264 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
De heer Visser: Waarom
De heer Tamminga: omdat de kermis een ont
aarde instelling is, die noodwendig tot bandeloosheid
moet leiden.
Het „kermis gaan houden" is in den loop der jaren
gaan beteekenen een opzij stellen van de eischen der
moraal ter wille van het zingenot, een zich losmaken
van alles wat tot een hooger leven dwingt.
Drankmisbruik en ontucht, met de rampzalige gevol
gen daarvan, zijn dan ook onafscheidelijk aan het Ker
misvermaak verbonden.
Officieel wordt dat niet altijd zoo geconstateerd, doch
dit kan, althans voor een deel, worden verklaard door
het feit, dat er, zooals de term luidt, „wel eens wat
door de vingers wordt gezien" en dientengevolge offi-
ciëele rapporten geen voldoende maatstaf kunnen vor
men voor de beoordeeling van wat er voorvalt.
De kermis bepaalt zich ook niet alleen tot het eigen
lijke kermisterrein, maar zij grijnst ons tegen op de
straten en op de wegen, die naar de stad leiden. Reeds
voor, tijdens en ook na de kermis wordt het stadsbeeld
bedorven door ongure elementen van diverse pluimage.
We getroosten ons. vooral de laatste jaren, groote
uitgaven, niet alleen om het verkeer in de stad te ver
beteren, maar ook om de stad als zoodanig een schoo
ner aanzien te geven, doch we handhaven een instelling,
die jaarlijks geruimen tijd het verkeer belemmert en de
stad in erge mate ontsiert.
Tegen ontsierende reclame wordt angstvallig ge
waakt, doch we laten toe, dat er in den mooisten tijd
van het jaar, dagen lang in de stad een atmosfeer hangt,
die voor velen een aesthetische kwelling beteekent.
De heer Visser: Nee
De heer Tamminga: Voeg daarbij het akelige lawaai,
tot diep in den nacht en het is verklaarbaar, dat me
nigeen tijdens de kermis de stad ontvlucht.
Wanneer we de balans van de kermis opmaken en
letten op de zedelijke en cultureele waarden, komen we
tot een groot passief, waartegenover, ook naar het oor
deel van Burgemeester en Wethouders, geen actief kan
worden geplaatst.
De zuiver godsdienstige bezwaren tegen de kermis
laat ik hier opzettelijk buiten beschouwing, omdat de
beoordeeling daarvan te zeer afhankelijk is van per
soonlijke appreciatie, om in deze vergadering tot een
vruchtbare bespreking te kunnen leiden.
Wat de financiëele zijde der kermis betreft, moet
worden opgemerkt, dat hier inderdaad een actiefpost
kan worden geboekt. De kermis doet in den vorm van
staangeld en vermakelijkheidsbelasting een bate vloeien
in de gemeentekas.
Doch daartegenover staat een groote verspilling door
de burgerij. De kermisexploitanten komen niet naar de
stad om er geld te brengen, maar wel om er geld van
daan te halen, zoodat per slot van rekening ook de
eigen winkelstand er de nadeelige gevolgen van onder
vindt, want de menschen, die de kermis bezoeken, be-
hooren bijna zonder uitzondering, direct of indirect, tot
de klanten van de industriëele en handeldrijvende mid
denstand ter plaatse. Het verbrassen en verkwisten van
spaarpenningen en het maken van schulden, die te be
schouwen zijn als normale kermisgevolgen, moeten er
toe leiden, dat de koopkracht van velen door de kermis
bedenkelijk wordt verzwakt.
De gevallen zijn niet zeldzaam, waarin gezinnen zich
het noodige ontzeggen, of door het koopen op crediet,
zelfs van de noodzakelijkste levensbehoeften, zich voor
en na de kermis in schulden steken, alleen met het doel
zich in die dagen eens te kunnen uitleven. En het zijn
vooral de lagere volksklassen, waarin door de onecono
mische kermisuitgaven zeer veel leed wordt veroor
zaakt.
Dit klemt te meer, nu in den tegenwoordigen tijd
gepaste en heilzame ontspanning, voor betrekkelijk
weinig geld, bijna dagelijks overal te verkrijgen is.
