Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. O O cn 'Sj QJ 0£ Naar aanleiding van het vorenstaande geven wij U in overweging te besluiten A. de bijdrage die ingevolge artikel 102, 3e lid, der Lager Onderwijswet 1920 over de jaren 1924 t/m 1926 i moet worden toegekend, vast te stellen als volgt le. voor het bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging, alhier, voor den vervolgcursus voor jongens op 4541.44; 2e. voor het bestuur van het Roomsch-Katholieke Meisjespatronaat „St. Gertrudis" voor den vervolg cursus voor meisjes op 2623.79; B. Burgemeester en Wethouders te machtigen de sub A vermelde bedragen, met inachtneming van de reeds gedane uitkeeringen, met de betrokken schoolbe sturen te verrekenen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 1921. 22. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot hernieuwde vaststelling van de verordening tot het heffen van schoolgeld voor het openbaar vervolgonder wijs (gemeenteblad 1928 no. 14 en 1930 no. 1). Dit voorstel luidt als volgt De verordening tot het heffen van schoolgeld voor het openbaar vervolgonderwijs (gemeenteblad no. 14 van 1928), laatstelijk vastgesteld bij Uw besluit van 12 November 1929 (gemeenteblad no. 1 van 1930), be hoort opnieuw te worden vastgesteld, vermits de termijn waarvoor de Koninklijke goedkeuring gold, met ingang van I September 1930 is verstreken. Aangezien de schoolgeldheffing voor dit onderwijs ons geen aanleiding heeft gegeven om in de bepalingen dezer verordening verandering te brengen, geven wij U in overweging te besluiten de bij Raadsbesluit van 12 November 1929 vastge stelde verordening tot het heffen van schoolgeld voor het openbaar vervolgonderwijs (gemeenteblad no. 14 van 1928 en no. 1 van 1930) gerekend met ingang van 1 September 1930 opnieuw ongewijzigd vast te stellen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen: lk zou van deze gelegenheid ge bruik willen maken, door Burgemeester en Wethouders nog eens te wijzen op een misstand, die m. i. in de schoolgeldheffing bestaat, n.l. doordat voor de verschil lende scholen het schoolgeld voor de betrokken ge meentelijke inrichtingen bij afzonderlijke verordening is vastgelegd. Weliswaar staat in iedere verordening, dat voor het tweede en voor elk volgend kind reductie op het schoolgeld wordt gegeven, wat natuurlijk een lo gisch en zeer gezond standpunt is, maar de fout is dat er geen onderling verband tusschen de verschillende schoolgeldverordeningen bestaat. Wanneer 3 kinderen uit één gezin één bepaalde soort van onderwijs volgen, wordt voor het tweede en derde kind minder betaald, maar wanneer toevallig in een andere phase van het leven van deze! 3 kinderen de een het gewoon lager onderwijs volgt, de ander het vervolgonderwijs en de derde het middelbaar gemeentelijk onderwijs, dan moet voor alle 3 kinderen het maximum worden betaald. Dat is natuurlijk onlogisch en dat is het gevolg van het feit, dat alle heffingen zijn vastgelegd bij afzonderlijke ver ordeningen. Ik zou Burgemeester en Wethouders daarom in over weging willen geven, daaraan nog eens hun aandacht te willen schenken. De Voorzitter: lk wil die aandacht namens Burge meester en Wethouders wel toezeggen, maar het is hier op het oogenblik misschien niet de plaats om daar- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 September 1930. 