174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. in absoluut onvoldoenden toestand, de privaten zijn allerellendigst, er zijn woningen bij die heelemaal geen privaat hebben, maar waar men gebruik moet maken van een gemeenschappelijk privaat. Bij de beoordeeling van deze onbewoonbaarverklaring hebben Burgemeester en Wethouders dus dezen maatstaf aangelegd niet of een bepaalde woning er netjes uitzag want dat ligt aan de bewoners maar of het huis voldeed aan de eischen, die men aan een eenigszins behoorlijke woning mag stellen. Toen is met aigemeene stemmen door Bur gemeester en Wethouders dit besluit genomen, nadat het college alle woningen en de omgeving had bezien, dat wij alle 18 woningen moeten afkeuren. Nu wil ik nog even terugkomen op iets, wat door den heer Oosterhoff in het begin naar voren is gebracht, n.l. dat er in de Bouwverordening een bepaling staat om trent de bewoning van huizen. Daarover is iets in de Bouwverordening opgenomen op grond van een artikel van de Woningwet, maar het is moeilijk dat artikel toe te passen. Ik ben het met den heer Oosterhoff eens, dat daarop de laatste jaren niet is gelet en dat daar met eenigen goeden wil misschien wel meer aan kan worden gedaan, maar die kwestie heeft bij de beoordeeling van deze 18 woningen in elk geval niet gegolden, zoodat wij dus dat artikel bij dit voorstel van Burgemeester en Wethouders gerust kunnen uitsluiten. Ik wil er wel dit van zeggen dat, als er straks meer op wordt gelet, dan misschien zal blijken, dat een enkele woning, die anders misschien in aanmerking zou komen voor onbewoon baarverklaring, nog wel geschikt kan worden gemaakt voor een klein gezin, maar deze 18 woningen zijn op geen enkele wijze langer geschikt voor bewoning. Hiermede meen ik het voornaamste te hebben gezegd. De heer Peletier heeft intusschen de vergadering ver laten. De heer Oosterhoff: Ik heb straks gezegd, dat ik niet al te diep zou ingaan op het verschil van meening, dat tusschen Burgemeester en Wethouders en de Gezond heidscommissie bestond, omdat de beoordeeling van de vraag of een woning al of niet onbewoonbaar moet worden verklaard mede afhangt van persoonlijke appre ciatie. Dat is hier, dunkt mij, wel heel sterk gebleken, maar nu heeft het mij zoo bijzonder verwonderd, dat ik hier van geen enkelen kant iets heb gehoord omtrent de eischen, die daarvoor door de wet of de verordening worden gesteld. Het blijkt mij, dat men bij de beoor deeling van die zaak veel te veel afgaat op eigen gevoel en indruk. Er is van de tafel van Burgemeester en Wet houders gezegd, dat deze woningen geen van alle vol doen aan de eischen, die men mag stellen, maar ik had verwacht dat men toch ook iets zou hebben gezegd omtrent de eischen, die de Wet voorschrijft. Daar gaat het om; niet om de eischen, die ik persoonlijk stel of een ander lid van den Raad persoonlijk stelt, maar de beoordeeling behoort te geschieden op grond van de eischen die de Wet stelt. Daaraan behoort men zijn oordeel te toetsen en zoo lang men dan een woning door verbeteringen bewoonbaar kan laten maken, mag deze eenvoudig niet onbewoonbaar worden verklaard. Ik ben het dan ook niet met Burgemeester en Wethou ders eens en ik blijf ook hier in den Raad van meening, dat deze woningen niet zoo zijn, dat deze niet in een bewoonbaren toestand zijn te brengen. Het blijkt echter dat men hier geheel op het gevoel afgaat en dat lijkt mij toch in dit geval een buitenge woon gevaarlijke leidsvrouw, omdat men daarmee voor allerlei willekeurige dingen komt te staan. De heer Molenaar heeft meegedeeld, dat er langen tijd aan de onbewoonbaarverklaringen niets is gedaan. Dat kan wel wezen, maar de Gezondheidscommissie heeft daarop toch steeds voldoende aangedrongen. Ik geef toe, dat dit in en na de oorlogsjaren door de om standigheden bijna onmogelijk was, maar dat lag aan die omstandigheden en niet aan de Gezondheidscom missie. De heer IJ. de Vries heeft gezegd: wij stemmen hier wel voor, al moeten wij dan ook ten opzichte van 4 of 5 woningen het eigendomsrecht aangrijpen, zonder dat wij vinden dat daarvoor reden bestaat, want het kan niet anders. Ik wil er echter op attent maken, dat ik in eerste in stantie reeds heb aangegeven dat er wel degelijk een andere weg is en dat men niet het standpunt mag in nemen, dat ook de nog goede woningen maar onbe woonbaar moeten worden verklaard, omdat die toch niet kunnen blijven staan. Dan moet men dergelijke woningen niet onbewoonbaar verklaren, maar ze ont eigenen; de woningen, die onbewoonbaar zijn, kan men onbewoonbaar verklaren, maar die nog wel bewoonbaar zijn doch die men niet wil laten staan, dient men te ont eigenen. Dan