202 Verslag van cie handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 November 1930. l i till I I B l ull I li I i i l1 - ,i H De Voorzitter: Mag ik U opmerken, dat dit nieuwe idee den vorigen keer door den Raad aangenomen is Het gaat hier thans enkel over de uitwerking van een idee, dat den vorigen keer reeds is aangenomen en als U daar bezwaar tegen hebt, zou U eenvoudig een voor stel kunnen doen om dat besluit van den Raad in te trekken. De Raad heeft den vorigen keer het besluit genomen ,,in beginsel pensioen te verleenen aan we duwen en weezen van wethouders of gewezen wethou ders en de uitwerking der regeling hiervan op te dragen aan de commissie belast met de herziening der veror dening regelende de pensionneering van wethouders." U hebt zoopas gezegd dat mijn opmerking onjuist was, maar ik begin zoo langzamerhand te voelen dat ik wèl juist was. Het idee om aan weduwen en weezen van wethouders of gewezen wethouders pensioen te ver leenen, is indertijd reeds met 14 tegen 11 stemmen aan genomen. De heer Terpstra: Ik stem U dat gereedelijk toe, maar ik ben begonnen met te zeggen en ik herhaal dat nog eens, dat ik de pensioenverordening in haar geheel zal bespreken; ik zal geen enkele poging doen, om dit toch voor mij nieuwe idee voor Leeuwarden er weer uit te brengen. Maar wat mijn recht is, is toch dit, dat ik straks toch een poging mag doen om die bedragen, die mij te hoog voorkomen, zoo noodig te verminderen en daarvoor mag ik toch zeker wel een toelichting geven. Ik zou niet weten waarom dat niet mag. Men roept hier van verschillende zijden: dat mag niet! dat mag niet!, maar ik laat mij direct niet uit het veld slaan; ik ben heel gewoon en blijf dat, maar de heeren moeten niet vergeten dat, zoolang ik mijn recht heb om een zaak te behandelen, zooals ik meen dat dit mag, ik daarvan niet afwijk, tenzij de Voorzitter mij overtuigt, dat ik heele- maal buiten mijn boekje ga. Dat heeft de Voorzitter niet betoogd en daarom hoop ik, dat ik de vrijheid mag hebben even door te gaan. Ik vermeen, wanneer het voorstel der commissie, zooals dat op het oogenblik voor ons ligt, straks zal worden aangenomen, dan geeft dat aanzienlijke lasten onnoodige lasten en onbillijke lasten voor de stad en voor de Leeuwarder burgers, voor die burgers, die reeds langer dan verscheidene jaren hebben gehoopt, dat eens de bedragen voor de belasting zouden verminderen.... De heer MullerDie gaan immers ieder jaar naar beneden De heer Terpstra: ...voor die burgers, die gehoopt hadden, dat de financiëele regeling tusschen Rijk en gemeenten verlichting zou geven... De heer Muller: Dat gebeurt De heer Terpstra: Niet voor deze en gene, maar voor allen De heer Muller: Ja, óók voor de gepensionneerden De heer Terpstra: Ik zal op die interrupties maar geen acht slaan; ik geloof, dat de heeren het niet zoo ernstig bedoelen, maar zich een beetje gekitteld gevoelen. Welnu, dat bewijst natuurlijk ook al weer het zijne. De burgers van Leeuwarden, ik herhaal dat nog eens, hebben gehoopt op een verlichting van lasten, zooals men daar overal op gehoopt had. Overal is de wensch uitgesproken, dat de belasting een beetje billijker zal worden verdeeld en eventueel zou die billijkheid tot gevolg hebben, dat alle burgers van Leeuwarden dan ook, zij het niet een aanzienlijke dan toch een geringe verlichting zouden ontvangen. Als dit voorstel wordt aangenomen, gaat echter die verlichting weer verloren. Ging dat verlies nu gepaard met een voordeel voor het algemeen in een anderen vorm, dan zou men daarin nog eenige compensatie kun nen vinden. Maar niemand, die dat op dit oogenblik kan beweren. De pensionneering voor weduwen en weezen is m. i. niejs anders dan philantropie, maar ik heb zoo even gezegd, dat ik de zaak van die zijde niet zou be schouwen en daarom wil ik critische opmerkingen maken, waarop niemand dan toch aanmerking kan maken. Mijnheer de Voorzitter. Wanneer dit voorstel wordt aangenomen, zal het in den loop der jaren een respec tabele lijst van personen kunnen uitmaken, voor wie de gemeente zal moeten zorgen. Ik vermeen, dat men op deze wijze de individueele belangen van den enkeling doet behartigen door de gemeenschap en dat is de fout, de kardinale fout. Voor dit derde deel van dit voorstel voel ik absoluut niets. Ik heb tot dusver ook nog niet begrepen om welke reden men voor weduwen en weezen van wethouders pensioen zou kunnen geven. Ik heb daaromtrent wel eens gehoord en gelezen dat men zich beriep op een vergelijking van ambtenaren en wethouders, maar deze vergelijking gaat in verschillende opzichten mank. Een ambtenaar