256 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Dat betreft de kwestie, dat er het vorig jaar inderdaad
een toeslag is gegeven speciaal aan de menschen, die
in de werkverschaffing aan het werk waren. Er waren
hier toen nog verschillende andere regelingen getroffen,
waardoor de regeling van den Rijksinspecteur in de war
liep, maar dat sloeg niet op den toeslag aan een ge
deelte van de menschen, waarop dit voorstel doelt en
die daarin wordt gevraagd. Het is mij bekend, dat er
in verschillende andere gemeenten wèl een zoodanige
toeslag wordt gegeven op het loon van de menschen,
die in de werkverschaffing werken, dus van den kant
van den Minister zal daartegen geen enkel bezwaar zijn.
U hebt zelf al gezegd dat er geen juridisch bezwaar
tegen is en ik geloof wel te kunnen zeggen dat er van
den kant van den Minister geen bezwaar zal zijn, dat
op een dergelijke wijze een bedrag aan de menschen,
die in de werkverschaffing werken, zal worden uit
gekeerd.
Toen U in tweede instantie begon, hebt U gevraagd
naar den naam, waaronder deze uitkeering moet worden
gegeven en nu dunkt mij, dat het voor de menschen
in de werkverschaffing is een toeslag op het loon en
voor de menschen, die trekken uit een werkloozenkas
een bijslag of een toeslag
De heer Hofstra: Zoo iemand mag dat niet aanvaar
den, die mag 70 ontvangen, meer niet.
De heer O. F. de Vries (wethouder) Er is geen
sprake van dat dit niet zou mogen. Dat gebeurt, er zijn
mij zelfs gevallen bekend van menschen, die uit een
werkloozenkas trekken en die op de eene of andere
manier nog onderstand genieten van de Armenkamer of
een andere instelilng. Daar is geen bezwaar tegen.
Dan vraagt de Voorzitter: wat is het nu, is het een
toeslag of onderstand of een cadeau Ik voor mij zou
zeggen: wat doet de naam er toe, ,,what is in a name"?
Het voorstel is bedoeld, zooals door mijn fractie is ge
zegd, om de menschen in hun moeilijke omstandig
heden, waarin zij door permanente werkloosheid gedu
rende het geheeie jaar verkeeren, een beetje tegemoet
te komen.
De Voorzitter: Ik zal hier nu niet verder ingaan op
de kwestie, dat er verleden jaar te veel is uitgekeerd,
maar ik geloof dat de heer De Vries even goed met den
inhoud van het dossier bekend is als ik en dat hij dus
ook weet dat de Minister op een gegeven oogenblik
heeft geschreven, dat door ons hier veel te veel werd
uitgekeerd; het was algemeen bekend dat men hier te
ver uitkwam boven het percentage, dat was afgesproken
en daardoor werd toen de geheeie werkverschaffing in
gevaar gebracht.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Dijkstra wordt met 14 tegen I 1 stemmen
verworpen.
Voor stemmen: de heeren Balk, Van der Veen, B. Mo
lenaar, J. de Boer, Hooiring, O. F. de Vries, Dijkstra,
M. Atolenaar, Botke, Muller en Visser.
Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Lautenbach,
Tamminga, Hofstra, Terpstra, Feitsma, Ritmeester, Pe-
letier, mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heer IJ. de
Vries, mevrouw Van DijkSmit. de heeren Vromen,
Westerhuis en Westra.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben
de eer om de volgende motie in te dienen en verzoeken
U deze in stemming te brengen
„De Raad van oordeel, dat de toestand der arbei
dende klasse van Leeuwarden niet rooskleurig is,
noodigt het College van Armvoogden uit gedurende
de Kerstdagen aan hen die het noodig hebben een
extra uitkeering te verstrekken."
De Voorzitter: Wenscht iemand stemming over het
voorstel om dit punt in overweging te nemen Of
stemming over de motie
De heer Peletier: Ik wensch stemming.
