280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van AAaandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
kunnen afloopen, omdat ik meende, dat de gegevens
hier wel berustten bij het Gymnasium, maar dit bleek
niet het geval te zijn. Dit zat mij in mijn hoofd en daar
door heb ik gemeend dat het veel vlugger kon. Dat heb
ik in de vergadering van Burgemeester en Wethouders
ook gezegd, daardoor is de zaak blijven liggen en nu
is het misschien het beste, dat Burgemeester en Wet
houders het eventueel zelf doen.
Ten opzichte van de kwestie van de zwem- en bad
inrichting is door Burgemeester en Wethouders nog
geen praeadvies uitgebracht, juist op grond van het
feit, dat een particuliere commissie met hetzelfde doel
zoo ijverig bezig was. Ik zal daar op het oogenblik niet
verder op ingaan, waar nu weer uit een persbericht is
gebleken, dat die commissie nog aan 't werk is, maar
het zal toch binnen zeer korten tijd moeten blijken of
deze commissie eenige kans van slagen heeft, omdat
Burgemeester en Wethouders binnen betrekkelijk korten
tijd met een praeadvies, 't zij dan in gunstigen of ongun-
stigen zin, bij den Raad denken te komen.
Ik geloof dat ik hiermee voorloopig mijn portie heb
afgehandeld.
De heer J. de Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter Door de heeren Feitsma en Hofstra zijn enkele
aanmerkingen gemaakt op de aanwezigheid van de
gehuwde onderwijzeres op de Lagere School. In het
Sectieverslag zijn bovendien bezwaren gemaakt in ver
band met dezelfde aangelegenheid en deze waren vooral
gebaseerd op het groote verzuim van de gehuwde on
derwijzeres. Op zichzelf lijkt het logisch, dat men komt
met dit practische bezwaar, omdat men in deze ge
meente ten opzichte daarvan ook eenige ervaring heeft.
Er is naar aanleiding daarvan een onderzoek ingesteld
omtrent het verzuim over de jaren 1925, 1926, 1927,
1928 en 1929, dus over een vijfjarig tijdvak, en daarbij
is gebleken, dat de ongehuwde onderwijzeressen aan
de openbare lagere scholen méér ziekteverlof hebben
gehad over die periode dan de gehuwde onderwijze
ressen; het z.g. bevallingsverlof hierbij inbegrepen.
Over de jaren, die ik heb genoemd, is gebleken, dat
het ziekteverlof per ongehuwde was 25 dagen en per
gehuwde 22 dagen. Wat de heer De Vries naar voren
heeft gebracht omtrent het staatje, dat hij had en ook
wat de heer Hofstra heeft gezegd en opzichte van Am
sterdam, is mij niet bekend; het is trouwens ook niet
noodig, dat wij in Amsterdam gaan informeeren. want
wij hebben in dit opzicht zelf ervaring en dan is eigen
ervaring toch altijd het beste, vooral nu het gaat over
scholen in deze gemeente.
De zaak staat dus zoo, dat het onderzoek hier uitvalt
ten gunste van de gehuwde onderwijzeres, die minder
vaak heeft verzuimd dan de ongehuwde onderwijzeres.
Bij het Middelbaar Onderwijs is het 't zelfde; daar
is niet een speciaal onderzoek ingesteld, omdat men
daar nog niet zooveel ervaring heeft er zijn daar 2
gehuwde leeraresscn, waarvan een nog slechts korten
tijd in dienst is maar toch is wel gebleken, dat ook
zij niet veel afwezig zijn geweest.
Verder is hier op geen enkele manier komen vast te
staan, dat de gehuwde onderwijzeres haar taak in de
school minder goed zou vervullen dan de ongehuwde
en ook in andere plaatsen is hetzelfde gebleken of
nagenoeg dezelfde ervaring opgedaan. Want indien
dat wél het geval was, zou men het bij het Protes-
tantsch-Christelijk en het Katholiek onderwijs ook niet
toestaan, dat de gehuwde onderwijzeres in de school
bleef en dat is toch wél het geval; in 1926 waren er in
totaal 250 gehuwde onderwijzeressen werkzaam bij het
bijzonder onderwijs, d. w. z. aan Katholieke en Prote-
stantsche scholen.
