238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
van de liberale fractie onjuist is geweest en hij meent
als bewijs daarvoor te kunnen aanhalen den vooruitgang
of de verlaging van de belasting van jaar tot jaar en het
inzicht, dat de financiëele toestand van deze gemeente
op het oogenblik zeer gezond is.
Tot op zekere hoogte moet ik den heer Botke gelijk
geven, maar daardoor, dóór dat gelijk geven aan den
heer Botke, is het standpunt van de liberale fractie
zoowel van destijds als van nu, niet als geheel onjuist
aangemerkt. Want als men zich afvraagt wat is nu
werkelijk het verloop van zaken geweest?, dan moet
men eigenlijk zeggen: dat is geweest het prospereeren
van Leeuwarden als zoodanig, eigenlijk tegen alle re
gelen, die gesteld kunnen worden, in. Wanneer wij in
Friesland om ons heen zien, dan blijkt ons dat alle
steden, zoo zij niet stil zijn blijven staan, althans
niet vooruit zijn gegaan, ook niet in bevolking. Daar
tegenover heeft Leeuwarden altijd geprospereerd en
daardoor heeft de heer Botke gelijk; het is hier altijd
meegevallen.
Maar daarom is het onjuist, dat de heer Botke mij
aanvalt en zegt: de heer Peletier heeft in 1928 gezegd
dat de toestand van Leeuwarden kerngezond was, maar
niettemin heeft hij altijd aangedrongen op bezuiniging,
daarom is het onjuist dat hij het haast zou willen noe
men destructief werk, wanneer de fractie van den Vrij
heidsbond meende te moeten wijzen op zuinigheid en
zuinig beheer.
De heer Botke heeft ook verder nog over de malaise
gesproken en hij spreekt daar zeer lichtvaardig over, als
hij als een bewijs, dat wij hier niet onder een druk
leven, noemt, dat hij de winkeliers heeft gevraagd hoe
de toestand met St. Nicolaas is geweest en dergelijke
dingen meer. In verband daarmee zou ik er de aandacht
op willen vestigen, wat het karakter is van de bevolking
van Leeuwarden en of deze er op wijst, dat wij hier
onmiddellijk een depressie zullen gevoelen of dat de
bevolking van Leeuwarden van dien aard is, dat zij die
depressie eerst het tweede of derde jaar zal gevoelen.
En dan durf ik. zonder al te boud te spreken, wel als
mijn meening te kennen geven, dat wij die depressie
hier ook nog niet hebben gevoeld, maar dat wij haar
de eerstkomende jaren wel zeer ter dege zullen voelen.
Wij staan in die meening ook niet alleen. Ik heb hier
vóór mij en het is ook den anderen leden wel bekend
het praeadvies van Gedeputeerde Staten ten aanzien
van het voorstel van de heeren Jansonius en De Vries
omtrent herziening der watertollen. In dit praeadvies
komt o. a. het volgende voor
.Voorts moet in dit verband niet worden voorbij
gezien het feit dat onze begrooting voor 1931 op het
stuk van belastingheffing thans een te gunstig beeld
vertoont. De belastingramingen in die reeds in het
vroege voorjaar van 1930 opgemaakte begrooting
zijn overeenkomstig art. 5 van het Koninklijk besluit
van 31 Juli 1905 (Staatsblad no. 248) gebaseerd
moeten worden op de hoofdsommen der vermogens-
en inkomstenbelasting over het belastingjaar 1929/
1930, rakende de vermogens en inkomens van 1928.
In den provincialen dienst van 1931 zullen echter de
belastingen over het belastingjaar 1931/1932 worden
verantwoord, rakende de vermogens en inkomens
over het kalenderjaar 1930, waarvan het wel vast
staat dat zij veel ongunstiger zullen uitvallen. Indien
zij 20 zouden tegenvallenwat toch wel verre van
onwaarschijnlijk moet heeten, zoude direct een heffing
van 32 in plaats van 26 opcenten vermogens- en in
komstenbelasting noodig geworden zijn en restte ons
nog slechts een heffingsmogelijkheid van 8 opcenten
op deze belastingen."
