270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. 1930. laten als men voor kindertoeslag stemt en het lot van de groote gezinnen iets dragelijker maakt. Men zal niet het loon van vrijgezellen opvoeren tot zulk een hoogte, dat een gezin met 7 of 8 kinderen er van kan bestaan. Mijnheer de Voorzitter! Er zijn nog enkele punten, waarover ik in de sectie heb gesproken. Een opmerking is niet geheel juist overgenomen in het verslag. Ik heb omtrent het Georganiseerd Overleg bij de politie een vraag gesteld. Ik wist heel goed, dat dit behoorde tot de competentie van U, mijnheer de Voorzitter. Maar ik heb gezegd, dat er destijds door Burgemeester en Wet houders was meegedeeld, dat er een praeadvies was te verwachten over dat voorstel. Ik heb daarom deze vraag gesteld Is er iets van dat praeadvies bekend Daar toch het college eigenlijk het praeadvies had toegezegd, meende ik, dat het een zaak van het college was ge worden. Maar dit is niet juist in het verslag weerge geven. Mijnheer de VoorzitterThans de Openbare Lees zaal. Ik zou in overweging willen geven voorloopig niet meer romanlectuur aan te schaffen; er is al zooveel van, maar enkel wetenschappelijke lectuur aan te schaffen. Is het dan niet mogelijk die post wat te drukken Het college heeft destijds gezegd, dat die post wat hoog was en Burgemeester en Wethouders zouden trachten die successievelijk te verlagen. De post is verlaagd van 15.000.op 13.000.maar ten slotte is het weer op dat bedrag gebleven. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, kan ik bij de alge- meene beschouwingen ook nog de kermis bespreken. Wij hebben een beschouwing gehad over een vraagstuk van moraal in verband met de kermis, enz. Toen ik den heer Tamminga hoorde spreken hij moet mij dit niet kwalijk nemen dacht ik bij mij zelf„Nou ja, alle overdrijving schaadt". Ik heb mij afgevraagd, of die kermis werkelijk zoo slecht is. Monseigneur Ariëns was een sociaal voelend priester. Monseigneur was een bij zonder fijn voelend priester, maar hij was vóór alles drankbestrijder. Het zou niet onmogelijk zijn geweest, dat dit voor Monseigneur ook een gereede aanleiding was om te pleiten voor het afschaffen van de kermis. Maar omdat Monseigneur dit gezegd heeft, is het voor ons nog geen plicht om tegen de kermis te zijn. Wij j kunnen het overwegen. Nu zou ik eigenlijk deze vraag willen stellen. Veredelends zal er van de kermis weinig uitgaan De heer IJ. de Vries: Dan moet die kermis opgedoekt j worden De heer Visser! Nu de Oranjefeesten Ik heb Oranje feesten meegemaakt, waar de menschen ook wel be hoorlijk dronken, zelfs te veel en waar het ook niet anders toeging. Moet men nu de Oranjefeesten opdoe ken Volgens de meening van den heer IJ. de Vries wel De heer IJ. de Vries: Neen. De heer Visser: De zendingsfeesten dan De heer Terpstra: U is conservatief De heer Visser: Moet men nu die zendingsfeesten opdoeken Daar wordt gepreekt, zelfs heel mooiMaar na afloop, zal er misschien ook iets gebeuren, dat niet moest gebeuren. Zou men dan die zendingsfeesten niet maar afschaffen De heer Vromen: Zelfs de kloosters moet men dan afschaffen De heer IJ. de Vries: Dat is afdalen. De heer Visser: Neen, dat is een feit. Het gaat niet om af te dalen. Als het in Uw kraam te pas komt, is de kermis slecht, maar als er slechte dingen gebeuren bij andere festiviteiten, is het niet zoo erg, volgens de heeren. Ik noem de dingen zooals ze zijn en heb het volste recht een vergelijking te treffen. Ik heb toch het volste recht De heer IJ. de Vries: Tot verdediging van de kermis? Ik zou me schamen De heer Visser: Een ander feit, mijnheer de Voor