214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1930. De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt 1. Mr. C. H. Beekhuis; 2. Mr. J. Nieuwenhuisen. Benoemd wordt Mr. C. H. Beekhuis met 22 stemmen; 1 biljet wordt blanco ingeleverd. 6. Benoeming van een onderwijzeres, voor een proef tijd van een jaar, aan de school voor Buitengewoon Lager Onderwijs, wegens uitbreiding van personeel. De voordracht van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt 1. mej. M. Sieswerda, onderwijzeres aan gemeente school no. 11 b, alhier; 2. mej. K. Hartmans, onderwijzeres te Haule; 3. mej. L. W. van der Weide, onderwijzeres te 's Gravenhage. Benoemd wordt mej. M. Sieswerda, voornoemd, met 1. 2. 3. g. vacature S. Goedemoed, vader van een kind op een openbare lagere school S. Goedemoed, Tjerk Hiddesstraat 64; S. Roorda, Groote Kerkstraat 39; J. van der Noord, Groningerstraatweg 65. algemeene stemmen. 7. Benoeming van een reserve-onderwijzeres aan de scholen voor openbaar lager onderwijs. De voordracht van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt 1. mej. G. Jagerlengh, onderwijzeres te Amsterdam; 2. mej. K. Hartmans. onderwijzeres te Haule; 3. mej. W. de Jong, onderwijzeres te Ugchelen. Benoemd wordt mej. G. Jagerlengh, voornoemd, met algemeene stemmen. 8. Benoeming van zeven leden der Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, ter vervulling van de vacatures H. Feddema en J. B. de Vries en wegens periodieke aftreding van mevrouw G. IfntemaVan der Molen, mevrouw G. RingnaldaPostma en de heeren H. van der Harst, A. Iftsma en S. Goedemoed. De aanbevelingen der Commissie luiden als volgt a. Vacature H. Feddema Azn., meerderjarig inwoner 1. W. van Eijck van Heslinga, Tweebaksniarkt 43; i 2. F. van Dijk Tzn., Doelestraat 4; 3. G. Grondsma, Willemskade 24; b. vacature J. B. de Vries, vader van een kind op een openbare lagere school 1. J. Hoekstra, Pinkstraat 24; 2. J. Zwikstra, Poppeweg 69; 3. A. de Bruin, Paul Krugerstraat 39; c. vacature mevr. G. IJntemavan der Molen, moeder van een kind op een bijzondere lagere school mevr. G. IJntema-van der Molen, Emmakade 107; G. JanzenSijbrandy, Johan Willem Friso- straat 10; G. L. Oosterbaande Vries, Lijsterstr. 6; d. vacature mevr. G. RingnaldaPostma, meer derjarig inwoner mevr. G. RingnaldaPostma, Elizabethstraat 44; j S. J. Ritmeestervan der Feen, Emma kade 105; L. de VriesJacobs, Spanjaardslaan 25; e. vacature H. van der Harst, meerderjarig onderwijzer bij het openbaar lager onderwijs: 1. H. van der Harst, Camminghastraat 63; 2. IJ. de Bruin, Bleeklaan 59; 3. J. G. Greben. Bleeklaan 96; vacature A. IJtsma, meerderjarig onderwijzer bij het bijzonder lager onderwijs A. IJtsma, Ibisstraat 3; B. Bakker, Spoorstraat 64; H. C. la Roi, Tjerk Hiddesstraat 22; 1. 2. 3. 1. 2. 3. 1. 2. 3. De beraadslagingen worden geopend. De heer Terpstra: Nu aan de orde wordt gesteld punt 8 en van dat punt dus ook de onderdeelen a en d, heb ik behoefte, een enkele vraag te stellen. Het is mij toch opgevallen, dat op deze voordracht, evenals de vorige maal, in de vacature van wijlen den heer Fed dema voorkomen 3 personen, waarvan naar mijn op vatting de eerste en de derde beliooren tot wat men in de politieke wereld noemt de rechtsche partijen en nummer twee tot de linksche. En wanneer ik nu de voordracht sub a vergelijk met die sub d, dan valt het mij op en ik voeg er bij dat dit misschien een ver gissing is en, indien dat het geval is, dan hoop ik, dat die hersteld wordt dat onder d, waar een gelijk soortige vacature aan de orde wordt gesteld, naar ik meen voorkomen 3 personen, die alle drie behooren tot de linksche partijen. Wij leven tegenwoordig in een tijd van gelijkstelling en wanneer ik nu de artikelen 176, tweede lid en 184 van de Wet op het Lager Onderwijs met elkaar vergelijk, dan vind ik daarin der er 5 groepen worden bepaald en dat de Wet uitdrukkelijk zegt, dat van elk der 5 personen er één moet behooren tot de groepen, daar gerubriceerd. De eerste 4 groepen zijn gedekt, zou ik haast zeggen, door het schild der Wet, omdat de Wet uitdrukkelijk bepaalt welke personen dat moeten zijn; omtrent de vijfde groep wordt echter niet gesproken en daaruit zou men de conclusie kunnen trekken dat bij de verdeeling van die respectievelijke zetels waarvan er hier 4 zijn, omdat als ik mij niet vergis, de Commissie van Toezicht hier 20 leden telt die 4 leden hier zouden kunnen toebehooren tot de. eene, maar ook tot de andere groep en ook tot beide groepen. Ik