Er is ten opzichte van deze aangelegenheid ook ge
zegd, dat deze dames minder geschikt voor hun taak
zouden zijn dan de ongehuwden. Dat duidt er dus op,
wat de practijk betreft, dat men haast op het standpunt
staat, dat de gehuwde onderwijzeres eigenlijk aar
niets anders denkt dan aan haar huishouding, wanneer
ze in de school komt. Ik wil daarover liever geen uit-
spraak doen, ofschoon ik van deze plaats wel mag
zeggen, dat hier uit ervaring is gebleken de geschikt
heid van de gehuwde onderwijzeres; dat is hier voor
korten tijd nog gebleken, toen wij aan een der scholen
bij ziekte van het hoofd der school een vervanger
moesten hebben en een gehuwde vrouw, die nog niet
zoo lang bij het onderwijs vandaan was, is gevonden,
die bereid was die vervanging waar te nemen. Toen is
ook gebleken, dat een gehuwde vrouw heel goed on-
derwijs kan geven, ook aan een 6e klas, zoodat wij,
wat de geschiktheid betreft, wel kunnen getuigen, dat
de gehuwde onderwijzeres even geschikt is als haar
ongehuwde collega.
Er is nog een andere zaak, die men ook van rechts
misschien liever op principieel terrein zou uitvechten.
Daarover zou heel wat zijn te zeggen, maar ten opzichte
daarvan kan ik verwijzen naar wat de heer Lohman
indertijd heeft gezegd, toen het ging over het wetsont
werp-Heemskerk. Daartegen is heel wat agitatie ge
voerd en ik zou in dit verband kunnen wijzen op een
boekje, waarin met toestemming van de redactie zijn
overgenomen hoofdartikelen uit ,,De Nederlander".
Dagblad tot Verbreiding van Christelijk-Nationale be
ginselen en conclusies, overgenomen uit de brochure,
naar aanleiding van het wetsontwerp-Heemskerk uit
gegeven door de Nutscommissie voor Onderwijs, ge
schreven door mej. Johanna W. A. Naber, een der leden
dier Nutscommissie. Daarin komt van den heer Jhr. De
Savornin Lohman o. a. deze zeer sterke uitdrukking
voor
„Want, kan de Overheid ook al ontslag geven bij
huwelijk, zij kan dit niet, indien man en vrouw gaan
„samen-leven", op de allernieuwste manier een zoo
genaamd „vrij huwelijk" aangaan, of een „huwelijks
overeenkomst" a la Van Houten sluiten. En nu is het
o. i. duidelijk, dat de door de Regeering voorgestelde
bepalingen deze soort „huwelijken" in de hand
zullen werken, en aldus een van haar standpunt on
getwijfeld even groot kwaad verwekken zullen als
hetwelk zij zal bedoelen te bestrijden."
Ik geloof ook dat, als men dien weg zou inslaan, men
dan voor dingen zou komen te staan, die men zelf niet
graag zou willen en daarom is het zoo uiterst gevaarlijk
om, wanneer iemand, in dezen een onderwijzeres, in
het huwelijk treedt, haar in haar functie, die zij gekozen
heeft, te bemoeilijken. Men treedt daardoor in de rech
ten, waarover door de betrokkenen zelf moet worden
beslist; het gaat toch niet aan, dat de Overheid zich
gaat bemoeien met iemands particuliere meening en nog
minder met zijn beroep.
Ik geloof, dat het niet noodig is, deze kwestie hier
zoo breed uit te nieten; er is toch al heel wat over ge
sproken en geschreven en wij zouden dat hier nog lan
ger kunnen doen. De heeren hebben zich hier echter
speciaal beroepen op practische bezwaren en ervaringen
en wat dat betreft, meen ik, dat hier wel vast staat, dat
de gehuwde onderwijzeres zeer goed op haar plaats is
in de school en dat zij niet behoeft onder te doen voor
haar ongehuwde collega. Wij hebben gezien dat het
aantal verzuimdagen ook meevalt, zoodat ik meen dat,
wat daaromtrent naar voren is gebracht, overdreven is.
Het standpunt van Burgemeester en Wethouders is in
de Memorie van Antwoord naar voren gebracht en prac
tische bezwaren kunnen hier, zooals blijkt, niet aange
voerd worden.