wordt, zoodra hij een functie gaat bekleeden, verplicht te betalen, nu eens in dezen en dan in dien vorm, een ambtenaar heeft meer of minder maar toch altijd eenige speciale opleiding noodig, soms uitsluitend van administratieven aard, maar toch een voorbereiding. En van die voorbereiding kan men bij wethouders ab soluut niet spreken; iemand met een gezond stel hersens kan straks worden geroepen tot wethouder... De heer Muller: Zonder hersens ook wel De heer Terpstra: ...Een ambtenaar moet volgens de Pensioenwet van 1922 een reeks van jaren een aanzien lijke premie betalen... De heer DijksltraIk wou, dat ik het ook moest be talen, dan kreeg ik ook pensioen. De heer Terpstra: ...een ambtenaar staat dus in dat opzicht lijnrecht tegenover een wethouder, want een wethouder zou volgens dit ontwerp zonder eenige be taling en zonder een flink aantal dienstjaren aan zijn weduwe en weezen pensioen en hier komt het voor mij op aan een pensioen van beteekenis hebben ver zekerd. Een ambtenaar, die het waagt, om welke reden dan ook, zijn functie vaarwel te zeggen, begint daarvoor zichzelf buitengewoon zwaar te straffen. Zeker, ik weet het, hij kan dan recht op uitgesteld pensioen krijgen en dat t. z. t. ook laten gelden, maar zoodra hij den drem pel van zijn werklokaal heeft verlaten, verliezen zijn vrouw en kinderen het recht op pensioen en staan straks zijn kinderen bij zijn overlijden dus hulpeloos. Wil nu die ambtenaar voor zijn vrouw het recht op pensioen blijven verzekeren, dan kost hem dat aanzienlijke som men gelds. Mijnheer de Voorzitter, ik heb dat zelf aan den lijve ondervonden en ik ondervind dat nog dagelijks.. De heer Muller O De heer Terpstra: ...dus, dat is een voorbeeld uit de practijk. Den ambtenaar kost het dus groote sommen gelds om dat recht in te koopen, maar de wethouder kan op deze voorgestelde wijze zonder eenige inspan ning en opoffering zijnerzijds automatisch voor zijn na gelaten betrekkingen zorgen. Een ambtenaar begint op jeugdigen leeftijd aanzien lijke bedragen te betalen, die, zoolang hij ambtenaar is, recht evenredig zijn en blijven met zijn salaris... De heer Muller: Ja, daar zijn we 't over eens. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 November 1930. 203 De heer Terpstra: ...maar den wethouder wordt ge durende zijn diensttijd en ook daarna niets gekort, daar zijn we 't ook over eens. De vruchten van zijn arbeid worden hem dus met dit voorstel in den schoot gewor pen. Om deze vijf groote verschillen ontken ik ten sterkste de vergelijking ambtenaar en wethouder en op dien grond ook het recht van toekenning van weduwen- en weezenpensioen voor den laatste. Maar, mijnheer de Voorzitter, er zijn behalve de reeds aangevoerde, nog veel meer motieven aan te voeren, die pleiten tegen de voorgestelde pensionneering van we duwen en weezen. Wat is het geval De jongste sterftetafels en de laatste nauwkeurige statistieken hebben bewezen, dat de 65-jarige leefijd niet meer, zooals men langen tijd meende, het climacterium, d. i. het gevaarlijke moment in het leven, is. Vroeger was dat de leeftijd van 63 jaar, daarna langen tijd 65 jaar en thans weet men dat de normale ouderdomsgrens gelukkig iets hooger ligt. Als gevolg daarvan worden automatisch de pensioen lasten voor de gemeente door deze verordening al hoo ger of, wilt ge, langduriger, iets wat niet is te voorko men en haar oorzaak vindt in den hoogeren gemiddel den leeftijd. Maar gaan we nu ook aan weduwen en weezen van de ons overigens natuurlijk sympathieke menschen eenig bedrag, verzekeren, dan snijdt het mes met den verkeerden kant... De Voorzitter: Mag ik U nog even in de rede vallen? Ik meen, dat U nog steeds tegen het principe, dat door den Raad is aangenomen, ageert. U zegt nu zelf: indien men nu eenig bedrag aan de weduwen en weezen gaat betalen, belast dat de gemeente nog meer. Maar de Raad liecft dat reeds aangenomen en U mag er dus niet meer tegen ageeren dat men aan de weduwen en weezen eenig bedrag zal betalen. De heer Vromen: De Raad kan daar toch van terug komen, de heer Terpstra heeft toch het recht om den Raad te overtuigen, dat dit besluit niet goed is geweest. De Voorzitter: Ja, laat de heer Terpstra dan maar spreken, als hij meent dat hij den Raad kan overtuigen. De heer Dijkstra: Maar zoo is het niet De Voorzitter: Dan heeft de heer Terpstra natuurlijk volkomen het recht om te spreken, alleen doen wij dat hier dan gewoonlijk zoo kort mogelijk. De heer Terpstra: Het is zeer de vraag of die kort heid, zooals U bedoelt, altijd wel goed is; in elk geval, ieder bestrijdt een voorstel op zijn manier. Men vergete bij