geloof dat het laatste het meest juiste is en ik heb mij dan ook de zaak zoo voorgesteld, dat er be halve een geschreven wet ook is een ongeschreven wet en volgens die ongeschreven wet, die in heel veel ge vallen ook is de wet van de practijk, meende ik, dat er alles voor te zeggen is maar ook daaromtrent heb ik mijzelf, als nieuweling, niet goed kunnen inlichten dat deze 4 laatste personen, figuurlijk gesproken, zijn te verdeelen in 2 linkschen en 2 rechtschen. Nu kan ik mij begrijpen dat, waar wij hier, wat onder deel d betreft, hebben te doen met een vacature wegens periodieke aftreding, daarin dus wordt voorzien door denzelfden persoon. Maar bij de onderafdeeling a is dat niet het geval; hier is een rechtsche gevallen en het doet mij groot pleizier dat Burgemeester en Wethouders, zeker ook in overeenstemming met de Commissie van Toezicht, gevoeld hebben, op no. 1 te moeten zetten iemand van de groep van hem, die is gestorven De heer Ritmeester (wethouder)Burgemeester en Wethouders hebben daar niets mee te maken De heer Terpstra: De heer Ritmeester zegt dat Burgemeester en Wethouders daarmee niets hebben te maken, maar ik geloof toch dat Burgemeester en Wet houders deze personen van de Commissie van Toezicht hebben overgenomen. (Ontkenningen). Is dat niet het geval, dan verblijd ik mij er ten zeerste over dat ik ook al weer, als ik mij niet vergis den naam G. Botke heb gezien onder een verslag van de Commissie van Toezicht over het jaar 1929. Ik heb mij toen afgevraagd: is dat dezelfde heer Botke, die tegelijk lid is van den Raad Ik zou dan deze gelegenheid wel willen aan grijpen om hem hierover te spreken; waar ik mij hier thans niet mag richten aan het adres van het college Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1930. 215 van Burgemeester en Wethouders, zal ik het nu maar direct doen aan den geachten voorzitter van de Com missie van Toezicht, een zeer eigenaardige commissie dat wil ik er direct bij zeggen omdat mij nog nooit gebleken is, dat er iemand was, die de werkzaam heden van een Commissie van Toezicht precies wist te omschrijven en het is mij ook gebleken, dat men dat hier in Leeuwarden ook niet wist. Maar dat is iets, wat hier op het oogenblik niet ter sprake komt. Wat echter wèl ter sprake komt, is deze verdeeling van de rollen. Ik ben zeer verblijd, dat de Commissie van Toezicht ons twee maal een voordracht heeft aangeboden, waarop als no. 1 voorkomt een rechtsche en als no. 3 eveneens j een rechtsche. Maar, als men de middenmoot van die voordracht ziet, blijkt het dat de commissie bij deze voordracht plotseling de lijn is kwijtgeraakt en ik begrijp dan eigenlijk ook niet, waarom die tweede daarbij hoort. Natuurlijk gaat het hier niet over de personen. Ik ken den heer Van Dijk heel goed en ik acht hem zeer hoog zelfs, maar dat neemt niet weg het feit, dat ik hier ter sprake wil brengen. Ik zou dan ook graag van de Commissie van Toezicht inlichtingen willen hebben over deze vraag: welke lijn volgt men bij het samen stellen van voordrachten als de onderhayige Ik meen dat het voor de hand zou gelegen hebben en ik heb hoop, dat dit ook de goedkeuring van de geheele ver gadering zal wegdragen waar de gelijkstelling voor een zeer groot deel reeds bestaat en die gelijkstelling ons allen ten zeerste moet verblijden, dat, waar die gelijkstelling nog eenigszins ontbreekt, deze toch door gevoerd zou worden. Daarom meen ik, dat men toch eigenlijk iets verder had moeten gaan dan de Commissie op het oogenblik heeft gedaan, m. a. w. ik had ver wacht dat de voordracht onder punt 8a had bestaan uit zuiver rechtsche menschen, omdat hier een lid van rechtsche richting was overleden. De Voorzitter: Ik zou even willen opmerken dat ge lukkig de heer Terpstra halverwege heeft ingezien dat hij dwaalde, door Burgemeester en Wethouders ter verantwoording te roepen, waarom de heer Van Dijk op de aanbeveling voor onderdeel a van punt 8 staat. Er wordt rechtstreeks door de Commissie aan den Raad een aanbeveling ingediend Burgemeester en Wethou ders zijn dus in dezen niets anders geweest dan een zuiver werktuig; aan den eenen kant werd de brief van de Commissie in de bus gedaan en aan den anderen kant rolde de Raadsagenda uit de machinerie, de agenda, waarop gereedelijk de aanbeveling van de Commissie was overgebracht. Wat het feit zelf betreft, geloof ik wel dat ik, ook namens het college van Burgemeester en Wethouders, toch wel te kennen kan geven dat, als men werkelijk meent dat een