272
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
dat dit de weg zal zijn, waarop wij op den duur er toe
kunnen komen om vooral het jonge geslacht op een
hooger peil te brengen, zoodat zij geen behoette meer
hebben aan uitspattingen als op dit oogenblik in de
kermis en andere feesten worden aangetroffen.
.Mijnheer de Voorzitter Als wij nu straks dit voorstel
in behandeling krijgen, worden wij eigenlijk gedwongen
om het voor en tegen stemmen te motiveeren. Op grond
van het laatste wat ik gezegd heb, om pogingen aan te
wenden om de jeugd zoo op te voeden, dat zij aan een
dergelijke feestviering, als de kermis nog is, geen be
hoefte heeft, kunt U meteen afleiden, dat ik niet direct
geneigd ben om voor het voorstel van den heer Tatn-
minga tc stemmen
De heer Peletier: Inconsequent.
De heer Visser: Dat is inconsequent
De heer Hooiring: U moogt dit inconsequent
noemen, ik hoop U dan in het vervolg te wijzen op Uw
eigen inconsequenties. Als uit het standpunt hetwelk ik
zooeven heb ingenomen, om de jeugd op te voeden in
de richting zooals ik meen dat te moeten doen, wordt
afgeleid, dat daaraan vastzit om alles af te schaffen,
wat aan een dergelijke beweging in den weg staat, dan
blijven wij niet alleen bij de kermis.
Dan zijn er meer dingen, die afgeschaft moeten
worden. Elk onderwerp dat hier wordt behandeld,
moeten wij derhalve op zich zelf beschouwen
De heer Vromen: Dan heeft die redeneering er niets
mee te maken
De heer Hooiring: Indien de heer De Vries mij
de verzekering geeft, dat als ik straks voor het voorstel
tot afschaffing van de kermis stem, dezelfde dingen die
nu gebeuren niet meer op andere feesten zullen plaats
hebben, die kort daarop worden gehouden, dan zou ik
misschien bereid zijn er voor te stemmen. Maar er ge
beurt precies hetzelfde op 31 Augustus. Wat is een
kermis Een verzameling draaimolens, poffertjeskramen
enz. Maar ziet men die op 31 Augustus er niet staan
Staan er dan niet dezelfde schommels en andere inrich
tingen die voor een paar weken ook op het Zaailand
stonden Gebeurt daar niet hetzelfde U hebt in de
wereld rondgekeken, mijnheer De Vries en ik geloof, dat
U op dat terrein niet geheel een vreemde zijt
De heer IJ. de Vries: Leest U ons rapport van 1919
nogmaals. Dat is in Uw bezit
De heer Hooiring Ik geef U in overweging in die
richting te probeeren een kermis op zichzelf onmogelijk
te maken.
Er is gesproken over een tapverbod. Ik heb in de
sectie die zaak niet aanhangig gemaakt, maar ik geloof
zeer zeker, ook in verband met de kermis, dat, als hier
een voorstel uit den Raad komt om te trachten die
kermis door middel van het handhaven van een tap
verbod gedurende de kermis van karakter te doen ver- j
anderen, ik ernstig zal overwegen dit voorstel te steu-
nen. Wij hebben indertijd bij de behandeling van het
tapverbod, ik meen van mijn partijgenoot H. de Boer,
die door drukke werkzaamheden de behandeling der
begrooting thans niet kan meemaken, eens een idee
gekregen om de bevolking van Leeuwarden in de gele-
genheid te stellen per referendum uit te maken, of zij
iets voor een tapverbod voelt, ja dan neen. De uit
spraak van de ingezetenen van Leeuwarden zou dan
aanleiding voor ons kunnen zijn om zich aan die uit
spraak te houden, al was die dan misschien niet naar
onzen zin; wij zouden dan ernstig overwegen, of wij j
ons niet daarbij zouden neerleggen. Ik zou zeggen: zoo
sta ik persoonlijk ook precies tegenover de kermis. Ik
geloof, dat de kermis een ingeburgerd volksfeest is, dat
leeft onder de bewoners van Leeuwarden. Ik sprak zoo
even persoonlijk, maar ik zou kunnen zeggen, dat mijn
heele fractie op dat standpunt staat en wij zouden als
sociaal-democratische fractie gaarne weer ten opzichte
van de kermis in die richting een poging willen doen.
om te trachten aan de weet te komen hoe de bevolking
van Leeuwarden zelf over de afschaffing van de kermis
denkt.