Er is dan ook geen enkele reden om, gelijk sommigen
wenschen, met de afschaffing van de kermis te wachten,
totdat er iets beters voor in de plaats gekomen is. Goed-
koope uitstapjes per trein, auto of boot, fietstochten en
I ander sportvermaak vallen onder ieders bereik. Boven
dien zijn er avond aan avond lezingen, concerten en
voorstellingen van allerlei aard.
j Waarop zal men wachten, nu het, gelijk iemand op
merkte, bijna dagelijks kermis is?
Waarop zal men wachten? Op den natuurlijken dood
van het beest
Maar oude volksgewoonten en oude volksfeesten zijn
zoo diep ingeworteld en hebben zulk een taai leven, dat
niet kan worden aangenomen, dat de kermis binnen af-
zienbaren tijd door uitputting zal bezwijken.
Waarop zal men wachten nu het betreft een kwestie,
die eigenlijk geen kwestie meer is, omdat we het er
allen over eens zullen zijn, dat de kermis in onze tegen
woordige samenleving niet meer op haar plaats is
Waarop zal men wachten, nu het niet gaat om het
belang van een bepaalde groep of partij, maar om een
zaak, die ons allen betreft, omdat we, zoolang de kermis
in stand blijft, allen voor haar excessen mede verant
woordelijk zijn
Hier kan aan politieke en godsdienstige geschillen
het zwijgen worden opgelegd.
Hier kunnen rood en zwart, katholiek en protestant,
jood en christen, elkander de hand reiken.
Hier kunnen allen samenwerken, die zich wenschen
te verzetten tegen de ontaarding van ons volksleven.
Het gaat hier niet om dwang tot zedelijkheid en
braafheid. Evenmin om eigen zedeleer op te dringen
aan anderen. Het een noch het ander heeft voor mij ook
maar de minste bekoring. Er is misschien niets, dat me
meer afkeer inboezemt, dan het beeld van den tarizeër,
I die God dankt omdat hij meent beter te zijn dan de
anderen.
Het is me uitsluitend te doen om de afschaffing van
een verouderde middeleeuwsche instelling, waaraan de
tegenwoordige maatschappij is ontgroeid en die, door
haar verregaande ontaarding, aan onze samenleveing
zeer veel schade heeft berokkend.
Ik wensch dan ook van harte, mijnheer de Voorzitter,
dat we straks met groote eenparigheid tot die afschaf
fing zullen besluiten.
De heer M. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter Ik zou
willen beginnen met een opmerking te maken ais alge-
j meen rapporteur naar aanleiding van een opmerking,
door den heer Oosterhoff gemaakt.
De heer Oosterhoff was van meening dat het verslag
nog niet uitvoerig genoeg was. Verleden jaar maakte
de Raad aanmerking, dat het te beknopt was, ik heb
dat goed verstaan en het dit jaar wat uitvoeriger samen-
j gesteld. Ik was persoonlijk van meening dat, zooals
het nu is samengesteld, het uitvoerig genoeg was; ik
laat het verder aan den Raad over, te beslissen of mijn
meening juist was, maar mij dunkt dat, als men het
verslag nog uitvoeriger maakt, het dan te veel verdrinkt
in beschouwingen. De heer Oosterhoff meende, dat
naast de opmerkingen ook de toelichting moest worden
opgenomen. Dat kan in enkele gevallen wel met een
enkel woord, maar in het algemeen ben ik dat niet met
hem eens; de toelichting kan naar mijn meening beter
j in den Raad worden gegeven. De heer Oosterhoff heeft
ook de opmerking gemaakt om het rapport te laten
samenstellen door een ambtenaar van de gemeente, die
daartoe in de secties de notulen zou moeten houden.
