282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. ten hiermede ook eenigszins wachten in verband met de onderhandelingen, die wij hadden met buitenge meenten betreffende de verpleging van lijders aan be smettelijke ziekten, maar ik meen dat die zaak nu wel gauw kan worden afgewerkt. En dat is ook nood zakelijk. Wat betreft het overleg met de niet-ambtelijke ge neeskundigen omtrent de verordeningen, dat de heer Vromen heeft aanbevolen, als door hem wordt aange toond dat dit inderdaad doelmatig zou zijn, zal ik mij daar niet tegen verklaren. Maar wat ik wèl noodzakelijk vind, is dat wij hieromtrent overleg plegen met de zie kenfondsen. Het betreft hier meer een tarievenkwestie, waar de ziekenfondsen meer belang bij hebben dan de geneeskundigen, maar ik herhaal, als door den heer Vromen wordt aangetoond dat overleg met de genees kundigen nuttig en noodzakelijk is, dan zal ik mij daar niet tegen verklaren. Ik kom nu eerst tot het vraagstuk van de volkshuis vesting, waarover hier in verschillende toonaarden is geklaagd, maar waarbij het mij sympathiek is dat wil ik er direct bij zeggen dat wij hier van verschil lende kanten uit den Raad klanken hebben gehoord, die ten opzichte daarvan er op aandringen om vooral de krotopruiming en de verbetering der volkshuisvesting ernstig door te zetten en ingrijpende maatregelen te nemen. De heer Oosterhoff heeft hier verschillende keeren over de politiek van het college ten opzichte van onbe woonbaarverklaring gesproken; in een Raadsvergade ring, die kort geleden is gehouden, had hij het bij een voorstel tot het onbewoonbaar verklaren van een aantal woningen in de Keetbuurt over onrechtmatig ingrijpen in het particulier eigendom, in de sectie heeft hij ge zegd, dat wij met de onbewoonbaarverklaring van wo ningen ons doel voorbij schoten en gister heeft hij bo- bovendien gezegd dat wij het met wet en verordening niet zoo nauw nemen. Het is, alsof bij het publiek de voorstelling moet worden gewekt, dat er ten opzichte van deze aangele genheid door het college een onvoorzichtige en onver antwoordelijke politiek wordt gevoerd en daarom acht ik het noodig eens na te gaan, wat wettelijk en volgens de verordening mag en wat er dus van al deze bewe ringen van den heer Oosterhoff en zijn fractie waar is. Hier is, zooals ik zoopas al opmerkte, kort geleden een voorstel van Burgemeester en Wethouders geweest om een 18-tal woningen in de Keetbuurt onbewoonbaar te verklaren. De leden van den Vrijheidsbond waren de eenigen. die daar tegen stemden en de heer Ooster hoff heeft toen zijn houding ten opzichte van dat voor stel verdedigd, door een beroep te doen op de Woning wet, terwijl hij zich gister in zijn beschouwing heeft beroepen op de verordening. Ik kom op die wet en de verordening aanstonds wel terug, maar met betrekking tot het voorstel over de Keetbuurt wil ik even vastleg gen, dat het mij bekend is, dat met betrekking tot de onbewoonbaarverklaring van die 18 woningen alle be langhebbenden in beroep zijn gegaan bij Gedeputeerde Staten en dat het ook den Raad bekend kan zijn, dat Gedeputeerde Staten al die beroepen ongegrond hebben verklaard. Nu nemen Gedeputeerde Staten niet eerder een beslissing dan nadat zij het advies van den Inspec teur voor de Volkshuisvesting hebben gehoord en nu mag de heer Oosterhoff het bespottelijk vinden, dat Bur gemeester en Wethouders zich in dezen beroepen op een beslissing van Gedeputeerde Staten, maar waar het hier een zuiver technische kwestie betreft en niet zoozeer een politieke kwestie, daar vind ik dat toch geheel zuiver en juist, omdat hier gebleken is dat èn de Inspecteur voor de Volkshuisvesting èn Gedepu teerde Staten de beslissing van den Raad volkomen te recht en reglementair vinden. Ik wil het dan nu hebben over de Woningwet en de Bouwverordening, die de heer Oosterhoff heeft aange haald om onze inzichten te bestrijden. Wat