Tot slot ben ik dan zoo vrij in die richting een poging
te wagen en namens mijn fractie het volgende voorstel
in te dienen, mede onderteekend door mijn partijgenoot
Botke
„Ondergeteekenden stellen voor, om voor en aleer
een besluit te nemen in zake afschaffing van de ker
mis, door middel van een referendum onder de Leeu
warder ingezetenen boven den leeftijd van 18 jaar.
een onderzoek in te stellen hoe de ingezetenen den
ken over de afschaffing van de kermis."
De heer IJ. de Vries: Dat is glad gevonden. Dan ben
je zelf vrij om te stemmen.
De heer Botke: En goed bedoeld
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Mijnheer de
Voorzitter Na de vele aanmerkingen, die gemaakt zijn
op het Sectieverslag, zou ik gaarne een woord van hulde
willen brengen aan de rapporteurs. Ik vind dit baantje
altijd een waar ik nogal veel respect voor heb. Het lijkt
mij niet zoo eenvoudig en ik moet eerlijk zeggen, bij
het nalezen van het verslag, dat ik mij heb verwonderd
hoe alles duidelijk en goed is opgenomen.
Ik zou daaraan eenige beschouwingen willen vast-
knoopen over punten, die ik ter sprake heb gebracht
en waarop het antwoord niet altijd even bevredigend is.
Ik kan mij voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders
misschien eenigszins verbaasd hebben gestaan over
mijn vraag, welk resultaat men in andere plaatsen heeft
gehad met het aanstellen van vrouwen bij de politie.
Maar ik zou den Burgemeester even willen herinneren
aan het feit, dat hij verleden jaar mij bij de begrooting
heeft toegezegd in zijn antwoord
,,Ik wil echter wel eens, niet officieel, maar ondershands,
trachten te weten te komen of het in de plaatsen, die me
vrouw Buisman heeft genoemd, èn uit politioneel oogpunt,
èn voor de behandeling van het publiek, beter is gebleken,
dat een vrouwelijke kracht is aangesteld."
Mijnheer de Voorzitter! Ik meende en ik ben mis
schien te goed van vertrouwen geweest daaruit te
mogen opmaken, dat ik een antwoord op deze vraag
zou kunnen krijgen. Nu ik dat niet gekregen heb, zou
ik van den Burgemeester willen hooren of hij iets daar
omtrent heeft vernomen en of hij van plan is zich daar
met den nieuwen commissaris over te verstaan.
Dan zou ik iets willen zeggen over de voetpaden.
Burgemeester en Wethouders zijn zoo vriendelijk om
te zeggen, dat wanneer zij attent worden gemaakt op
voetpaden in de buurt van Leepwarden, zij wel willen
informeeren of deze goed gemaakt kunnen worden en
er overleg kan worden gepleegd met eigenaren, om aan
dat verzoek te voldoen. Het doet mij groot pleizier, dat
het verzoek overwogen wordt. Ik noem Leeuwarden
altijd een welvarende plaats. Ik weet niet of ik mis ben.
want uit sommige besprekingen zou ik tot de conclusie
komen, dat wij in een niet welvarende plaats wonen.