zitter Ik weet een plaats waar vroeger een kermis was. Ik behoef mij niet te schamen en durf de menschen even goed in de oogen zien. Daar zijn nu vermakelijk- I heidsfeesten. Ik heb wel eens gedacht, wat er nu eigen lijk voor verschil was. Daar komt ook een draaimolen en alle menschen mogen er daar in zitten, onverschillig van welke religie. Bij de kermis zijn het alleen die i menschen, die het cachet van heiden hebben. Bij die vermakelijkheidsfeesten zetten de menschen 's avonds er is dan opheffing van het tapverbod, tot laat op den avond zijn de café's dan open er een borrel op en ik kan geen verschil zien tusschen vermakelijkheids feesten op die dorpen en de kermis. Ik wil de kermis niet goedpraten! Maat' als men er zoo over praat als hier, dan moet men ook de bioscopen sluiten. Er kan echter ook van de bioscoop een veredelende invloed uitgaan, maar dat is lang niet altijd het geval. Er zullen ook stukken gespeeld worden, waar de heeren van rechts ook de schouders voor ophalen. Dus moet gij komen met het voorstel om de bioscopen te sluiten. Het kwaad ligt niet in de kermis. Er zijn menschen die met eer en fatsoen de kermis kunnen bezoeken. Ik deel dus niet die meening van de heeren van rechts, die altijd van die krasse uitdrukkingen gebruiken bij de kermis. Mijn collega links zegt, dat wij mede schuldig zijn aan het kwaad dat bedreven wordt. Ik heb mij afgevraagd mea culpa mea maxima culpa is het mijn schuld, als iemand op de kermis loopt met een snee in zijn oor? en meent men, dat alle menschen, die op de kermis zijn, dronken zijn Men is ook wel eens elders dronken En de goeden moeten tegen een stootje kunnen. Ik durf mijn kinderen best op de kermis te vertrouwen. Een kind moet dat kunnen hebben. Als de kermis zoo slecht is, moet men de kinderen aan de ketting leggen. Dat is overdrijving. De heer Terpstra mag vinden, dat ik con servatief ben. maar ik kan geen verschil zien tusschen een kermis en het kwaad dat op de Oranjefeesten of vlaggefeesten wordt gedaan. Dat zit niet in het feit van de kermis, die goed kan zijn, zooals veel goed kan zijn. Als wij thuis naar de kermis gingen, dan zei de pastoor: Ik wensch je een zalige kermis, pas goed op en doe geen kwaad. De heer IJ. de Vries: Hij wou het pretje niet missen De heer HooiringMijnheer de Voorzitter! Ik wil beginnen met de Memorie van Antwoord en wil mijn leedwezen uitspreken, dat er iets niet in staat, dat er naar mijn meening wel in had behoord. In mijn sectie is een woord van hulde gesproken over het tijdig toe zenden van de Raadsstukken. De manier van samen stelling maakt het ons gemakkelijk alles direct en goed te begrijpen. Ik had gaarne gewild, dat dit woord van waardeering door den rapporteur was overgebracht naar het algemeen rapport. De heer Terpstra: Peccavi De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter! Er zijn verschillende punten ter sprake gebracht, die door Burgemeester en Wethouders op bevredigende wijze zijn beantwoord, zoodat ik daarop dus niet in den breede behoef in te gaan. De Arbeidsbeurs is door mijn partijgenoot B. Molenaar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 271 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. besproken en ik wacht met belangstelling het antwoord van het college af. Als er aanleiding voor is, zal ik misschien in tweede instantie mijn meening nader uit eenzetten. Mijnheer de Voorzitter Ik heb verder ter sprake ge- 1 bracht de badinrichting, niet alleen het stichten van een tweede inrichting, maar ook de herziening van het tarief van de bestaande badinrichting. Het is van groot belang en ik geloof, dat ik hier in het