Hieruit blijkt duidelijk, dat het college van Gedepu
teerde Staten in tegenstelling met het gemeentebestuur
hier ter dege rekening houdt met aanmerkelijk minder
inkomsten uit hoofde van belastingen, zoodat ik tot de
conclusie kom. dat het standpunt van onze fractie zeker
nog zoo slecht niet is, waar zij wil waarschuwen, dat
wij ter dege rekening moeten houden met de mogelijk
heid van minder inkomsten en dus met een slechtere
toekomst in financieel opzicht.
Dat het college geen voldoend oog heeft voor de
malaise naar ons inzicht, komt zeker in groote hoofd
zaak voor rekening van de grootste fractie in dezen
Raad, de S. D. A. P
De heer Dijkstra: Dat is de armste.
De heer Peletier: Dat wil ik aannemen en daarom,
mijnheer Dijkstra, is het vóór alles noodig, dat de fi
nanciën, die vroeger altijd kerngezond waren, dat ook
blijven, want als zij minder gezond worden, dan is het
in de eerste plaats dat ben ik volkomen met den
heer Botke eens de armste, of in de eerste plaats de
doorsnee-arbeider, die daarvan de gevolgen zal onder
vinden.
Daarom kan ik mij niet voorstellen, dat hier nu twee
voorstellen komen ik zal die nu meteen even moeten
behandelen van de S. D. A. P., die allicht zullen
kunnen leiden min of meer tot ontreddering van den
financiëelen toestand. Ontreddering is misschien iets te
sterk uitgedrukt, maar ik wil er toch op wijzen dat.
indien wij dezen kant uit gaan en indien die voorstellen
worden aangenomen wat ik niet verwacht wij hier
meer dergelijke voorstellen zullen kunnen verwachten
om aan de partij, welke die fractie voorstaat, meer giften
en gaven in den schoot te werpen en dan ontreddert
men toch zeker tie financiën.
Ik wil, omdat ik dat oirbaar acht bij deze algemeene
beschouwingen, die voorstellen zelf ook even onder de
loupe nemen. Van den heer Dijkstra is een voorstel in
gekomen om een Kerstgave van 5.te geven aaii
zekere categorieën van arbeiders
De heer Dijkstra: Aan de armsten
De heer Peletier: lk noem dat voorstel onbekookt en
weinig gefundamenteerd. Immers, het voorstel-Dijkstra
is heelemaal willekeurig gedaan men heeft een greep
gedaan uit een zekere groep van de bevolking en aan
deze inenschen wil men een cadeau doen, een Kerst
geschenk geven. Welk recht zou de Raad daartoe heb
ben? Ik zie niet in dat wij, die tot op zekere hoogte zijn
aangewezen om de financiën van Leeuwarden te be-
heeren, een greep zouden mogen doen in die financiën
en een willekeurig bedrag zouden mogen schenken aan
een zekere groep van de bevolking. Waartoe zou dat
leiden Een ieder zal toch op die vraag antwoorden dat
dit een foutieve financiëele politiek zou zijn; dat is iets.
wat voor ieder, behalve dan misschien voor de fractie
van den heer Dijkstra, vast staat.
En wat betreft het voorstel, om de pensioensbijdrage
van 5/2 terug te brengen tot 3 als ik daarvan
ook mijn meening mag zeggen, dan wil ik opmerken,
dat ik dit voorstel op zichzelf ook weinig doordacht
acht. Ik begrijp levendig, dat er bij de betrokken fractie
teleurstelling is tan aanzien van de uitspraak van de
hoogste instantie met betrekking tot de loonen van de
gemeentewerklieden. Mij dunkt dat het zeker voor de
hand lag, om te voorkomen het ernstige verwijt, dat
men niet door de achterdeur moet trachten binnen te
halen, wat op een rechtmatige wijze niet mogelijk is
gebleken, dat de S. D. A. P., die zich toch zeer demo
cratisch noemt, niet met dit voorstel was gekomen,
waar door een geheel democratische staatsinstelling in
drie instanties is uitgemaakt, dat het niet oirbaar is
De heer Vromen: In twee.