bepaalde vacature door een rechtsgezind persoon moet worden vervuld en als men dan 3 namen krijgt en daarbij bovendien de keuze heeft uit 2 per sonen van rechts, men dan niet moet zeggen, dat de middelste óók een rechtsche moest zijn. Ik vermoed toch dat, zooals gewoonlijk, de eerste persoon op de aanbeveling wel zal worden benoemd en ik geloof dus dat deze vreemde eend in het anti-revolutionnaire bijt, deze liberale eend, niet zoo vreeselijk veel kwaad zal doen. De bedoeling van de Commissie is bij deze aan beveling toch wel duidelijk geweest, n.l. om een rechts denkend persoon te doen benoemen. De heer Terpstra: lk heb deze vraag gesteld en ik ben daarmee in de eerste plaats begonnen met te zeggen, dat ik een opmerking wenschte te maken, ik herhaal dat nog eens, een opmerking, die absoluut niet moet worden beschouwd als een aa/nnerking door mij is deze vraag gesteld geworden, dat ik graag op de hoogte zou worden gesteld van het beginsel, het principe, het punt, waarvan men uitgaat bij de behandeling van der gelijke voordrachten. U hebt volkomen gelijk, als U zegt dat de eerste en de derde persoon op de voordracht rechtsche menschen zijn en dat het geen kwaad kan, als er meteen een linksche op voorkomt; ik heb ook gezegd, dat ik mij daar natuurlijk niets van heb aan getrokken, maar wel heb ik mij daarover verwonderd en waar wij nu de gelegenheid hebben om daaromtrent ingelicht te worden, heb ik in alle bescheidenheid de gelegenheid willen aangrijpen, omtrent dit punt, als het ten minste oirbaar is ,een beetje te worden ingelicht. Ik heb dus heelemaal niet ik herhaal dat nog eens aanmerkingen willen maken, maar ik zou alleen inlich tingen wenschen, waarvan ik ben begonnen te zeggen dat zij opgerold waren in een gewatteerde handschoen. De heer Ritmeester (wethouder)Ik zou één opmer king willen maken en wel, dat ik geen geval mij kan aansluiten bij de conclusie van den heer Terpstra in zooverre, wanneer hij vraagt, dat er per se gezocht moet worden naar menschen van één speciale richting. Als wij toch het belang van het onderwijs willen dienen, moeten wij voorop stellen, dat wij trachten de beste menschen te krijgen en dat heeft met richting in zoo verre niets te maken. Ik betreur het nog dat, waar op de eerste voordracht de heer Van Dijk vóór den heer Van Eijck van Heslinga stond, die voordracht indertijd door de Commissie is teruggenomen en dat wij thans zien als no. 1 van de voordracht de heer Van Eijck van Heslinga. Ik ben er niet van overtuigd en niemand zal mij die overtuiging kunnen bijbrengen dat de heer Van Eijck van Hes linga meer presteert op onderwijsgebied, dan de heer Van Dijk als bestuurslid en onder-voorzitter van Volks onderwijs reeds heeft gedaan. Hoewel ik dus den gang van zaken betreur, neemt dat niet weg, dat ik in dit geval met de aanbeveling van de Commissie zal mee gaan, maar ik wensch mij in geen geval vast te leggen op de conclusie, waartoe de heer Terpstra komt. Ook in artikel 184 van de Wet op het Lager Onderwijs is daaromtrent totaal niets vermeld; dit artikel schrijft toch uitdrukkelijk voor, dat de Commissie moet bestaan uit minstens vijf leden, waarvan één moet behooren tot de ouders van leerlingen van een openbare lagere school, één tot de ouders van leerlingen van een bijzondere lagere school, één tot de onderwijzers van de openbare lagere scholen en één tot de onderwijzers van de bij zondere lagere scholen en dat verder elk vijfde lid moet zijn een meerderjarig ingezetene. En als wij daarvoor dan de besten kiezen voor het onderwijs, dan zqg ik, dat dit het voornaamste is en dan wensch ik daarbij in geen geval te letten op de politieke kleur. De beraadslagingen worden gesloten. Benoemd worden: sub a W. van Eijck van Heslinga, voornoemd, met 21 stemmen; op F. van Dijk Tzn. wor den 2 stemmen uitgebracht; sub b, c, d, e, f en g respectievelijk J. Hoekstra, mevr. G. IJntemaVan der Molen, mevrouw G. Ringnalda Postma, H. van der Harst, A. IJtsma en S. Goedemoed, voornoemd, allen met algemeene stemmen. 9. Benoeming van een voogdes en een voogd van het Nieuwe Stads Weeshuis, wegens periodieke aftreding van mevrouw H. Fritzlin—Straalman en van den heer H. de Jong, beiden alhier. De aanbevelingen van Voogden luiden als volgt a. vacature mevrouw H. FritzlinStraalman 1. mevrouw H. FritzlinStraalman; 2. J. HuizingaHuisman; 3. A. MichellGütschmidt; b. vacature H. de Jong 1. H. de Jong; 2. P. B. Westerhuis; 3. Tj. Kuperus.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 2