staat er nu in de Woningwet? Deze zegt in de paragrafen 2 en 3 dat een woning onbewoonbaar kan worden verklaard, indien zij ongeschikt is voor bewo ning en niet door verbetering in een bewoonbaren staat kan worden gebracht. Nu is het volkomen logisch, dat in de Wet zelf geen enkel criterium voorkomt omtrent het geschikt zijn van een woning de Wet toch moet gelden voor het geheele land, en elke stad en elke landstreek stelt daaromtrent andere eischen. Waar zijn die criteria omtrent het geschikt zijn dan wel te vinden? Daaromtrent zegt de Woningwet, dat men deze weer moet terugvinden in de Bouwverordening; elke Bouw verordening is dus een gevolg van de Woningwet 1901 en zij bestaat uit twee elementen: voorschriften nopens nieuw te bouwen woningen en voorschriften nopens bestaande woningen. Ik wil nu even nagaan welke voorschriften wij vinden in onze Bouwverordening, die moeten dienen ais richt snoer voor onbewoonbaarverklaring. Ik zal daartoe niet ai die bepalingen uit de Bouwverordening voorlezen, maar als men ziet artikel 47, eerste lid, artikel 48 en artikel 50, waarin wordt bepaald, dat de artikelen 21. tweede lid, wat betreft de scheidsmuren, 24 tot en inet 29, 32, 38, 39, tweede lid, en 39bis mede van toepassing zijn op woningen, die reeds bewoond waren, toen de Bouwverordening in werking trad, dan zal men tot de conclusie komen, dat Burgemeester en Wethouders ten opzichte van de onbewoonbaarverklaring ruim gebleven zijn binnen de bepalingen, die in de Bouwverordening van 1905 zijn gesteld. Ik wil toch enkele van die arti kelen nog even voorlezen, omdat daaruit ten zeers,te blijkt, hoezeer wij bij onze laatste voorstellen tot onbe woonbaarverklaring ruim binnen de perken zijn geble ven. Daar is b.v. artikel 32, waarin staat „Vloeren van woon- en slaapvertrekken moeten van hout of ander slecht warmtegeleidend materiaal zijn gemaakt. Kappen en dakvlakken moeten zoodanig zijn sa mengesteld, dat zij, met de dakbedekking, een vol komen afsluiting vormen tegen wind, water en sneeuw, een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders." Bovendien staat er in dit artikel nog „Behoudens het bepaalde in het vorige lid, moeten kappen en dakvlakken, onmiddellijk boven woon- en slaapvertrekken, beschoten zijn." Dat is maar één van die artikelen, waarvan er een 6- of 7-tal in de verordening staan. Ik zal het nu maar hierbij laten en het ten slotte aan het oordeel van den Raad overlaten of Burgemeester en Wethouders hieromtrent buiten hun boekje zijn gegaan. Als wij streng formeel hadden gehandeld en ons precies hadden gehouden aan de bepalingen van de Bouwverordening en van de Wo ningwet, dan zou het aantal woningen, dat voor onbe woonbaarverklaring in aanmerking komt, niet ver van de 1000 af geweest zijn. Nu weten ook wij wel, dat dit onmogelijk is; ieder, die annex is met het onbewoonbaar verklaren van woningen, weet dat de practijk is, dat men met voorzichtigheid en met beleid moet optreden, maar ik wil hier nog eens zeggen wat dr. Westerhuis van morgen ook heeft gezegd, dat die voorzichtigheid niet strookt met de begrippen, die de heer Oosterhoff en zijn fractie daaromtrent hebben. Ik heb zooeven gezegd dat het zeer noodzakelijk zal zijn maatregelen te nemen tot het opruimen van krot woningen. De toestand is hier thans zoo. dat er zeker bijna een 300-tal woningen den eersten tijd ernstig in aanmerking zal komen voor onbewoonbaarverklaring. Er zijn hier woningcomplexen, die allerlei gebreken ver- toonen, welke het noodzakelijk maken, dat heel spoedig meer woningen worden afgekeurd of onbewoonbaar worden verklaard er is hier een achterstand op dit gebied, die nog al ernstige afmetingen aanneemt. Wij zijn nu met onze politiek hieromtrent geheel in overeen stemming met hetgeen indertijd, in 1901, bij het in wer- Versiag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. 