De heer Visserlk wil de redactie nog wel eens
hooren.
De Voorzitter herleest de motie.
De heer IJ. de Vries Mijnheer de VoorzitterHet
idee, dat aan de motie ten grondslag ligt, zou wel te
aanvaarden zijn, maar er staan enkele punten in, waar
ik niet mee accoord kan gaan. Er staat: „De Raad er
kent, dat de toestand van de arbeidersklasse in Leeu
warden niet rooskleurig is". Dat kan ik niet beoordeelen.
want er zijn zeker verschillende arbeiders, waarvan ik
dat niet zou kunnen zeggen. En dan moet de Armen
kamer beslissen wie het noodig heeft. Dat weet de
Armenkamer niet Er wordt hier gezegd, dat zij het
wel weet. Maar er zullen velen zijn, die het noodig
hebben, maar die niet bekend zijn bij de Armenkamer.
Dezen moeten het dan aanvragen en zoodoende weet
men niet of er duizend of twee honderd zijn. Zal dit
alles onderzocht moeten worden? Dit is nu weer zoo'n
voorstel, dat rauwelings in de vergadering komt. Ik zal
er voor stemmen, omdat de zaak mij sympathiek is,
maar ik kan U verzekeren, mijnheer de Voorzitter, dat
men er een enorm werk mee krijgt.
De motie-Muller wordt met 21 tegen 4 stemmen
aangenomen.
Voor stemmen: de heeren B. Molenaar, Lautenbach,
Tamminga, J. de Boer, Hooiring, Hofstra, Terpstra,
Feitsma, Ritmeester, O. F. de Vries, mevrouw Buisman-
Blok Wijbrandi, de heeren Dijkstra, M. Molenaar,
Botke, IJ. de Vries, Muller, Visser, Westerhuis. Westra,
Balk en Van der Veen.
Tegen stemmen: de heer Peletier, mevrouw Van
DijkSmit, de heeren Vromen en Oosterhoff.
De Voorzitter: Dan stel ik voor wij zijn van de
gewone volgorde afgedwaald om het voorstel-Botke-
Molenaar maar verder te behandele|n en een beslissing
te krijgen. Dat voorstel luidt
„De Raad van oordeel, dat de pensioenbijdrage
van de gemeentewerklieden dient te worden gebracht
op 3 ingaande 1 Januari 1931, draagt Burge
meester en Wethouders op dienaangaande met voor-
stellejn bij den Raad te komen."
Aan de orde is het voorstel van de heeren Botke en
Molenaar.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Visser: Mijnheer de Voorzitter! De Sociaal-
Democraten hebben een voorstel ingediend, dat behelst
om de pensioenbijdrage van 5l/2 te brengen op 3
Ik zou zeggen al wat wij omtrent die kwestie hebben
meegemaakt èn de uitspraak van Gedeputeerde
Staten èn van de Kroon is van dien aard, dat wij
wel eenigszins verwonderd mogen zijn over dat voor
stel. Gedeputeerde Staten hebben in een uitvoerig be
toog hun motieven aan de Kroon ontwikkeld, waarbij
zij tegen de loonsverhooging voor de werklieden waren.
Bij het beroep op de Kroon zal men wel alles in den
breede hebben overwogen. De uitspraak van de Kroon
was deze, dat, gezien de dalende conjunctuur en den
algemeenen maatschappelijken toestand, het niet wen-
schelijk is over te gaan tot verhooging van de loonen.
Nu loopt het essentieele van het voorstel der Sociaal-
Democraten parallel met dat deel van het voorstel,
waarop de Kroon een afwijkende beslissing heeft ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 193Ü. 257
geven. En Gedeputeerde Staten zeggen, dat de Raad
daar geen gelden voor mag voteeren; de Kroon even
eens.
Nu zou ik in gemoede deze vraag aan de Sociaal-
Democraten willen stellen Afeent een der Sociaal-
Democraten nu, dat hun voorstel een kans van slagen
heeft
De heer Hooiring: Ja zeker
De heer Visser: Dan spreekt U tegen beter weten in.