179 over te discussieeren of het wettelijk mogelijk is, wat de heer Vromen wenscht, zal een tweede kwestie zijn en practisch zal het misschien beter zijn, het zoo maar te laten. De heer Ritmeester (wethouder)Wat de heer Vro men voorstelt, is wettelijk niet mogelijk, althans niet volgens de bestaande verordeningen. De verordeningen voor het lager en voor het uitgebreid lager onderwijs, die dezelfde regeling hebben, staan het volgende toe. Ten eerste wordt ieder kind uit het gezin in de school geldregeling meegeteld en daarnaast begint de school geldregeling pas te v/erken bij een bedrag van 1200. aan zuiver inkomen. Dat was volgens de Lager Onder wijswet 1920 artt. 62 tot 66. Volgens artikel 66 moest voor het eerste kind worden betaald het volle bedrag, voor het tweede 20 minder, dus 80 voor het derde 60 voor het vierde 40 voor het vijfde 20 terwijl voor het zesde kind en de volgende geen school geld meer verschuldigd was. Die regeling heeft op het oogenblik Leeuwarden nóg voor het lager en voor het uitgebreid lager onderwijs, terwijl indertijd voor het ver volgonderwijs was bepaald, dat dit kosteloos zou worden gegeven. Maar bij de wijziging van de Lager Onderwijs wet in 1923 zijn de artt. 62 en 66 veranderd en dit heeft ten gevolge gehad, dat die artikelen thans bepalen: ten eerste dat het inkomen van de schoolgeldplichtigen wordt vastgesteld naar de Rijksinkomstenbelasting, evenals de aftrek voor de kinderen en verder, dat de heffing reeds begint bij een inkomen van 800.De gemeente begint thans bij 1200.en volgens de nieuwe regeling, die dus in de wet is vastgelegd, zou men reeds bij 800.moeten beginnen. Er wordt dus hier nu bij bij inkomens van 800.tot 1200.nog geen schoolgeld geheven. Het schoolgeld van het vervolgonderwijs moet thans beginnen bij een inkomen van 800.bij het Middel baar en het Hooger Onderwijs is het precies hetzelfde als bij het Lager Onderwijs, daar geldt thans ook de schoolgeldregeling van 800.af, terwijl de gemeente Leeuwarden eerst begint met 1200. Als wij die regelingen op het oogenblik gaan herzien, zullen die dus alleen worden goedgekeurd onder voor waarde, dat elke schoolgeldbetaling begint bij een zuiver inkomen van 800.en dat zou zeker ten na- deele zijn van vrijwel alle schoolgeldplichtigen en in de eerste plaats ten nadeele van de groote gezinnen. Ik heb eens nagegaan ja, de heer Vromen lacht weer, maar dat is geen argument wat dit zou beteekenen voor iemand met een inkomen van 3600.en zes kin deren. Deze betaalt op het oogenblik van het eerste kind 4.20 en zou dan 10.20 gaan betalen. Een gezin met 4 kinderen, waarvan het eerste kind naar school, be taalt bij een inkomen van 3600.thans 10.20, bij de nieuwe regeling 17.40. Dat geeft dus een zeer groot verschil. Wij zijn daarom niet in de mogelijkheid de regeling te treffen, zooals de heer Vromen die wenscht, tenzij wij alle heffingem herzien, hetgeen ten nadeele der schoolgeldplichtigen zou zijn. Wat de verordeningen voor het lager onderwijs betreft, moet dit te meer wor den ontraden, omdat een wetsontwerp tot herziening van de schoolgeldregeling bij de Tweede Kamer aan hangig is. Burgemeester en Wethouders zullen daartoe dan ook niet kunnen overgaan. De heer Vromen: Voor zoover ik het antwoord van den wethouder heb kunnen volgen, is er voor mij toch nog een vraag gebleven en dat is deze. Ik heb destijds reeds gewezen op de inconsequente toepassing van het beginsel, dat de groote gezinnen bij het betalen van schoolgeld moeten worden ontlast, door voor het eerste kind het volle bedrag en voor het tweede en derde kind enz. minder te laten betalen en ik heb er toen reeds op gewezen, dat een van de redenen, waarom dit in Leeu warden niet gebeurt of waarom dit niet consequent wordt toegepast, is gelegen in het feit, dat de verschil lende schoolgeldregelingen afzonderlijk zijn vastgesteld en dat dus de