Maar ik voel mij altijd als vertegenwoordigster van de
burgerij van een vooruitgaande plaats. Daar moet men
natuurlijk vooruitzien. Daar worden eischen gesteld aan
alle mogelijke zaken en het gemeentebestuur komt in
heel veel opzichten voortdurend daaraan tegemoet. Ik
weet, dat maar een klein deel van de burgerij wandelt,
maar in allen gevalle, de wandelaars zijn er. Wanneer
ik zie, dat tr op de Groningerstraatweg vanaf het Tol
huis, op den Marssumerstraatweg e. d. prachtige iepen
staan en er een prachtige rijweg is met uitstekende
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 273
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
rijwielpaden, maar geen voetpad, dan vraag ik mij af,
waar die ongelukkige Leeuwarder menschen hier dan
toch moeten wandelen? Waar er dus wel gelegenheid
is tot wandelen en waar er wel paden zijn, die echter
niet aan de eischen voldoen die men aan een goeden
wandelweg mag stellen, zou ik heel gaarne zien, dat
in het belang van de Leeuwarder wandelende burgerij,
Burgemeester en Wethouders zich op de hoogte stelden
van de voetpaden en trachtten die zoo goed te maken
als maar zijn kan. Wij hebben hier geen bosschen, wij
hebben hier geen mooie heuvels, wij hebben hier geen
zee, maar wij hebben dan toch mooie groene weiden, j
Wij hebben hier vaarwater, waar het een genot is om
op mooie zomerdagen langs te wandelen. Maar laten
wij er van profiteeren zooveel als mogelijk is
Mijnheer de Voorzitter Ik wil niet spreken over de
gasaanvallen, maar wat mij eigenlijk wel verwondert
en daarom zou ik gaarne willen weten hoe onze Burge
meester er over denkt is dat de Burgemeester van j
Amsterdam zegt, dat het onmogelijk is om de burgerij
tegen gasaanvallen te beschermen, terwijl de Minister
zei bij de begrooting van Defensie
„De Minister wil het vraagstuk aanpakken. Het
komt aan op het maken van een begin; hand aan hand
met de ervaring zal zich dan geleidelijk het bescher-
mingsstelsel ontwikkelen. Het is niet uitgesloten, dat
daarmee eenige jare,n gemoeid zullen zijn."
Ik zou nu willen weten, hoe onze Burgemeester, aan
wien, meen ik, de bescherming van de burgerij is toe
vertrouwd, daarover denkt.
Mijnheer de Voorzitter Ik kom thans tot een punt
waarover ik in de sectie heb gesproken. Waar wij
steeds aan het verbeteren zijn, daar valt het zeker een
ieder op, dat de Wirdumerpoortsbrug zich zoo heel
slecht aanpast aan het bestaande verkeer. Ik ben het
in alle opzichten eens met die leden, die er voor zijn
oni daar verbetering aan te brengen. Ik zou willen
vragen wat er tegen is om dit jaar het plan tot ver
nieuwing van de brug ter hand te nemen. Burgemeester
en Wethouders zeggen, dat indien de Raad dien wensch
tot een voorstel maakt, zij de desbetreffende plannen
tijdig zullen doen opmaken. Welnu, ik zou zeggen, dat
daar niets tegen is. Wij weten, dat dit jaar de Ame-
landspijp en Meelbrug verbeterd worden. De rijweg
wordt daar hoe langer hoe drukker en daarmee komt
men bij de Wirdumerpoortsbrug in een steeds grooter
impasse. Wanneer dan het volgende jaar de Nieuwestad
en de Wirdumerdijk verbeterd zullen zijn, zitten wij nog
met die ongelukkige Wirdumerpoortsbrug. Is het nu niet
veel verstandiger om dit jaar de plannen tot vernieu
wing van de Wirdumerpoortsbrug ter hand te nemen,
zoodat, wanneer het volgend jaar Nieuwestad en Wir
dumerdijk aan de eischen van het verkeer voldoen, de
Wirdumerpoortsbrug klaar is om dat verkeer op te
nemen. Zooals het tegenwoordig gaat met het rijverbod
gedurende den loop van den dag, is dat geen toestand.
Wanneer de brug bij de Prins Hendrikstraat eenigen tijd
open is, dan staan de auto's tot aan het Ruiterskwartier.
Dat is een toestand, die op dit oogenblik in onze wel
varende stad niet toelaatbaar is. Ik zou daarom den
Raad ernstig willen aanraden om mee te gaan met het
voorstel, dat ik Burgemeester en Wethouders aanbied,
n.l.
..De Raad verzoekt het college van Burgemeester
en Wethouders nog dit jaar te komen met plannen
voor verbetering van de Wirdumerpoortsbrug."
Mijnheer de Voorzitter Dan zou ik gaarne een enkel
woord willen zeggen naar aanleiding van hetgeen de
heer Hofstra heeft gezegd. De heer Hooiring heeft dit
punt ook aangehaald. Ik zou niet gaarne willen, dat Bur
gemeester en Wethouders het verzoek van den heer Hof
stra ter harte namen, om de gehuwde onderwijzeres uit
de school te weren. Wij hebben er vroeger ook over
gesproken, maar men schijnt toch de argumenten niet
afdoende te vinden en telkens weer op dat punt terug
te willen komen. Nu zal ik de eerste zijn om te erken
nen, dat het een probleem is en een moeilijk probleem.