De heer Muller: Wat zijn jullie dan een nieren
proevers
De Voorzitter: U spreekt tegen den Voorzitter, mijn
heer Visser.
De heer VisserGedeputeerde Staten hebben be
toogd, waarom zij tegen verhooging der loonen waren.
Vrij pensioen beteekent verhooging van loon. Zij hebben
dus principieel bezwaar. Juist een paar dagen geleden
is te onzer kennis gekomen, dat de Kroon het standpunt
van Gedeputeerde Staten in deze volledig deelt. Ook
de Kroon heeft gezegd, dat zij principieel bezwaar had
tegen deze improductieve uitgave. Als wij nu een be
slissing zouden nemen als voorgesteld wordt door de
Sociaal-Democraten, dan krijgen wij natuurlijk nie
mand twijfelt daaraan precies hetzelfde wat wij ge
had hebben en zullen Gedeputeerde Staten, willen zij
het ingenomen standpunt trouw blijven, geen goedkeu
ring hechten aan een begrooting, waar een dergelijke
post op voorkomt.
De heer Dijkstra: Waarom niet?
De heer VisserOmdat als Gedeputeerde Staten
anders zouden beslissen, zij hun principe zouden los
laten en inconsequent zouden zijn. Stelt U zich voor, dat
Gedeputeerde Staten dit zouden doen, nadat zij alle
pogingen in het werk hebben gesteld om hun goed recht
bij de Kroon te verdedigen Denkt een der Sociaal-
Democraten, dat zij hun eigen werk zullen afbreken en,
nadat zij een voorstel, dat 35.000.kostte, hebben
algewezen, nu zouden bewilligen in één dat 18.000.
kost
De heer Muller: Laten wij dat afwachten
De heer Visser: Dan krijgen wij hetzelfde wat wij ge
had hebben. Misschien wekt men dan ook nog illusies
bij belanghebbenden, lk wil niet meewerken aan een
dergelijke schijnmanoeuvre, met alle risico daaraan ver
bonden en zonder eenig resultaat, lk beschouw het
voorstel der Sociaal-Democraten als een manoeuvre, als
schijn zonder eenige werkelijkheid. De Sociaal-Demo
craten zullen het bij eenig logisch doordenken, er eens
mee zijn, dat er van onwil bij Gedeputeerde Staten noch
bij de Kroon sprake is. lk zou de menschen die er bij
geïnteresseerd zijn er niet aan willen wagen. De Kroon
zegt, dat er een dalende conjunctuur is en grondt
daarop haar uitspraak. Men dient dan uit eerbied voor
een dergelijke beslissing minstens een spanne tijds te
wachten, alvorens men met een soortgelijk voorstel
komt. Wanneer ik aandacht schenk aan een vraagstuk
als de malaise ik weet, dat men geen maiaise-stem-
ming moet verwekken of suggereeren zou ik enkele
cijfers willen noemen. Zoolang de toestand is als tegen
woordig, is het niet logisch of wenschelijk met voor
stellen tot loonsverhooging te komen. Die meening bezit
ik nog even goed als een jaar geleden. Als ik de cijfers
van onzen export vergelijk, dan blijkt mij uit statistische
gegevens, dat de uitvoer van Nederlandsche producten
in de laatste maand 40 millioen gulden minder bedroeg
dan in dezelfde maand van het jaar te voren. Dit is
feitenmateriaal, waarmee men kan aantoonen, dat de
economische toestand verre van rooskleurig is en dat
er geen perspectief is. De heeren zullen ook wel gelezen
hebben hoe het in Duitschland met het economische
vraagstuk gesteld is. In een der vakbladen wordt o. a.