regeling van het eene instituut van de gemeente geen verband houdt met die van het andere. Ik heb toen gevraagd of Burgemeester en Wethouders daaraan hun aandacht eens wilden schenken en ik maak nu van deze gelegenheid gebruik, om daaraan nog eens te herinneren. Indertijd is ook nog eens door anderen gewezen op een andere onbillijkheid in de verordening en bij diezelfde gelegenheid heb ik ook nog eens deze zaak in de aandacht van Burgemeester en Wethouders aanbevolen. Ik heb nu natuurlijk geen reden om daarop terug te komen na dit antwoord van het college: daar beginnen we nu liever niet mee, want wij kunnen wel de heele zaak opnieuw regelen, maar dan krijgen we leelijke tegenvallers; waar op het oogenblik onze ver ordeningen nog kennen een schoolgeld, waarbij een in komen tot 1200.-— is vrijgesteld, zouden wij ge noodzaakt zijn bij het maken van nieuwe verordeningen want anders krijgen wij daarop geen goedkeuring, omdat de wet op het lager onderwijs en op het vervolg onderwijs veranderd zijn om in plaats van met een inkomen van 1200.met 800.te beginnen en daarmee zouden wij dupeeren alle menschen, wier in komen tusschen 800.en 1200.is gelegen. Ik wil daaromtrent dit zeggen, dat dus feitelijk een consequente toepassing van het als juist erkende be ginsel van een belasting naar draagkracht voor ieder hier wordt nagelaten in verband met de belangen van een bepaalde categorie, want het is niet voor de hand liggend dat, wat hier ten goede komt aan menschen met een inkomen beneden 1200.hetzelfde beteekent als dat dit ook ten goede komt aan ieder, die kinderen heeft op verschillende onderwijsinrichtingen van de gemeente. Dat zijn toch twee categorieën, die elkaar niet volkomen dekken, want onder die laatste groep zullen er zeker niet zoo vreeselijk veel zijn, die niet komen tot een inkomen avn 1200. De onbillijkheid, die dit stelsel aankleeft, is, dat iemand, die 3 kinderen heeft, zoolang hij ze b.v. allen naar het openbaar lager onderwijs zendt, wél reductie ontvangt voor het tweede en derde kind, maar dat hij, wanneer een kind gaat naar de lagere school, een naar de middelbare en een naar het vervolgonderwijs, door dat onze regelingen zoo ongelukkig en in aparte hokjes zijn herzien, niet meer naar billijkheid moet betalen, maar voor ieder kind het maximum schoolgeld moet storten. Dat kan men veranderen door de verordeningen te wijzigen, maar, zegt de wethouder, dat doe'ik niet, want dan moet ik dien last leggen op de inkomens van 800.tot 1200.ik laat dus liever die onbillijk heid bestaan. De zaak is naar mijn meening zoo, ik weet niet direct wat wij zullen moeten beslissen, maar deze kwestie is niet zoo luce clarius, dat wij deze onbillijkheid moeten laten bestaan en geen verandering moeten brengen in de verordeningen. De heer Ritmeester (wethouder)Ik heb juist een voorbeeld aangehaald niet van een gezin met een in komen van 800.tot 1200.maar van iemand met een inkomen van 3600.en ik heb daarbij laten uitkomen dat het voor zoo iemand zoo'n groot verschil opleverde. Men kan bij een nieuwe toepassing der verordening in dit geval nooit de schoolgeldregeling voor het lager onderwijs op een dergelijke wijze binden aan die voor het middelbaar onderwijs, omdat daarvoor altijd afzon derlijke regelen in de wet worden vastgesteld. Ook als men begint met een inkomen van 800.zal toch steeds voor het eerste kind 100 moeten worden be taald. Op het oogenblik hebben wij voor het middelbaar en het gymnasiaal onderwijs precies dezelfde regeling als voor het lager onderwijs en tellen daarbij alle kin-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 8