zog kom van den heer Visser ook in dat van de groote gezinnen al volg ik hem niet in allen deele wat de groote ge zinnen betreft, doch wel in dit geval. De groote ge zinnen vooral hebben belang er bij, dat er gezinskaarten te krijgen zijn. Ik lees in de Memorie van Antwoord, i dat het denkbeeld tot herziening van het tarief onder het oog zal worden gezien. Ik hoop. dat dit binnenkort gebeurt en wij binnen niet te langen termijn een voor stel zullen krijgen. Ik heb met eenige verwondering de vraag aangehoord, die ook in mijn sectie werd gesteld, welke maatregelen Burgemeester en Wethouders denken te nemen bij even- tueele gasaanvallen. Iemand die bezield is met afschuw voor den oorlog en vooral de gruwelen die oorlog na zich sleept, waardoor een dergelijke vraag in zijn bin- nenste wordt teweeggebracht, zal zich met mij kunnen voorstellen, dat men met het antwoord, dat hier van Burgemeester en Wethouders komt, nu niet tevreden moet zijn. Aan den anderen kant ben ik met mijn partij genoot M. AAolenaar van meening, dat de burgerij van Leeuwarden tegen een eerstkomenden gasaanval niet te beveiligen is. Ik wil even verwijzen naar een proef neming, die daaromtrent in Londen heeft plaats gehad. Daar is ook een algemeene meening uitgesproken, niet alleen door menschen van mijn richting, de Labour Partij, maar door haast alle partijen, dat bescherming van de burgerij tegen gasaanvallen niet mogelijk is. Daar komt nog bij, dat de Regeering hier weer bezig is lasten te schuiven op de gemeente. Als de Regeering van meening is, dat er werkelijk voorbereidende maat regelen moeten worden genomen om de burgerij te beschermen tegen de gevolgen van daden, waarvan zij in de eerste plaats de schuld draagt, dan moet zij ook zorgen, dat de burgerij tegen die aanvallen beschermd wordt, maar moet zij niet de gemeente voor die kosten laten opdraaien. Hier is weer het bewijs geleverd, dat tegen dergelijke zaken alleen mogelijk is, dat ieder voor zich persoonlijk zich op het standpunt stelt van „Geen n:an en geen centIn geen geval Het is dunkt mij haast overbodig om te wijzen op de gruwelen, die er in den afgeloopen oorlog hebben plaats gehad, niet alleen in de landen welke in den strijd betrokken waren, maar ook in de landen welker legers gemobiliseerd waren. Onder 80 van hen, die onder de wapens waren, heeft zulk een demoralisatie plaats gehad, dat zij eenige jaren noodig hebben gehad om weer in even wicht te komen. Ik wil op een paar cijfers in dit verband wijzen. Er zijn misschien enkele menschen, die dergelijke cijfers niet te vaak kunnen hooren. Ik heb hier eenige gegevens en laat ik vooropstellen, mijnheer de Voor zitter, dat die niet afkomstig zijn van een partijgenoot, maar van Prof. E. J. Gimbel. Deze schrijft dat tot aan het einde van den oorlog 6.400.000 man, in iedere minuut 4 man, in den bloei van hun leven werden doodgeschoten. In Duitschland zijn 800.000 burgers meer gestorven dan in vredestijd te verwachten was en wat voor alle oorlogvoerende landen op 7.000.000 werd geschat. Hij schrijft dat alles toe aan den oorlog. 20.000.000 soldaten van alle oorlogvoerende landen werden gewond. Hoevelen er voor de tweede maal gewond werden is niet te berekenen en niet bekend; wellicht 10.000.000 zijn als invaliden achtergebleven. Wat er aan materiaal en kapitaal is weggegaan moge uit de volgende cijfers blijken. Er zijn volgens de stati stieken in den oorlog neergeschoten 9.000 vliegmachines, in den grond geboord 13.000.000 registerton aan han delsschepen, de totale waarde daarvan wordt geschat op 10 milliard. Deze enkele cijfers, die ik bood uit een reeks van