De heer Peletier: In eerste instantie is het besluit
genomen, in tweede instantie is het herzien en in derde
instantie is uitgemaakt dat het door den Raad genomen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 239
besluit niet oirbaar was. Ik kan mij niet voorstellen, hoe
men uit moreel-politiek oogpunt een dergelijke gestie
zou willen dekken. Ieder begrijpt toch wel dat, indien
dit voorstel komt bij Gedeputeerde Staten, zij niet een
ander standpunt zullen innemen dan zij oorspronkelijk
hebben ingenomen
De heer Muller: Dat kunnen wij afwachten
De heer Peletier: en dat ook de Raad van State
cn de Kroon zeer zeker op hetzelfde standpunt zullen j
blijven staan. De indiening van dit voorstel lijkt haast
op obstructie en het is ook ontactisch van de fractie.
Het lijkt er nog meer op, dat men het heeft ingediend
met het oog op de verkiezingen, om toch maar blijk te
geven: wij zijn niet direct omver geworpen als wij een
tegenslag krijgen, wij willen onzen kiezers het bewijs
geven, dat wij daardoor juist worden aangespoord om
hunne belangen te blijven behartigen en als bewijs
daarvoor dienen wij direct dit voorstel in.
De heer Muller: We kunnen het toch probeeren
De heer Peletier: Wat de financiëele beschouwingen
betreft, denk ik dat een onzer wel met cijfers zal
komen en daarbij ook wel op de cijfers en beschou
wingen van den heer Botke zal terug komen, zoodat ik
waarschijnlijk daarop niet zal ingaan. Van onzen kant
zal daarover de heer Vromen het woord voeren.
Een enkele opmerking dan nog naar aanleiding van
oe Memorie van Antwoord, in de sectie heb ik een sim
pele vraag gesteld in verband met eventueele beveili
ging van de gemeente tegen gasaanvallen, lk heb in
mijn sectie echter met nadruk gezegd, dat ik dit onder
werp niet geschikt acht, althans niet bijzonder geschikt
voor een behandeling in openbare vergadering, en nadat
ik heb meegedeeld, wat ik te zeggen had en daarop een
antwoord had ontvangen van Burgemeester en Wet
houders, heb ik nadrukkelijk gezegd, dat mijn opmer
kingen niet behoefden te worden opgenomen in het
Voorloopig Verslag. Nu dat nochtans toch is geschied,
is dat zeer waarschijnlijk een gevolg van het feit, dat
ook door anderen in andere secties over dit punt is ge
sproken en waar ik dus moet verwachten, dat deze
kwestie hier 1111 toch in bespreking komt, wil ik die zaak,
nu ik toch aan het woord ben, dus ook maar meteen
bespreken.
Ik kan dan mededeelen, dat ik mij niet in alle op
zichten tevreden kan stellen met het antwoord, dat door
Burgemeester en Wethouders blijkens de Memorie van
Antwoord is gegeven. Later nader de zaak onder de
oogen ziende, is in mijn herinnering terug geroepen het
feit, dat men hier in Leeuwarden, althans in Friesland,
ten aanzien van deze zaak zich al meer had ingedacht
in hetgeen noodig was, dan wat mij bekend was, toen
ik er in de sectie over sprak en ongetwijfeld was de
Voorzitter, die in mijn sectie was, daar ook niet geheel
onkundig van. Maar na behandeling in de sectie is mij
bekend geworden, dat ongeveer een half jaar geleden
hier in Leeuwarden een drietal vergaderingen hebben
plaats gehad, in welke over deze kwestie lezingen zijn
gehouden en waarbij vertegenwoordigers van deze ge
meente aanwezig zijn geweest en waar men ten slotte
tot de conclusie is gekomen, dat de gemeente, gehoord
de nadere uiteenzetting, de gegevens nader zou uitwer
ken, opdat heel t spoedig die zaak nader zou kunnen
worden geregeld en in den Raad kon worden gebracht.
Vandaar dat ik eigenlijk wat vreemd sta tegenover het
antwoord, dat in eerste instantie in mijn sectie is ge
geven en dat inhield, dat de zaak niet als van genoeg
zame waarde werd beschouwd, dat men er eigenlijk
maar terloops over had gedacht en dat men de kwestie
in ieder geval niet tot een einde had gebracht. Ik zou
nu heel graag van het college hooren, dat het op dit
punt diligent zal willen blijven.