De heer Oosterhoff heeft daar het vorig jaar ook reeds
j op gezinspeeld; misschien ware er op die wijze eens
J een proef te nemen, maar rapporteurs zullen dan toch
in elk geval verantwoordelijk blijven. Zoo heb ik ook
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 265
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
nog gedacht aan de mogelijkheid om den algemeenen
rapporteur te laten aanwijzen door den Raad, zoodat
deze van den aanvang af de aangewezen persoon zal
zijn om de vergaderingen van alle drie secties bij te
wonen, opdat hij persoonlijk zal weten, wat er in elke
sectie is besproken. Want het is moeilijk om uit drie
verslagen van sectievergaderingen, waarvan er telkens
slechts één door een rapporteur is bijgewoond, een be
hoorlijk samenstel te verkrijgen. Misschien dat het college
deze zaak eens in overweging kan nemen en misschien
dat het op de eene of andere wijze aan het verlangen
van den heer Oosterhoff kan voldoen. Maar ik herhaal,
dat rapporteurs de verantwoording voor het Sectie-
verslag moeten blijven dragen.
Mijnheer de VoorzitterIk behoor tot de leden, waar
van in het verslag wordt gezegd, dat de begrooting op
hen een goeden indruk heeft gemaakt en deze leden
verheugen zich ook mede over de voorstellen tot uit
voering van verschillende werken, welke in den Aan
biedingsbrief zijn genoemd. Er staat ook in het Sectie-
verslag
„Men sprak er zijn blijdschap over uit, dat Burge
meester en Wethouders zich niet door de slechte
economische omstandigheden hebben laten weer
houden om verschillende verbeteringen voor te be
reiden."
Ik ben het daar van harte mee eens. Ik behoor echter
ook tot hen, waarvan in het verslag wordt vermeld
„De groote werkloosheid baarde velen leden groote
zorg. Aangedrongen werd op het uitvoeren van
werken. Hierbij werd gewezen op de noodzakelijkheid
van voldoende havenruimte en industrieterreinen,
terwijl gevraagd werd de verbetering van den Mr. P.
J. Troelstraweg te bespoedigen."
Ik zeg dat de werkloosheid ons groote zorg baart, maar
daarnaast is het ons een voldoening, dat die zorg blijk
baar door het college wordt gedeeld. Dat blijkt uit het
antwoord, dat door het college is gegeven op de ge
maakte opmerkingen, n.l.
„De bestrijding van de werkloosheid, mede door
het laten uitvoeren van productieve werken in de
gemeente, heeft bereids de aandacht van ons college.
Wij hebben ons dan ook reeds op 30 Juli j.l. tot den
Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw
gericht met een brief, o. a. op vaartverlegging en
aanleg van industrieterrein en havens betrekking
hebbende, waarvan wij een afdruk alsnog bij de
stukken hebben gevoegd."
Ik heb met groote belangstelling dat schrijven gelezen;
het was zeer uitvoerig en afdoende gedocumenteerd en
ik kan niet nalaten van deze plaats het college een
woord van hulde te brengen, dat het reeds op 30 Juli
een dergelijke belangrijke zaak betreffende de werk
loosheid bij de Regeering aanhangig heeft gemaakt
Namens den Minister is op dat schrijven een antwoord
ingekomen van den Inspecteur in algemeenen dienst
voor de Werkverschaffing en deze vraagt overlegging
van een uitvoerige begrooting van ieder onderdeel van
het werk afzonderlijk. Het college zegt nu daarvan dat
het antwoord daarop bij Burgemeester en Wethouders
nog een punt van overweging uitmaakt en ik zou willen
vragen hoever het thans staat met die overwegingen;
ik vertrouw ten volle, dat Burgemeester en Wethouders
spoed achter de zaak zullen zetten, maar ik zou graag
van den Voorzitter willen hooren hoe ver het met het
antwoord op dat verzoek staat, om zoo spoedig mogelijk
uitvoering aan die werken te kunnen geven.
Het heeft mij ook voldaan, dat het college zegt
„Tegen bespoediging van de zeer gewenschte ver
betering van den Stienserweg bestaat bij ons geen
bezwaar; wij zullen de plannen daarvoor laten op
maken."
Dat is inderdaad een prachtig werk, dat ten goede zal
komen aan de bestrijding van de werkloosheid.
Dan heb ik nog een punt bij de algemeene beschou
wingen in de sectie besproken, dat is de radiodistri
butie. Ik heb in het Sectieverslag laten opnemen de
opmerking, dat het betreurd werd dat de ontwikkeling
der radiodistributie hier is gegaan in de richting, dat
zij in particuliere handen is gekomen.