grijpt men het eigendomsrecht niet aan, maar geeft men waar voor zijn geld en anders handelt men absoluut in strijd met de bepalingen van de Wet. De heer IJ. de Vries mag dus niet voorstemmen met de gedachte: ik houd anders, door deze 4 woningen te be houden, ook die andere 14 slechtere in stand, want de gemeente heeft wei degelijk het recht om, als zij die andere 14 onbewoonbaar verklaart, die 4 woningen te onteigenen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 20 tegen 3 stemmen aangenomen. Voor stemmen de heeren Westerhuis, Dijkstra, Westra, B. Molenaar, IJ. de Vries, Hofstra, Balk, Terp stra, O. F. de Vries, Tieinersma, Tamminga, Hooiring, Feitsma, Lautenbach, Visser, Ritmeester, Van der Veen, Botke, Muller en J. de Boer. Tegen stemmen: de heer Oosterhoff, mevrouw Van DijkSmit en de heer Vromen. 19. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake deelneming in de N. V. Ontginningsmaatschappij „De Drie Provinciën", gevestigd te Dragten en tot wijziging van de gemeentebegrooting, dienst 1930. Dit voorstel luidt als volgt Zooals in Uwe vergadering van 8 Februari 1927 (Handelingen blz. 19) bij monde van den Voorzitter van ons College werd medegedeeld, is de gemeente, met liet oog op de verruiming van werkgelegenheid ten be hoeve van Leeuwarder arbeiders, sedert begin Februari van dat jaar aangesloten bij de N. V. „Ontginnings maatschappij „De Drie Provinciën", gevestigd te Dragten. Sindsdien zijn de zaken betreffende deze- werkverschaffing, voorzooveel onze gemeente betreft, op ons verzoek geheel behandeld door de Voogden der Stads Armenkamer, die tevens deze aangelegenheid financierden en indertijd ook de storting op de aan- deelen (30 stuks, elk groot 500.volgestort) uit de middelen dier instelling voor de gemeente hebben be taald. Intusschen heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw ons bij brief van 16 Juni j.l. mede gedeeld, dat hij het juister acht dat voortaan, gelijk dit in andere gemeenten geschiedt waar met steun van het Rijk werk wordt verschaft, de volle verantwoordelijk heid betreffende dit onderdeel der gemeentelijke huis houding bij het College van Burgemeester en Wethou ders berust. Wij hebben gemeend in de gegeven om standigheden in liet belang van den goeden gang van zaken aan het verzoek van den Minister te moeten vol doen, zoodat de bemoeiingen ter zake van de werkver schaffing met ingang van 1 Juli j.l. op ons College zijn overgegaan. Aan Voogden der S'ads Armenkamer hebben wij bij deze gelegenheid clank betuigd voor de- moeite en de zorg, welke zij zich tot dusver op dit ge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. 175 bied in het belang der gemeente hebben getroost. Bij ons desbetreffend antwoord aan den Minister hebben wij er tevens op aangedrongen de werkver schaffing voor Leeuwarder arbeiders spoedig weder open te stellen, met het gevolg, dat reeds in de vorige week bedoelde werkgelegenheid is heropend. In ver- I band met een en ander is het noodig, dat op de ge meentebegrooting voor 1930 alsnog een bedrag tot bestrijding van de hieraan in de nog resteerende maan den van dit jaar verbonden kosten wordt uitgetrokken, hetgeen kan geschieden door onder volgnummer 583 (Hoofdstuk IX 2) „werkverschaffing aan werkloozen" een cijferpost groot 26.000.op te nemen. Hiertegen over kan onder volgno. 137a een ontvangst ad 6000. worden geraamd wegens de bijdragen van het Rijk in de door de gemeente uit te keeren toeslagen op de loonen. De wijzigingen, welke als gevolg van de veran derde werkwijze in de begrooting voor 1930 van de Stads Armenkamer dienen te worden aangebracht, zullen wij te zijner tijd, wanneer de uitkomsten van die instel ling over dit jaar beter bekend zijn, bij U aanhangig maken. Voorts komt liet ons wenschelijk voor, dat Uwe Ver gadering thans het fornieele besluit neemt om in het kapitaal der bovengenoemde Ontginningsmaatschappij deel te nemen. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging a. tot een bedrag van 15.000.deel te nemen in de naamlooze vennootschap Ontginningsmaatschappij „De Drie Provinciën", gevestigd te Dragten en daar voor aan te nemen dertig bewijzen van aandeel, elk groot 500.met bepaling, dat de rechten en ver plichtingen, daaruit voor de gemeente voortvloeiende, worden geacht te zijn ingegaan den 4den Februari 1927; b. tot vaststelling van de hierbij overgelegde wijzi ging no. 3 van de gemeentebegrooting, dienst 1930, over te gaan. 20. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van vergoedingen ex. art. 101, 8e lid, der Lager Onderwijswet 1920. Dit voorstel luidt als volgt Artikel 101, le lid, der Lager Onderwijswet 1920 legt aan de gemeentebesturen de verplichting op, om over elk dienstjaar aan de besturen der bijzondere scholen de kosten van instandhouding, met uitzondering van de jaarwedden en wedden der onderwijzers, te vergoeden, terwijl het 9de lid van genoemd artikel bepaalt, dat de gemeente, die ten behoeve van haar openbare scholen vakonderwijzers heeft aangesteld, bovendien aan de bijzondere schoolbesturen, die vakonderwijzers hebben aangesteld, eenzelfde bedrag per lesuur moet vergoeden, als de gemeente voor haar vakonderwijzers heeft uit gegeven. Het 8e lid van vorengenoemd artikel bepaalt voorts, dat om de drie jaren de vergoeding ex art. 101, le lid, moet worden verminderd tot het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking van de over dat tijdvak ten behoeve van de bijzondere school werkelijk gemaakte kosten, bedoeld in het 5e lid van vorengenoemd artikel, na af trek van de volgens de gemeentelijke verordening ver schuldigde schoolgelden, welke hier echter voor alle scholen door de gemeente worden geïnd. Ingevolge vorengenoemd artikel 101, 8e lid, moet thans een definitieve afrekening plaats hebben voor de scholen Speelmansstraat no. 1 (1. o.Speel mansstraat no. 1 (u. I. o.) en Tweebaksmarkt no. 44 (1. o.), uitgaande van de Roomsch-Katholieke School- vereeniging, alhier, over het tijdvak 29 April 1924 t/m 31 December 1926; voor de scholen Groote Kerkstraat no. 81 (I. o.) en Groote Kerkstraat no. 81 (u. 1. o.), uitgaande van het St. Lucia Gesticht te Rotterdam over het tijdvak 1 Ja nuari 1925 t/m 31 December 1926 (deze scholen zijn gereorganiseerd met ingang van 1 Januari 1927); voor de scholen Margaretha de Heerstraat no. 1 (1. o.) en Margaretha de Heerstraat no. 1 (u. 1. o.), uit gaande van de Vereeniging voor Christelijk Schoolon derwijs, alhier, over het tijdvak 1 Januari 1924 t/m 31 December 1926; voor de scholen Margaretha de Heerstraat no. 2 (1. o.) en Margaretha de Heerstraat no. 2 (u. 1. o.), uit gaande van de Vereeniging tot stichting en instand houding van een of meer kweekscholen ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen, alhier, over het tijdvak 1 Januari 1925 t/m 31 December 1926 (deze scholen zijn gereorganiseerd met ingang van 1 Januari 1927). Gevolg gevende aan de in artikel 103 der wet opge nomen bepaling, dat na afloop van het tijdvak, bedoeld in het 8e lid van artikel 101, de bescheiden tot staving van de over dat tijdvak gedane uitgaven moeten worden overgelegd, hebben de besturen van vorenbedoelde schoolvereenigingen voor bovengenoemde scholen inge zonden de kwitanties, betrekking hebbende op het ge woon en het vakonderwijs over het tijdvak, waarover de afrekening plaats vindt. Blijkens de overgelegde bescheiden is in totaal uit gegeven a. voor de school Speelmansstraat no. 1 (1. o.) een bedrag van 7619.51 ten behoeve van het gewoon onderwijs; b. voor de school Speelmansstraat no. 1 (u. 1. o.) een bedrag van 6605.445 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 1678.68 ten beoheve van het vak onderwijs; c. voor de school Tweebaksmarkt no. 44 (1. o.) een bedrag van 12231.89r> ten behoeve van het gewoon onderwijs; d. voor de school Groote Kerkstraat no. 81 (I. o.) een bedrag van 10.595.525 ten behoeve van het ge woon onderwijs en van 1560.98 ten behoeve van het vakonderwijs; c. voor de school Groote Kerkstraat no. 81 (u. 1. o.) een bedrag van 2824.30 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 120.02 ten behoeve van het vak onderwijs; voor de school Margaretha de Heerstraat no. 1 (1. o.) een bedrag van 13.744.715 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 3797.58 ten behoeve van het vakonderwijs; g. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 1 (u. 1. o.) een bedrag van 10.392.56 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 2762.64 ten behoeve van het vakonderwijs; h. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 2 (1. o.) een bedrag van 7678.35 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 1350.ten behoeve van het vakonderwijs; i. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 2 (u. 1. o.) een bedrag van 3355.17 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 3611.89 ten behoeve van het vakonderwijs. Van de in rekening gebrachte sommen behooren niet voor vergoeding van gemeentewege in aanmerking te komen de bedragen, vermeld in kolom 3 van den hierbij overgelegden staat. Met bovenstaande gegevens is het hiernavolgende overzicht samengesteld, waaruit o. m. valt na te gaan, welke bedragen uitgekeerd zijn, waarop aanspraak kan worden gemaakt en welke bedragen alsnog uitgekeerd of teruggestort moeten worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 6