De heer Terpstra heeft de opmerking gemaakt, dat
ouderavonden nog niet aan alle scholen worden ge
houden. Inderdaad komt in het jaarverslag over 1929
een clausule voor, waarin zulks te kennen wordt gege
ven, maar ik geloof, dat daarmee bedoeld was school
16, die aanvankelijk tijdelijk was ondergebracht in een
ander gebouw, omdat de school niet op tijd klaar kwam.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 281
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
Toen is die zaak eenigszins verschoven, maar later is
ook daar een Oudercommissie ingesteld. En ik wil wel
de verzekering geven, dat ook ik op het standpunt sta,
dat het van groot belang is, dat aan iedere school een
Oudercommissie is. Men is wettelijk verplicht twee
maal per jaar een Ouderavond te houden en men mag
er ook meer houden, als dat noodig is, maar ik ben ook
van meening dat het van belang is, om het contact
tusschen ouders en onderwijzend personeel zoo goed
mogelijk te doen zijn, dat er zoo voor en na een Ouder
avond wordt gehouden en dat het dus ook van belang
is, dat aan iedere school een Oudercommissie bestaat.
Mevrouw Van Dijk had het over school 14 en zij
heeft gezegd, dat deze slechts voor twee derde deel was
bezet. Ik geloof, dat zij zich daarmee vergist, zij heeft
misschien school 16 op het oog gehad. Dat is een 6-
klassige school, maar die is aanvankelijk geopend met
4 klassen; in den loop van dit jaar is echter ook de 5e
klas in gebruik genomen en vrij zeker zal ook het vol
gend jaar de 6e klasse worden ingenomen. Dat is zoo
de gewone loop van zaken; elk jaar is er ook in die
wijken een voldoende aantal leerlingen om een nieuwe
klas te vormen.
Ten aanzien van school 14 heeft mevrouw Van Dijk
verder gezegd, dat het slöjdlokaal op het oogenblik is
bezet door twee klassen en dat dit lokaal voor slöjd
lokaal toch niet geschikt zou zijn. Ik ben dat niet met
mevrouw Van Dijk eens; als echter gebleken is, dat een
paar stukjes muur een beletsel zouden zijn om het ge
heel goed te kunnen overzien, dan zal er geen bezwaar
zijn om daarin verandering te brengen. Overigens is
school 14 gebouwd als een dubbele 6-klassige school,
zij bevat 14 leslokalen met een slöjdlokaal en op het
oogenblik is het slöjdlokaal ingericht voor 2 leslokalen.
De school is nu geheel bezet, niet alleen alle leslokalen
van beide scholen, maar ook het slöjdlokaal. Voor
eenige jaren heeft men daar al parallelklassen moeten
vormen, om het groote aantal leerlingen, dat zich daar
aangeeft, te kunnen bergen. Daarom is er van het in
voeren van het vak handenarbeid aan die school tot
nog toe geen sprake geweest, want het lokaal daarvoor
is bezet, evenals nog 2 andere lokalen door 4 parallel
klassen aan die scholen. Daaruit blijkt dus al, dat er
in die omgeving noodig een nieuwe school moet zijn.
er eigenlijk al is. alleen het gebouw is er nog niet. Bo
vendien heeft men ook na de aangifte van leerlingen en
bij aanvang van den nieuwen cursus een parallelklasse
moeten vormen aan school 7 aan den Arendstuin. Deze
klasse is op het oogenblik ondergebracht in een lokaal
bij de Put. Daar zijn nog enkele lokalen, die daarvoor
af en toe wel eens worden gebruikt, maar die toch van
dien aard zijn, dat het geven van onderwijs daarin niet
duurzaam kan zijn. AAaar ook deze kinderen, die bij
school 7 zijn ondergebracht in een parallelklasse, kun
nen even goed in het Oostelijk deel van de stad worden
ondergebracht; als school 14 maar meer ruimte heeft,
houdt school 7 die klasse er niet bij, dan kan deze beter
bij school 14 worden ondergebracht.
Een en ander is voor Burgemeester en Wethouders
aanleiding geweest om, practisch gesproken, nu reeds
bij den Raad te komen met den bouw van een nieuwe
school en daarom hebben Burgemeester en Wethouders
het bouwen van die school in de begrooting opgenomen.
De bouwplannen moeten nog nader worden uitgewerkt
en Burgemeester en Wethouders komen dan ook straks
nog met een apart voorstel bij den Raad, maar dat is
voor Burgemeester en Wethouders aanleiding geweest
om die plannen aanhangig te maken; het is noodzakelijk
gebleken, dat wij op dat punt van de stad meer school
ruimte moeten hebben.