Mijnheer de Voorzitter, dat is geen verwijt, ik verwijt
dat aan niemand; wanneer ik zelf in het college had
gezeten, zou het vermoedelijk evenzoo zijn gegaan of
liever, zou er ten opzichte van gemeentelijke exploitatie
van radiodistributie ook niets gedaan zijn. De zaak is
nog maar van zoo korten tijd, men wist niet hoe het
zou loopen. Maar achteraf vind ik het jammer dat het
zoo is gegaan, juist omdat wij pas hebben gelezen, hoe
men in de gemeente Arnhem de zaak aanvat. Men heeft
daar een deskundige benoemd ik meen uit Den Bosch
en daar is een gemeentelijke distributie tot stand
gekomen, waarbij de abonné's en dat acht ik juist
een ding van belang niet aansluiting hebben op 2
stations, zooals bijna overal, waar de distributie in par
ticuliere handen is, maar op 5 stations. Bovendien is
de aanleg in Arnhem ondergronds gemaakt, wat een
voordeel is voor de geluidsoverkomst en een groot
voordeel wat het aanzien van de stad betreft. Want dat
kris kras spannen van draden over de huizen en over
de straten, men zal het mij toegeven dat dit ontsierend
werkt op de stad.
Ik verwijt dus niemand iets en naar ik geloof, zijn er
ook geen klachten over de uitvoering; ik spreek alleen
de hoop uit, gezien wat er in Arnhem gebeurt, dat in
de toekomst nog eens de mogelijkheid bestaat, dat
ook in Leeuwarden de radiodistributie in handen kan
komen van de gemeente, ten voordeele van de aange
slotenen, met name, dat de abonné's dan 5 aanslui
tingen zullen krijgen en zij dan zullen worden aange
sloten door een ondergrondsch net. zooals in de ge
meente Arnhem.
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun ant
woord dat gemeentelijke exploitatie veel risico mee
brengt. Inderdaad, dat kèn veel risico meebrengen,
maar al weer wijzende op Arnhem, wil ik opmerken,
dat in die gemeente de zaak financieel zoo is opgezet,
dat daar in 3 jaar tijcis de geheele installatie, alles in
begrepen, kan worden afgeschreven, terwijl de abonne-
mensgelden daar niet hooger zijn dan hier ik meen
dat deze daar ook 2.per maand bedragen, dus
evenveel als de abonnementsgelden hier. Van dat geld
wordt nu in Arnhem alles in 3 jaar afgeschreven, zoodat
dus na 3 jaar de geheele installatie daar voor 0 cent op
de balans staat. En indien de radio-ontwikkeling daar
in dezelfde richting doorgaat, is het zelfs mogelijk, dat
Arnhem winst haalt uit dat bedrijf. Er is dus inderdaad
risico aan verbonden, maar ook kans op winst.
Er zijn nog enkele punten door mij in het verslag
opgenomen, maar ik geef er de voorkeur aan één daar
van, de kwestie van de Waterleiding te behandelen bij
de betrokken posten van de begrooting; anders vrees
ik dat door de veelheid der discussies bij de algemeene
beschouwingen die zaak niet goed tot haar recht zal
komen.
De heer Oosterhoff heeft gister nog iets herhaald
wat hij reeds vroeger ook heeft gezegd, n.l. het feit, dat
de Vrijheidsbond niet is opgenomen in de commissie
voor Georganiseerd Overleg. Ik heb daarop indertijd
reeds geantwoord, dus ik kan daaromtrent wel kort zijn.
Wij zijn onzerzijds van meening, dat zijn fractie, die van
meening is dat het Georganiseerd Overleg eigenlijk
bever maar verdwijnen moest of die althans niet wil
meewerken aan dezen vorm van overleg, niet in dat
instituut thuis hoort.
De heer Oosterhoff en Blanson Henkemans hebben
indertijd de volgende motie voorgesteld
,,De Raad, waardeerende het goede werk, dat door
Georganiseerd Overleg is verricht
De heer Peletier: O Dat is toch waardeerend