Ik voor mijzelf juich het ten zeerste toe, dat de getrouwde
vrouw in haar huishouden is. Ik zal de laatste zijn om
een getrouwde vrouw aan te raden naast haar betrek
king als huisvrouw een functie als onderwijzeres in de
school aan te nemen. Maar ik vraag mij toch af: Heeft
de Overheid het recht, om aan een vrouw, op grond van
een huwelijk, het werk in Overheidsdienst te verbieden?
Zij heeft haar examen gedaan, zij heeft haar capaciteit
gekregen, zij behoeft geen minder goed onderwijs te
geven dan een ongetrouwde vrouw. De heer Hofstra is
ei niet zeker van, dat een getrouwde vrouw het
evengoed zal kunnen doen als een ongetrouwde. Ik ben
er wel zeker van en ben volstrekt niet overtuigd, dat
een ongetrouwde onderwijzeres altijd met haar ge
dachten bij haar werk zal zijn. Ik voor mij zou mijn
kinderen gaarne les willen laten geven door een ge
trouwde onderwijzeres, omdat ik overtuigd ben, dat een
vrouw, die zelf kinderen heeft, beter kan oordeelen over
de gesteldheid van de kinderen, beter medeleven kan
met de kinderen, zich beter een oordeel kan vormen
over hetgeen een kind toekomt, dan de ongetrouwde
onderwijzeres, die toch werkelijk ook wel eens andere
gedachten heeft. Ook vroeger, toen er sprake was van
een aparte vergoeding voor acten, die door onderwijzers
behaald werden, werd er gezegd, dat dit werken voor
acten geen goed doet, want de onderwijzers of onder
wijzeressen die werken moeten voor een examen, zou
den hun gedachten niet bij hun werk hebben. Maar er
is nooit over gedacht om te zeggen: die onderwijzer of
onderwijzeres heeft zijn gedachten ergens anders, dus
mogen zij niet in de school werkzaam zijn. Laten de
genen, die zeggen dat de getrouwde vrouw uit de school
moet worden geweerd, bedenken, dat het nooit voor
haar pleizier is, dat de getrouwde vrouw in school is,
ten minste die met kinderen. Denkt U, dat de getrouwde
vrouw, wanneer zij andere moeders met haar kinderen
uit ziet gaan 's middags, niet veel liever ook uit zou
gaan, dan voor vreemde kinderen te moeten werken
in de school? Maar hoe kan de Overheid beoordeelen
of het noodig is of niet, dat zij werkt Hoe weet de
Overheid wat voor plichten die vrouw nog heeft? Heeft
zij zusters of een moeder of andere familieleden, of
heeft zij met haar kinderen bijzondere moeilijkheden en
zorgen, of is zij tengevolge van de verdiensten van haai
man verplicht er iets bij te verdienen Dat kan en
heeft de Overheid niet te beoordeelen, zoolang zij goed
onderwijs geeft. Geeft zij slecht onderwijs, dan behoort
zij niet in de school. Dat is niet te bewijzen. Maar noemt
U mij maar de voorbeelden van klassen, die bedorven
zijn door een getrouwde onderwijzeres Ik weet
scholen, die geleden hebben, generatie op generatie,
door een onderwijzer, die geen orde kon houden, door
een die door ziekte de kinderen eer kwaad dan goed
deed. Maar zij worden nooit uit de school verwijderd
en ik tart de Overheid van onze gemeente om de ge
huwde ambtenares of onderwijzeres in functie, die de
inkomsten noodig heeft, op straat te durven zetten. Ik
voor mij heb eer medelijden met de getrouwde vrouw
in de school dan dat ik haar op straat zou willen zetten,
want zij heeft een dubbele en een heel zware taak.
De heer Westerhuis: Mijnheer de Voorzitter In de
I eerste plaats een korte opmerking naar aanleiding van
het Sectieverslag, dat het antwoord weergeeft van
Burgemeester en Wethouders, antwoorden die mij
eenerzijds verheugen, anderzijds natuurlijk niet geheel
kunnen bevredigen. Vandaar dat ik zoo vrij ben om daar
met een enkel woord op terug te komen.
Ten eerste wil ik gaarne nogmaals aandacht schenken
aan de vraag, die ik het vorig jaar tot Burgemeester
en Wethouders heb gericht over het Gymnasium. Het
ging toen niet alleen over het eindexamen, maar over
de vraag of het zeer gunstige resultaat dat hier op het