heer Oosterhoff over dit voorstel het woord heeft gevraagd, ook een enkel woord willen zeggen. Ik heb de vorige maal ge zegd, dat het mij voorkwam en dat ik vreesde dat de Gezondheidscommissie bij het uitbrengen van haar ad viezen meer lette op de vraag, waar de bewoners van de woningen naar toe moeten, dan op den hygiënischen kant van de woningen, hoewel zij toch, naar ik meen, in de eerste plaats voor dit laatste is aangewezen. Nu ik den heer Oosterhoff zooeven heb hooren vertellen dat hij mede heeft behoord tot die commissie, die een on derzoek heeft ingesteld en die heeft geadviseerd deze woningen bewoonbaar te maken, ben ik toch nog wat meer in die gedachte versterkt, vooral na de waarschu wing, die de heer Oosterhoff daaraan vastknoopt: men moet met onbewoonbaarverklaringen de grootst moge lijke voorzichtigheid betrachten, want dat is ingrijpen in het particuiler eigendom. En, voegt hij daaraan toe, dat zal vooral de Raad wel eens in zijn ooren mogen knoopen. Ik kan mij niet herinneren, hoe lang het al geleden is, maar toch zeker al ettelijke jaren, dat hier woningen onbewoonbaar zijn verklaard De heer Vromen: Nou, nou De heer B. Molenaar: Nu ja, die laatste 10 uit de Weerklank moesten noodzakelijk worden opgeruimd, maar het is algemeen bekend, dat hier als gevolg van den woningnood meerdere jaren niets is gedaan aan 1 de krotopruiming. Ik geloof dat Burgemeester en Wet houders en de Raad te allen tijde ten opzichte daarvan zeer zeker de grootste voorzichtigheid hebben in acht genomen. Maar als een commissie, die daarover moet adviseeren, in hoofdzaak die gedachte in het oog heeft gehouden, kan ik mij begrijpen, dat er een advies komt, dat dergelijke woningen nog maar weer bewoonbaar moeten worden gemaakt. Het gaat nu over een aantal woningen in de Keet- buurt en het doet mij groot genoegen, dat Burgemeester en Wethouders, na persoonlijk onderzoek, tot de con clusie zijn gekomen, dat het in het belang van de volks huisvesting is, wanneer deze woningen worden ont ruimd. Aan deze woningen mankeert bij nagenoeg alle maal een rioleering, ze zijn in een voormalige zoutkeet gebouwd, privaten vindt men alleen buiten deur of hier en daar op zolder, behoorlijke slaapplaatsen ontbreken, het is een oud en vervallen blok en als men de huizen aan den buitenkant ziet, vraagt men zich af, hoe het mogelijk is, dat in onze gemeente dergelijke woningen nog getolereerd kunnen worden. Het heeft mij bijzonder verheugd, dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel zijn gekomen en ik hoop dat de Raad het standpunt van Burgemeester en Wet houders zal kunnen deelen en alsnog ook deze 18 wo ningen onbewoonbaar zal verklaren. De heer Oosterhoff heeft ook nog gezegd, dat ik den j vorigen keer zou hebben verklaard: een woning is óf bewoonbaar öf onbewoonbaar, een tusschenweg is er niet De heer Muller: Dat heb ik gezegd. De heer B. Molenaar: lk weet niet of ik mij zoo sterk heb uitgedrukt, ik heb het verslag van die vergadering j er nog eens op nagelezen en ik geef den heer Oosterhoff in overweging dat ook nog eens te doen; ik geloof niet j dat hij een dergelijke uitdrukking mijnerzijds in het I verslag vindt De heer Muller: Ik heb het gezegd, maar dat doet er niets aan af. De heer B. Molenaar: Het doet er zooveel aan af, dat ik mij volgens den heer Oosterhoff op het standpunt zou stellen, dat een woning niet te verbeteren is. Zeer zeker zijn er wel enkele woningen, die nog in een be hoorlijken staat zijn te brengen, maar dat geldt niet voor deze woningen. Het doet mij bijzonder veel genoegen dat Burge meester en Wethouders met dit voorstel zijn gekomen. In onze jeugd en ook ook thans wordt ons nog geleerd om te trachten frissche lucht en hygiëne in acht te nemen. Ik hoop dat de Raad Burgemeester en Wethou ders zal steunen in de poging, die het college wil doen, door in elk geval deze woningen, waar de meeste lucht door de deur moet binnenkomen en dan nog een onaangename lucht zoo spoedig mogelijk onbewoon baar te verklaren. De heer Lautenbach: Ik zal mijn opmerkingen, die ik van plan was te maken, besnoeien, omdat de heer Mo lenaar al verschillende bijzonderheden heeft genoemd; ik wil deze alleen hier en daar eenigszins illustrecren. De heer IJ. de Vries en ik hebben samen al die wo ningen bezocht, ik meen dat er een 4-tal leeg stond en we hoorden tot onze groote verbazing, dat de huur van een enkele woning nog 2.35 per week was plus 8.