De kwestie van een eventueele wijziging in de alar
meering bij brand is door mij ook in de sectie ter sprake
gebracht en ook ten aanzien daarvan ben ik niet geheel
door het antwoord van Burgemeester en Wethouders
tevreden gesteld. Er is toch meegedeeld in de secties,
dat er met betrekking tot deze zaak een voorstel is
ingekomen van het bestuur van de Brandweer hier in
Leeuwarden, waarbij wordt aangedrongen op invoering
van het z.g. Haarlemsche stelsel, dat inderdaad wel
duurder is dan het huidige stelsel, maar dat dan ook
alle waarborgen inhoudt, niet tot hetzelfde peil maar
tot een zeer verhoogd peil. Er is mij in de sectie ge
zegd, dat dit stelsel om financiëele reden niet kon
worden doorgevoerd, maar nader hoor ik, dat het ver
schil nooit beduidend kan worden genoemd en dat dit
stelsel hoogstens 1000.meer zal kunnen kosten.
Nu geloof ik dat, indien het stelsel van alarmeering bij
brand met 1000.meer per jaar in de perfectie kan
worden geregeld, wij ons in onze gemeente niet moeten
houden aan een stelsel dat minder perfect werkt alleen
om een luttele 1000.en ik zou dan ook alsnog
gaarne van de tafel van Burgemeester en Wethouders
hierover nadere inlichtingen willen hebben.
Een ander punt is, wat in het Voorloopig Verslag en
de Memorie van Antwoord is opgenomen ten aanzien
van het eventueel oprichten van een gemeentelijke ijs
baan. De Memorie van Antwoord vermeldt dat een z.g.
kinderijsbaan door de gemeente is daargesteld aan den
Groningerstraatweg en nu heeft het mij heel veel ge
noegen gedaan, dat op die wijze de gemeente de gele
genheid heeft geopend voor de jeugd om aan de ijs-
sport te doen. En ik zou er zeer zeker voor zijn, indien
het hier op andere wijze niet kon worden gedaan, 0111
hier ook te komen tot oprichting van een gemeentelijke
ijsbaan, maar waar er hier in ons waterland gelegen
heid te over is voor iedereen om bij vriezend weer te
rijden, acht ik het niet noodzakelijk om hier ooit te
komen tot oprichting van een gemeentelijke ijsbaan. Ik
erken, dat Burgemeester en Wethouders tot het doen
van een dergelijk voorstel niet zijn uitgenoodigd, maar
ik geloof toch dat de bewoordingen, waarmee Burge
meester en Wethouders de betrekkelijke vraag hebben
beantwoord, als daartegen vanuit den Raad niet ge
protesteerd zou worden, zoodanig zouden kunnen wor
den beschouwd, dat de Raad daarmee accoord zou
gaan.
Ten slotte zou ik nog even willen spreken over de
afschrijving op het kabelnet, dus met betrekking tot de
begrooting van het Electriciteitbedrijf. Ik wil daar ook
nog wel even mee wachten, tot die begrooting aan de
orde is, ik zou het aan U willen overlaten. Vindt U 't
goed, dat ik dat ook even afdraai, mijnheer de Voor
zitter, dan ben ik met mijn algemeene beschouwingen
gereed.
Ik zou dan deze opmerking willen maken, n.l. dat
het antwoord van Burgemeester en Wethouders blijk
geeft, dat deze kwestie, zooals die in de begrooting is
opgenomen, in overeenstemming is met het advies van
de commissie en den betrokken bedrijfsdirecteur. Die
zinsnede begrijp ik niet ten volle, omdat toch de direc-
teur van het bedrijf te kennen heeft gegeven, zonder
eenige terughouding, dat hij een afschrijving van 5
óók op het kabelnet wenschelijk achtte. Ik zou dus
zeggen, als Burgemeester en Wethouders nu voor
stellen om dat percentage te bepalen op 3Y2, bestaat
er toch niet geheel overeenstemming met het advies en
het inzicht van den directeur. Persoonlijk zou ik zeggen:
waarom niet een hoogere afschrijving te nemen, omdat
toch theoretisch vaststaat en vakkundig is vastgelegd,
dat een dergelijke afschrijving nuttig en noodig is. Dit
is ook weer een stuk financieel beleid. Wij hebben
toch reeds maatregelen genomen om een winstuitkee-
ring uit het Gas- en Electriciteitbedrijf te storten in de
gemeentekas en ik geloof dan ook dat het wel verstandig
is, eenige meerdere reserve te maken. Het is mogelijk