Ik geloof hiermee antwoord te hebben gegeven op
wat hier, wat mijn afdeeling betreft, naar voren is
gebracht.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Mijnheer de
VoorzitterBij de gister en vandaag gehouden alge-
ineene beschouwingen is zoo goed als geen critiek ge
oefend op de afdeeling Openbare Werken en op de be
grooting van dat bedrijf. Alleen datgene wat hier ten
opzichte van de volkshuisvesting is gesproken, maakt
een meer uitvoerige beantwoording noodig en waar het
hier betreft een zeer belangrijke aangelegenheid in
Leeuwarden, waarbij een doortastende politiek noodig
is, zal ik daar straks nog nader op terug komen. Ik zal
nu eerst even enkele andere dingen beantwoorden.
De heer Botke heeft gesproken over erfafscheidingen
aan den openbaren weg en gevraagd of hierin geen
verbetering is aan te brengen. De heer Botke heeft
reeds gezegd, dat hiervoor geen wijziging van de Bouw
verordening noodig is, omdat in artikel 62, eerste lid,
daaromtrent reeds een verbodsbepaling is gesteld. Ik
kan wel toezeggen, dat Burgemeester en Wethouders
ernstig zullen overwegen om tegen het door den heer
Botke genoemde euvel op te treden.
Dan heeft de heer Botke gesproken over het Zuid
oosten der stad, wat betreft de wandelgelegenheid. In
dat deel is inderdaad, zooals de toestand thans is, wei
nig gelegenheid om een wandeling te maken en het is
voor Burgemeester en Wethouders ook zeer moeilijk
om daarvoor een oplossing te vinden. Zooals de Raads
leden weten, is op het nieuwe uitbreidingsplan een
parkaanleg geprojecteerd langs de boorden van de Pot-
marge. Daar is een heel breed plantsoen gedacht, met
ruime wandelgclegenheid. Om daarnaast nu in dat
stadsdeel nog een andere wandelgelegenheid te vin
den, zal heel moeilijk zijn en zou ook met enorme kosten
gepaard gaan, terwijl ik daar ook, in verband met die
andere oplossing, niet voor zou wezen.
De heer Muller heeft weer ter sprake gebracht de
verbetering van de Verversbrug of de z.g. Kippeloop.
Ik ben het met den heer Muller eens, dat hier een op
lossing moet worden gevonden; ik geloof niet, dat wij
daarmee kunnen wachten op de plannen omtrent het
verkeer in die stadswijk, die in het uitbreidingsplan
zijn neergelegd, want ik ben van meening, dat het nog
wel eenige jaren zal duren, voordat de ingrijpende
plannen, die op het uitbreidingsplan zijn geprojecteerd,
tot uitvoering zullen kunnen komen.
Nu is er een vrij eenvoudige oplossing mogelijk, door
de Kippeloop als zoodanig te verbreeden en te ver
sterken. De brug krijgt dan een breedte van ongeveer
2.35 a 2.40 AA. tusschen de leuningen. De bedoeling is
dus, de bestaande draaibrug te verbreeden, waardoor
het verkeer van voetgangers en fietsers langs die brug
vlugger kan plaats hebben en daar geen stagnatie meer
zal zijn. Men bereikt dan daarmee tevens, dat het ver-
keer langs de Rijksbrug en langs de Gasfabriek, dat,
al wil ik het niet direct gevaarlijk noemen, toch heel
lastig kan zijn, wordt ontlast.
De kosten van deze verandering zijn door den vorigen
wethouder nagegaan en vrij nauwkeurig opgegeven
kunnen worden door enkele leveranciers, aan wie op
gave daaromtrent is gevraagd; zij zullen zonder aïge-
meene kosten van Gemeentewerken ongeveer 3400.
a 3500.bedragen.
Ik zal dus stemmen voor het voorstel van den heer
Muller, omdat op deze wijze m. i. een vrij bevredigende
oplossing en een zeer belangrijke verbetering voor dat
stadsdeel kan worden verkregen.
Ik stap thans van Gemeentewerken af en ga in volg-
orde na, wat hier door verschillende sprekers is naar
voren gebracht.
Door den heer Vromen is gesproken over den Ge-
j neeskundigen Dienst, speciaal wat betreft de tarieven
van het Stads-Ziekenhuis en van het paviljoen voor
lijders aan besmettelijke ziekten.
Ik kan wel zeggen of toezeggen, wat de verordenin
gen in hun geheel betreft, dat die reeds eenigen tijd bij
Burgemeester en Wethouders in bewerking zijn en dat
wij nu achter deze zaak spoed zullen zetten. Wij moes-