— per jaar voor de waterleiding, terwijl de huur van de andere woningen in doorsnee 2.per week was. Er was één woning bij zonder W.C., het regende zachtjes buiten en toen we de deur binnen gingen, regende het ook zachtjes binnenshuis, zoowel door het dak als in het vertrek van de bovenbewoners en ook van de bene- denbewoners. Het was in één woord verschrikkelijk. Er was één woning bij, wel, ik heb een hondje, maar ik zou niet graag willen, dat mijn hond daarin onderdak werd gebracht; het was gewoon een bende, een groot hok, voor een beest nog te slecht. Daar woont een man in van 81 jaar, hij wilde er graag in blijven, want hij zag er tegen aan, in een gesticht te worden opgenomen. Ik kan mij dat begrijpen als iemand zijn persoonlijke vrijheid zal moeten inboeten, maar het was daar zoo'n toestand, dat men er voor terugdeinsde. Waar ik eigenlijk medelijden mee heb, is dit geval. Er zijn een 3-tal woningen bij, die uiterst netjes worden bewoond, deze zagen er als resultaat van de zorgen van moeder de vrouw buitengewoon netjes uit. Maar ik deel geheel de opinie, dat men die 3 woningen er niet kan uitnemen. Echter, het eene geval, waar ik op doel, was dit. In die eene woning zaten menschen, die op dat huis een huurkoop hadden gesloten en die, als ik mij wel herinner, daarvoor 2.per week betalen De heer O. F. de Vries (wethouder): 4. De heer Lautenbach: Ja, 2.huur en 2.afbe taling. Ik zou het nu eigenlijk vreeselijk jammer vinden, wanneer zoo'n net, oppassend gezin, er hiermee zoo inloopt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. 173 De heer Vromen: Dat is de consequentie De heer Lautenbach: Het kan misschien ook eenigs zins anders, Burgemeester en Wethouders kunnen mo gelijk ook nader overwegen om die menschen eenigszins tegemoet te komen. Want als men een georganiseerde tegemoet komt bij het verschaffen van werk en ook bij j zijn belooning, dan mag men dat deze menschen ook wel doen. Wij kunnen gerust zeggen: als de Leeuwarder werklui uit de achterbuurten allemaal zóó waren, dan konden wij pronken met onze bewoners, zoo kraakzin delijk was het daar en zoo netjes was daar alles in orde. i Ik zou dan ook graag willen, dat Burgemeester en Wethouders daar iets op zouden kunnen vinden, het zou mij vreeselijk spijten en begrooten als dat niet kon. Ik meen dat die menschen al 4 of 3 jaar hebben betaald en dat in 't geheel 1100.moet worden betaald. Dat is een aardige som, er is ook wel grond bij 't huis, maar 't is toch een duur zaakje als zij aanstonds alles kwijt zijn. De heer IJ. de Vries: Wat de heer Lautenbach heeft meegedeeld over ons bezoek behoef ik niet nader aan te vullen, maar ik zou toch nog iets willen zeggen over wat de heer Oosterhof heeft gezegd. Wij staan natuurlijk op het standpunt van het privaat bezit en van het waarborgen van het eigendomsrecht; wij willen zooveel mogelijk die rechten, wanneer zij rechtvaardig zijn, eerbiedigen. Het eigendomsrecht is meer dan eens het gevolg van spaarzin, van zuinig leven en oppassen; de pierewaaier houdt niets over, ook al heeft hij nog zoo'n groot kapitaal, hij komt mis schien nog op de zak van de gemeenschap te leven. Maar degene, die altijd zuinig heeft geleefd en iets heeft overgespaard, is een nuttig lid van de maatschappij, hij heeft met moeite iets verworven en dat eigendomsrecht moet gerespecteerd worden; trouwens in dien tijd leven wij dat de wet dit waarborgt, wat de heer Oosterhoff daarover zegt, is volkomen juist. Maar in zoo'n blok als hier zijn 18 woningen onder gebracht op een plaats, waar misschien straks ruimte is voor 10 flinke woningen. Er staan dus precies de helft te veel en als dan die woningen door de eigenaren zoo slecht worden onderhouden en tegen zoo'n hoogen prijs worden verhuurd, dan geloof ik niet dat met die eigenaren zooveel consideratie moet worden gebruikt, omdat zij misbruik maken van hun eigendom. Nu is het daar een eigenaardige toestand; het heele voorgedeelte is niets, het heele Oostelijk gedeelte is ook niets, maar juist enkel in het Westelijkste gedeelte zitten nog een stuk of vier behoorlijk goede woningen. In die eene buurt nu de heer Lautenbach heeft dat nog vergeten is een enkeling, die heeft gezegd: het is een gemeenschappelijk dak, maar anders had ik al lang mijn gedeelte opgetrokken en in plaats van een zolder er een bovenverdieping op gemaakt om daar te kunnen slapen. Maar dat kan niet, men zit gebonden aan de omstandigheid dat het geheele dak in één ver band zit. De heer Oosterhoff zegt nu, dat hij niet de vrijmoe digheid heeft om voor dit voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Nu gaat het mij persoonlijk zoo en ik geloof