gezegd, dat Duitschland niet geheel voor eigen voed
selvoorziening kan zorgen het land heeft voor 25
landbouw en voor 75 industrie en dus zegt men
laten wij zorgen, dat wij ons speciaal en uitsluitend
toeleggen op den landbouw. In Duitschland is men van
zins 5 a 6 honderdduizend woningen te bouwen voor
landarbeiders en om veel land in cultuur te brengen,
de tarieven op peil te brengen, enz., zoodat de Neder
landsche zuivel- en tuinbouwproducten worden ge
weerd. Zij willen hun krachten intensief aan de land-
bouwcultuur wijden. Ataar als Duitschland in die rich
ting doorgaat, zal het gevolg zijn, dat er in Nederland
voor den "landbouw, die aangewezen is op export van
die producten, weinig perspectief is.
Schenkt men aan dit alles aandacht, dan is het niet
logisch het voorstel aan te nemen, maar is het beter
om te wachten totdat de malaise niet meer zoo erg is.
Als het perspectief straks wat rooskleuriger wordt, wat
is er dan tegen om met een dergelijk voorstel te komen?
Ik hoor nu beweren „Die loonsverhooging, och, daar
kun je later weer afkomen, als de toestand moeilijker
wordt". Daar ben ik het niet mee eens. lk vind het
voorzichtiger om te zeggen, dat, als straks blijkt, dat
het werkelijk mogelijk is, het loon dan wel kan worden
verhoogd; men kan het dan vinden door minder pen-
sioenaftrek of op andere manier. Het staat echter vast,
dat Gedeputeerde Staten het besluit nu niet zouden
inwilligen en dat de Kroon er niet op in gaat. De maat
schappelijke toestand is dan ook niet van dien aard,
dat een dergelijk voorstel voor verwezenlijking vatbaar
zou zijn.
De heer M. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter lk zal
kort zijn, want het voorstel spreekt voor zich zelf. Het
behoeft geen betoog, dat vooral onze fractie zeer teleur
gesteld was, toen zij vernam, dat de Kroon ons beroep
had afgewezen en dat er dus van de loonsverhooging
der werklieden niets zou komen. De Vrijheidsbond heeft
zelfs bij monde van den heer Oosterhoff gezegd, dat
het huii verheugde, dat de Kroon die beslissing had
genomen en dat voornamelijk wegens de malaise. Ik
ben er van overtuigd, dat ook zonder de malaise de
Vrijheidsbond zich zou hebben verheugd over de be-
slissing. Het zou voor hen geen verschil hebben ge
maakt. lk wil er aan herinneren, dat wij eerst hebben
gehad een aanmerkelijke verhooging van de salarissen
van de ambtenaren, daarna van het politiepersoneel,
daarna ook van burgemeester en secretaris en ontvanger.
Maar nu het een simpele, zeer kleine verhooging betreft
van de loonen der werklieden, die er practisch alleen
op neer komt dat zij niets meer zouden krijgen dan de
51/2 pensioenpremiekorting, die wij indertijd ge
dwongen waren hun op te leggen, nu kan het niet.
Ons voorstel is geboren uit het idee om nog te redden
wat er te redden is. Nu vraagt de heer Visser, of
het kans van slagen heeft. Ja, ik zou niet weten waarom
niet, mijnheer de; Voorzitter. Er zijn meer gemeenten
waar maar 3 geheven wordt. Er zijn zelfs gemeenten
waar men met goedkeuring van de Gedeputeerde Staten
der provincie in het geheel geen pensioenpremieverhaa!
toepast. Het bezwaar van de Kroon en van Gedeputeerde
Staten ging in hoofdzaak over het bedrag van
35.000.welke uitgave in dezen zeer zwaren tijd
niet toelaatbaar zou zijn. Hetgeen wij nu voorstellen
komt neer op ongeveer de helft. Welnu, wij durven het
in volle overtuiging aan, die poging te wagen om voor
de werklieden althans iets te bereiken. Daarom hebben
1 wij voorgesteld om van de werkliedenloonen niet langer
51/2 maai' slechts 3 te heffen
De heer IJ. de Vries: En ook voor de ambtenaren