283 king treden van de Woningwet door Minister Borgesius is gezegd ten opzichte van het doel van de Woningwet, dat toch ook voor ons bereikbaar moet zijn, n.l. dat aan de menschen de gelegenheid moet worden ontnomen om een slechte woning te betrekken. Dat is gezegd in 1901, het is nu 1930 en ik geloof, dat wij hier in Leeu warden nog lang niet aan dat ideaal toe zijn. Ik kom thans aan hetgeen door den heer Muller is gezegd over de volkshuisvesting, de kwestie van den aanbouw van arbeiderswoningen. Het is vanzelfsprekend dat, als er met de onbewoon baarverklaring wordt doorgegaan, er straks een tekort op de woningmarkt ontstaat en het noodzakelijk gevolg van die onbewoonbaarverklaringen zal dus zijn, dat er binnen korten tijd woningen zullen moeten worden ge bouwd. Evenwel wil ik vastleggen, dat er op het oogen- blik van een direct tekort op de woningmarkt niet direct kan worden gesproken. De heer Muller heeft in dit ver band gesproken over de 100 woningen, die dit jaar on bewoonbaar zijn verklaard, maar bij een onderzoek, dat daaromtrent kort geleden is ingesteld, is vastgesteld, dat een 60-tal menschen uit die woningen nog geen andere woning heeft; er zijn 40, die op het oogenblik zichzelf reeds hebben geholpen door een andere woning te betrekken. Nti is de toestand zoo, dat de gemeente op het oogen blik een 40-tal goede woningen leeg heeft staan, die, nadat zij ontsmet en grondig opgeknapt zijn, zeer ge schikt zijn in het algemeen ten minste, we kunnen hier niet zuiver generaliseeren voor de menschen, die komen uit de onbewoonbaar verklaarde woningen. Bovendien heeft er op het oogenblik en dat is ook nagegaan aan de hand van (Ie practijk en niet naar aanleiding van theoretische cijfers eenige opschuiving plaats, doordat er tegenwoordig door particulieren wo ningen worden gebouwd met huurprijzen van 5.- a 6.Hoever die opschuiving zich zal doorzetten en of daardoor ook goedkoope woningen van de woning- bouwvereenigingen en van de gemeente vrij zullen komen, is thans niet te overzien, maar het zal ook aan den heer Muller bekend zijn, dat de won.ver. „Leeuwar den" bezig is om menschen, die een behoorlijk of zeer behoorlijk inkomen hebben, aan te schrijven, dat zij naar een andere woning moeten omzien. Dit is een maat regel. die zeer moet worden toegejuicht en daardoor zullen er straks misschien ook een 30-tal goedkoopere woningen aan de markt komen. Laten wij de schatting nu maar niet tot het maximum opvoeren, er zullen dan toch zeker wel een 60 a 70 gezinnen aan een woning met een lagen huurprijs kunnen worden geholpen. Ik ben evenwel wel bereid om toe te zeggen op de vraag van den heer Aluller, dat wij binnen zeer korten tijd een ernstig onderzoek zullen laten instellen naar den toestand van de woningmarkt hier. Wij komen dan eindelijk eens wat wij hier nog niet hebben gehad niet een juist overzicht en dat rapport kan dan aan den Raad worden overgelegd. Burgemeester en Wethouders kunnen dan uit dat overzicht ook hun conclusies trek ken en daaruit opmaken, hoeveel woningen hier noodig zijn en welk soort woningen er gebouwd zullen moeten worden. De heer Van der Veen heeft nog gesproken over de aankondiging in den Aanbiedingsbrief van Burgemeester en Wethouders bij de begrootingen omtrent plannen tot verbetering van enkele stadswijken en de heer Van der Veen heeft het daarbij gehad over den Boterhoek. Ik kan de woorden, die de heer Van der Veen daarover heeft gesproken, geheel onderschrijven; ik vind dit ook een stadsdeel, dat ligt in een bijzonder mooie omgeving en waarvoor, als het zal worden gerestaureerd of ge saneerd hoe men het wil noemen met zorg de plannen zullen moeten worden opgemaakt. Ik ben in derdaad van hetzelfde gevoelen als de heer Van dei- Veen; als er met zorg plannen worden opgemaakt voor den Boterhoek, zal dat zijn een verfraaiïng van de stad en zal daar een zeer mooie woonwijk kunnen worden gemaakt. Wanneer de plannen