de leden van de rechts-Protestant- sche club allen dat wij niet de vrijmoedigheid hebben om daar tegen te stemmen. En wel om deze reden. Wij zouden graag die 3 of 4 werkelijk net onderhouden woningen willen sparen, al bestaan die dan ook maar uit een kleine kamer met een gang. Ik acht het ook wenschelijk dat ieder mensch in zijn woning een kamer niet keuken ter beschikking heeft, maar in dit geval zijn die woningen met kamer en gang netjes onderhouden en bewoonbaar. Ik heb echter niet de vrijmoedigheid om tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen en om daardoor, teneinde die 4 woningen te redden, ook meteen die 14 andere te laten blijven "sestaan, want die 14 andere zijn naar mijn meening absoluut niet te handhaven. Eén woning wordt be woond door 2 jonge menschen, er is een flinke ruime kamer, die zoowat zoowat netjes in orde is, maar toch kan men dien toestand niet handhaven. Want blijven die jonge menschen alleen maar samen? Er is veel kans op dat, als we 5 jaar verder zijn, die menschen niet meer met hun tweeën maar met hun vijven zijn. Er woont nu een klein gezin in. dat pas getrouwd is, maar dat gezin kan grooter worden of er kunnen andere menschen in komen. Wij hebben dus niet de vrijmoedigheid om tegen dit voorstel te stemmen, omdat wij daarmee het voortbe staan van woningen zouden sanctioneeren, die niet beantwoorden aan de eischen, die men mag stellen. Wij zullen daardoor misschien het eigendomsrecht van enkele eigenaren benadeelen, het is de groote moeilijk heid, dat wij dit onder den voet moeten loopen, maar daardoor krijgen wij dan ook als gevolg, dat er een betere woningtoestand voor 18 gezinnen komt. De heer O. F. de Vries (wethouder): lk behoef, nu ook aan den anderen kant enkele Raadsleden aan het woord zijn geweest, betrekkelijk weinig meer te zeggen. Burgemeester en Wethouders hebben zeer ernstig deze zaak bekeken, het college heeft in pleno een onderzoek ingesteld en heeft stuk voor stuk deze woningen in de Keetbuurt de voormalige zoutkeet bezien. Het is inderdaad zoo, dat enkele woningen netjes worden bewoond, daarin wonen nette gezinnen en alles ziet er netjes uit. Eén gezin wil ik toch even aanhalen. De heeren IJ. de Vries en Lautenbach hebben daar ook over gesproken en ik wil daarvan alleen dit zeggen, het zag er allerbest uit, maar, zooals de vrouw ons vertelde, het zag er in die woning, toen zij er in kwam, precies zoo uit als in de woning, waarin die oude man woont. Als men dus den maatstaf aanlegt van die woning, die nog niet voldeed aan de allerlaagste eischen, die men mag stellen, dan voldeed ook die andere daar absoluut niet aan. Het is dan ook zonde, dat zoo'n gezin in een dergelijke woning woont; de muren zijn vochtig, men heeft er al 3 of 4 maal behangen en er vallen telkens heele lappen af, de vloer is verrot, die ligt zoo op de modder. In huis zag het er inderdaad netjes uit, zoodat wat ik zeg absoluut geen schande is voor het gezin, maar ook de bedsteden waren damp en vochtig en er hing een onaangename lucht, ook een gevolg van de slechte woning. Het dak is absoluut onvoldoende, als men beneden stond, kon men tusschen de dakpannen door zien, een gevolg van het feit, dat over het geheele complex één oud, massaal dak ligt, waaraan nooit iets is gedaan. De e,enige slaapplaats is dan ook beneden, want op zolder, men zal het mij toestemmen, kan niet worden geslapen. Nu ik het toch over deze woning heb, wil ik, waar de heer Oosterhoff naar voren bracht dat men zoo voor zichtig moet wezen met onbewoonbaarverklaring, om dat men daarmee ingrijpt in het eigendomsrecht van de eigenaren, ook in dit verband het geval uit de Keetbuurt even aanhalen. Die menschen moeten voor dat oude krot van een woning, een éénkamerswoning, waaraan niets deugt, waarvan de muren bouwvallig zijn, de vloer verrot en het dak absoluut onvoldoende, 1100.be talen, voordat dit gebouw hun eigendom is. Ik zou zeg gen, het is wel jammer dat ze al een paar jaar hebben betaald, maar ik geloof toch, dat het nog een geluk voor hen is, als die woning onbewoonbaar wordt verklaard. Want stel het geval, dat zij daar blijven wonen, dan zijn ze genoodzaakt, voordat de woning hun eigendom is, daar 1100.voor te betalen. Het college heeft hierbij dezen maatstaf genomen. Er waren woningen bij, die netjes werden bewoond, maar het college was toch eenstemmig van oordeel, dat aan alle 18 woningen uit de zoutkeet alles en nog wat ont brak; ze zijn bouwvallig en ongezond, het dak verkeert

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 5