vele, waarmee ik misschien nog wel eenigen tijd zou kunnen doorgaan, maar wat ik niet noodig acht, omdat ieder er wel mee bekend is, zullen wel duidelijk genoeg zijn. Ik herhaal dus, dat het eenige middel om gasaanvallen te voorkomen is, dat alle partijen ieder voor zich hun best doen in hun eigen beweging de partij op het standpunt te stellen, dat zij zich voortaan keeren tegen elk militairisme De heer Terpstra: Daar zijn wij druk mee bezig De heer Hooiring: Dan hoop ik spoedig de resul taten van die bezigheid in Uw partij te constateeren. Mijnheer de Voorzitter Ik wil thans buiten het ver band van de Memorie van Antwoord een enkele op merking maken over hetgeen door sommige leden van den Raad is gezegd. Ik wil beginnen met den heer Hofstra, die het had over de gehuwde vrouw in het algemeen. Dat is een onderwerp, dat vermoedelijk in alle partijen nog wel eens verschil van meening met zich brengt. Men moet ten opzichte van de uitsluiting van de gehuwde vrouw uiterst voorzichtig zijn. Als men die in alle consequenties zou willen doorvoeren, dan zou ik tot hen die b.v. twee dagen of misschien langer per week een werkster hebben, willen zeggen schaf die werkster af. Die werkster, stel ik mij voor, gaat door de omstandigheden gedwongen, uit werken en is een gehuwde vrouw, die uit het gezin wordt gehaald. Ten gevolge van dit feit, zal de meening van den heer Hofstra dus wel zijn, dat dit gezin ook wordt ontwricht, ik geloof, dat dit in zijn consequenties niet is door te voeren. Ik wil de gehuwde vrouw ten opzichte van haar broodwinning, die zij mede moet veroveren om in haar onderhoud te voorzien, niet achterstellen bij anderen. Er zijn bepaalde gevallen, waarin ik mij persoonlijk kan indenken, dat het wel eens noodig kan zijn een ge huwde vrouw uit een bepaalde functie te weren. Daar heb ik andere motieven voor, dan die aan de meening van den heer Hofstra ten grondslag liggen. Mijnheer de Voorzitter Wij hebben dan de kermis. Ik hoop, als wij over deze kwestie spreken, dat wij de zaak eigenlijk niet van een principieelen kant opvatten, want de afschaffing van de kermis heeft m. i. met een principe niets te maken De heer Vromen: Persoonlijke vrijheid, is straks gezegd. De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, de rede neering van den heer Tamminga komt, als ik goed heb geluisterd, over het algemeen hierop neer, dat hij de kermis wil afschaffen om de onzedelijke en minder juiste dingen die tengevolge van de kermis gebeuren. Ik wil den heer Visser niet op den voet volgen, wat betreft het verwijzen naar andere feesten. Ik geloof en als ik mij mijn jeugd goed herinner, geloof ik dat te meer dat hij in den grond van de zaak, voor zoover hij zake lijke argumenten heeft naar voren gebracht, gelijk heeft. Ik herinner mij uit mijn jeugd ook jongelingsfeesten zij zijn misschien nu al een paar jaar geleden. Maar ik stel mij voor, dat de tegenwoordige toestand ten op zichte der kwestie, zooals die hier in hoofdzaak door den heer Tamminga is uiteengezet, niet is veranderd. Ik geloof, dat die in de toekomst ook niet zal veranderen. De euvelen zijn er geweest, bestaan nog en zullen voor loopig ook nog wel blijven bestaan. Ten opzichte van deze zaak sta ik op het standpunt, dat ieder voor zich men behoeft daarvoor niet in het bezit van kinderen te zijn, men kan ook op andere wijze zijn invloed laten gelden zijn best doet om vooral de jeugd en wij zijn met onze kinderen druk bezig zoo op te voeden, dat zij geen behoefte meer hebben aan een genot als de kermis op dit oogenblik helaas nog schept. Ik hoop,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 27