die pensionneering van weduwen en weezen ook dit niet, dat de leeftijd eener vrouw, in dit geval van een weduwe, gemiddeld langer is dan die van een man, iets wat b.v. duidelijk blijkt uit de ta rieven eener levensverzekeringsmaatschappij. Dienten gevolge worden de totale pensioenlasten van een we duwe van b.v. middelbaren leeftijd veel hooger dan die van een man van denzelfden leeftijd. Eveneens hebben vertrouwbare statistieken bij herhaling aange toond, dat een weduwe minder behoefte heeft aan her trouwen dan een alleenstaande man, dus is ook daardoor de kans op hoogere pensioenslasten weer veel grooter, iets wat m. i. in lijnrechten strijd is met het beginsel van deze verlangde wijziging. Ik hoor hier aan mijn rechterzijde zeggen daar is geen statistiek van. Ik beweer, dat dit wèl het geval is, ik krijg ze heel dikwijls onder de oogen in de krant en ik geloof dus, dat de heer Westerhuis zich in dat opzicht vergist. Zonder het te bedoelen, krijgt het voorgestelde ont werp in zijn staart dus ten opzichte van het weduwen- en weezenpensioen het karakter van philantropie, al is dat dan ook voor een klein bedrag. Dat karakter kent onze Gemeentewet niet en het is m. i. zeer verkeerd iets wat daarop gelijkt, in te voeren in betrekking tot overigens hooggewaardeerde wethouders. Het bestaande Pensioenfonds voor ambtenaren is gebaseerd op onder linge saamhoorigheid en selfhelp. Deze beide factoren mis ik in het aangeboden voorstel. Principieel en op practische gronden sta ik afwijzend tegenover dit deel der pensionneering. Ik meen, dat dit deel is de ver zorging van individueele belangen en dat men die, al is het ook voor een gering bedrag, van Overheidswege niet heeft te bevorderen. Wij zijn m. i. hier geroepen om de gemeentebelangen te dienen, d. i. de algemeene belangen te bevorderen. Welken vorm men dan ook mag kiezen voor het onderhavige voorstel, ik moet daar bezwaar tegen opperen en ik zal dat ook zeker houden. Een beroemd geleerde heeft eenmaal gezegd: wij ge leerden schijnen geboren te zijn om onze eigen woorden op te eten. Aan die gedachte werd ik herinnerd, toen ik het voorstel der commissie ad hoc las; die commissie is ingesteld of heeft haar geboorte te danken aan de idee van bezuiniging, in elk geval aan het streven naar bezuiniging, maar zal waarschijnlijk haar leven be ëindigen met vermeerdering van lasten op te leggen, een vermeerdering ,die naar mijn gevoel is onnoodig, onbillijk en onrechtvaardig. Zoo véél ik voel voor vergoeding, zoo rechtvaardig ik meen dat een pensioen is op 65-jarigen leeftijd, zoo weinig interesseert mij, welk bedrag ook, voor wedu wen en weezen. Een van onze jolijte oud-Ministers heeft gezegd wilt gij rijkelijk beloond worden; ga dan nooit de alge meene zaak, het algemeen belang dienen, maar begin een zaak in comestibles. Of dat juist is gezegd, kan ik niet beoordeelen, maar wel meen ik dat de belangen van een afgetreden wethouder voldoende door de Over heid worden gewaardeerd, als deze voor hem den weg opent tot ten eerste een tijdelijke, afnemende ver goeding en ten tweede een pensioen op 65-jarigen leeftijd en bij invaliditeit. De commissie is m. i. te ver gegaan, toen zij als beschermengel van weduwen en weezen wilde fungeeren, zij overschatte daarbij haar taak zoowel als haar plicht. De heer Vromen: Een van de andere leden heeft het woord gevraagd, mijnheer de Voorzitter, en waar de commissie mij heeft gevraagd, dit ontwerp te willen verdedigen, is het misschien beter, dat ik het laatst het woord vraag. De heer M. Molenaar Ik denk dat wij met alge meene beschouwingen bezig zijn. Die wensch ik niet te houden. De heer IJ. de Vries: lk zal geen algemeene beschou wingen houden De heer Vromen: En daar zijn we aan bezig. De heer IJ. de Vries: niet in dien zin, dat ik zal terugtasten op de vroegere discussies, alhoewel daartoe misschien wel een enkele reden aanwezig is, omdat enkele artikelen zijn uitgebreid; wij zullen die dus nog een keer moeten behandelen, al zou het alleen maar zijn om de redactie. Ik zou echter toch een kleine verklaring willen af leggen. Wanneer ik voorstander was van weduwen- en weezenpensioen, dan zou ik volkomen kunnen meegaan met de artikelen, die door de commissie daarvoor zijn ontworpen en met de redactie daarvan. Maar, mijnheer de Voorzitter, het is natuurlijk bekend, dat ik géén voorstander ben van weduwen- en weezenpensioen; ik meen dat dit niet ligt op den weg der gemeente, ik meen dat wij onze burgers daarmee niet mogen belasten, alhoewel absoluut niet is uitgemaakt of dit per jaar f

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 5