onder handen worden genomen, zal er dus met de gemaakte opmerkingen rekening worden gehouden en ik kan wel zeggen, dat het mij genoegen doet, die opmerkingen uit den Raad te hebben gehoord. Thans kom ik tot de vragen of opmerkingen van den heer Tamminga, die heeft gesproken over de werkloos heid. Inderdaad is het waar wat de heer Tamminga heeft gezegd, dat de werkloosheid dit jaar grooter af metingen heeft aangenomen dan vorige jaren, maar aan den anderen kant is den Raad toch ook gebleken - Burgemeester en Wethouders hebben dat ook nog eens in de Memorie van Antwoord laten uitkomen dat reeds het geheele jaar lang Burgemeester en Wethou ders ten opzichte daarvan diligent zijn geweest. Ik wil er op wijzen, dat dit jaar reeds op 8 September de eerste werkloozen van Leeuwarden naar de werkver schaffing zijn gegaan, terwijl vorige jaren die datum was 1 November of 1 December. Wij kunnen dan ook in elk opzicht verklaren, dat wij te dien opzichte werk zaam zijn en dat wij algemeen overtuigd zijn van den ernstigen toestand ten opzichte van de werkloosheid. De heer Tamminga heeft gevraagd of er ook werken in voorbereiding zijn, die kunnen leiden tot werkver- ïuiming. Ik kan wel zeggen, dat Gemeentewerken op het oogenblik overladen is met de voorbereiding van groote werken. Ik wil slechts wijzen op den nieuwbouw op het oude aschland, dat een zeer belangrijk werk is, de uitbreiding van de Amelandspijp. zooals die op de begrooting voor 1931 staat, de verbreeding van de Pe perstraat en de verbetering van den Stienserweg, zooals door Burgemeester en Wethouders is toegezegd. Eu als het mogelijk is, zullen wij nog meerdere zaken ter hand nemen, uitsluitend om de werkloosheid te vermin deren; daarover zullen Burgemeester en Wethouders zeer zeker zich ernstig beraden. Toch zou ik, in verband met hetgeen hier door een der sprekers is gezegd, deze opmerking willen maken, dat men zich daarvan niet al tc groote illusies moet maken. Ik weet niet meer wie het heeft gezegd, maar er is hier opgemerkt: laten wij de 70.000.- die nu wordt toegelegd op de loonen dei- werkverschaffing van de N. V. „De Drie Provinciën" zooveel mogelijk houden binnen de gemeente. Die mogelijkheid zie ik niet; wij kunnen hier nooit zooveel werken uitvoeren, dat wij alle menschen, die op het oogenblik naar de werkverschaffing gaan, aan het werk kunnen zetten. Natuurlijk wordt ten opzichte van elk belangrijk werk, dat hier wordt uitgevoerd, de volle medewerking toegezegd om de arbeidsmarkt te verrui men, maar ik geloof nooit, dat het mogelijk zal zijn, dat er zooveel werk kan worden uitgevoerd, dat alle Leeu warder werkloozen daardoor kunnen worden geholpen. De heer Tamminga heeft ook gesproken over het technisch personeel van Gemeentewerken en gevraagd of de bezetting daarvan wel voldoende is bij de uit voering van belangrijke werken. Voor zoover mij bekend maar ik heb deze portefeuille nog niet zoo lang is dat bij de belangrijke werken, die dit jaar zijn uit gevoerd, wel het geval geweest. Men moet niet ver geten ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders nog de meeste critiek hooien, soms meer dan de Raads leden; het college krijgt soms zelfs brieven over het opzicht en de uitvoering dat het bij Publieke Werken steeds een timmeren aan den weg is en, zooals een Friesch spreekwoord zegt: „Hwa 't oan 'e wei timmert, dy suzje de earen". Zoo is het ook bij Gemeentewerken. Dat hebben we ook ondervonden bij de verbetering van den Harlingerstraatweg, waarvan zoo maar klakkeloos werd gezegd:.het duurt zoo lang, omdat het werk door gemeente-arbeiders wordt uitgevoerd. En bij het Sta tionsplein was het precies zoo, terwijl toch beide werken waren aanbesteed en dus de particuliere aannemers er belang bij hadden dat die werken zoo spoedig mogelijk werden uitgevoerd. Toch wordt er maar gewoon ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 33