Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 284 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. zegd: omdat het gemeentewerklieden zijn, wordt er niet hard aan gewerkt. Men moet dus ten opzichte van die dingen, die gezegd worden, zeer voorzichtig zijn. De heer B. Molenaar heeft gevraagd naar de wonin gen voor ontoelaatbare gezinnen en hij is niet zoo be vredigd door het antwoord dat nu bij de begrooting is gegeven dan door het antwoord, dat het vorig jaar is gegeven. Deze kwestie staat zoo, dit is een gevolg van de wethouderswisseling geweest. Het is mij bekend, dat er dit voorjaar dooi wethouder Fransen een rapport is uitgebracht over de huisvesting van ontoelaatbare ge zinnen en de conclusie van dat rapport was, als ik mij wel herinner, om te komen tot den bouw van 10 a 15 woningen voor dat soort van menschen. De uitvoering van die kwestie is eenigszins vertraagd, dat wil ik graag toestemmen, maar ik wil dit wel toezeggen, dat deze zaak dit voorjaar zoo spoedig mogelijk zal worden besproken en dat dan de best mogelijke oplossing zal worden gezocht. Het staat dus positief vast, dat binnen betrekkelijk zeer korten tijd door Burgemeester en Wet houders nog eens onder de oogen zal worden gezien de zaak, om met een plan te komen tot het bouwen van een aantal woningen voor deze gezinnen. Mevrouw Buisman heeft nog gesproken over de voet paden in de omgeving van de stad en zij heeft, meen ik, genoemd den Groningerstraatweg en den Marssumer- straatweg. Nu zijn dat beide wegen, waarbij op het oogenblik geen voetpaden zijn, omdat die in beslag zijn genomen door het rijwielverkeer; bovendien zijn beide- wegen niet in beheer bij de gemeente, de Marssumer- straatweg is in rijksbeheer en de Groningerstraatweg idem. Maar waar wel eens de aandacht op mag worden gevestigd van de wandelaars en vooral van de jonge Leeuwarders, dat zijn de wegen en voetpaden naar buiten door de landerijen bij den Marssumerstraatweg en bij den Groningerstraatweg. Die zijn bij de jonge menschen niet meer bekend; er wordt altijd geklaagd over te weinig wandelwegen, maar vele Leeuwarders kennen die wegjes niet meer, ten minste, er wordt niet zoo heel veel gebruik meer van gemaakt. Daar is b.v. de oude Lekkumerweg, een mooie wandelweg, die echter nooit wordt gebruikt. Daarop mag wel eens de aandacht worden gevestigd. Verder heeft mevrouw Buisman ook een voorstel in gediend omtrent de Wirdumerpoortsbrug. Dit voorstel behelst dat Burgemeester en Wethouders zullen toezeg gen, als de Raad zich daarvoor uitspreekt, dat zij dit jaar nog bij den Raad zullen komen met plannen voor een nieuwe Wirdumerpoortsbrug, Burgemeester en Wethouders willen die zaak wel in ernstige overweging nemen, maar zooals ik al zeide, Gemeentewerken is eenvoudig overladen met werkzaamheden. Bovendien moet de Vrouwenpoortsbrug, waarbij het niet alleen een kwestie is van verkeer over de brug, maar ook van al druk ik mij dan wat sterk uit bouwvalligheid van de brug, in eik geval vóórgaan. De Raad weet, dat daaromtrent 2 plannen bestaan en die zaak zal binnen kort door Burgemeester en Wethouders onder de oogen worden gezien, beide systemen zullen tegenover elkaar worden gewogen en dan zal het college zoo spoedig mogelijk met een plan ten opzichte van de Vrouwen poortsbrug bij den Raad komen. Of het dan ook nog mogelijk zal zijn. dit jaar nog een plan over te leggen voor een nieuwe Wirdumerpoortsbrug? Ik hóóp, dat dit mogelijk is, wij zullen er ons best voor doen, maar ik kan alleen toezeggen, dat wij dit in ernstige overweging zullen nemen. De heer Westerhuis ik ben hiermee ongeveer aan 't eind van mijn latijn heeft nog gevraagd of er geen overleg kan worden gepleegd met de commissie voor het Stads-Ziekenhuis over de verpleging van invaliden, van menschen, die gebrekkig zijn en die dus eigenlijk niet in het ziekenhuis op hun plaats zijn. Inderdaad is het ziekenhuis niet voor dergelijke menschen ingericht, door overleg zou misschien op een andere manier on derdak voor die menschen kunnen worden gevonden. Ik geloof wel namens Burgemeester en Wethouders te kunnen toezeggen, dat daaromtrent een onderzoek zal worden ingesteld. De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb in de eerste plaats enkele punten te behandelen, die mij persoonlijk betreffen en daarna een paar vragen te beantwoorden namens Burgemeester en Wethouders. De lieeren Oosterhoff en Feitsma hebben de samen stelling van het college van Burgemeester en Wethou ders ter sprake gebracht. Hadden zij alleen gesproken over de samenstelling van het college, dan had ik ge meend, dat daarover nadat het oorspronkelijk zoo werd samengesteld, genoeg was gediscussieerd. Afaar met name de heer Oosterhoff heeft over de aanvulling van het college gesproken. De heer Feitsma heeft in het algemeen gezegd, dat tot zijn spijt zijn fractie niet heeft kunnen meewerken aan de samenstelling en aanvulling van het college. Men kan daar een vriendelijken en een minder vriendelijken uitleg aan geven. Ik heb geen reden mij niet tot den vriendelijken uitleg te bepalen en zal er niet verder over spreken. De heer Oosterhoff heeft er in het bijzonder op ge wezen, dat de Vrijheidsbond de aanvulling van het col lege niet kon goedkeuren. Hij wraakte het in de betref fende partijen, dat deze, voorstanders zijnde van even redige vertegenwoordiging, thans, hoewel sommige van die partijen kleiner in aantal zijn dan andere, die niet in het college zijn vertegenwoordigd, de plaats hebben geambieerd om de plaats, maar daarmee hun beginsel hebben verloochend. Mijnheer de Voorzitter. Ik moge naar aanleiding daar van opmerken, dat het voorstander zijn van E. V. voor vertegenwoordigende lichamen, geenszins insluit, dat men moet bevorderen, dat ook de besturende colleges een getrouwe afspiegeling zijn van de partijen in de bevolking. Er zal ook onder de vigeur van de E. V. steeds plaats blijven voor meerderheidsvorming, men kan niet de idee van evenredigheid ad absurdum door voeren. In dezen Raad een college samenstellen op de basis van E. V. is zoeken naar de quadratuur van den cirkel. Maar den Vrijheidsbond zelve, die thans verklaart niet aan de aanvulling van het college te hebben kunnen medewerken, omdat de evenredigheid niet werd be tracht, mag ik er toch op wijzen, dat indertijd mijn voorganger door medewerking van den Vrijheidsbond werd gekozen in een college dat evenmin als 't tegen woordige als een product der E. V. kon worden ten toongesteld. Indien de Katholieke partij heeft meegewerkt aan de samenstelling van het college door daar ook zelf zitting in te nemen, is dat geschied om zoodoende op de beste wijze mede te werken aan het bestuur van de stad machtswellust of welke andere verkeerde drijfveer ook is daaraan vreemd. De Katholieke partij zal in de toe komst, wanneer de omstandigheden dit wenschelijk en mogelijk maken, hare medewerking aan de vorming van een college zeker geven, ongeacht hoe de Vrijheidsbond hierover denkt. De Vrijheidsbond moge bovendien nog bedenken, dat hij, met thans een beroep te doen op E. V., een vroeger standpunt heeft prijsgegeven; de Vrijheidsbond heeft hier vroeger zeer zeker niet het systeem van E. V. in het college gehuldigd. Toen de Vrijheidsbond hier op permachtig was, bleef hij zelf alle zetels in het college van Burgemeester en Wethouders steeds angstvallig bezetten. Thans, nu de omstandigheden dit voor den Vrijheidsbond gunstiger maken, doet hij een beroep op E. V., niet omdat hijzelf daar een voorstander van is. maar omdat de andere partijen daarvan voorstanders zijn. Maar de Vrijheidsbond moge bedenken, dat de mogelijkheid niet is buitengesloten, dat hij eerlang zijn standpunt weer moet veranderen, want wanneer hij Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 2S5 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. 25 c/c van zijn leden hier verliest, zou hij misschien nog willen, dat de mogelijkheid bestond door meerderheids- vorming toch weer een zetel in het college te bemach tigen. Mijnheer de VoorzitterThans zou ik voor mij per- j soonlijk even willen spreken over de kermis. De Voor zitter heeft er terecht op gewezen, dat Burgemeester en Wethouders daarvoor pas een uitspraak hebben gedaan bij gelegenheid van de beantwoording van de vragen van den heer Tamminga. Ik maakte toen van het college geen deel uit. Daarom moge ik de vrijheid vinden een enkel woord daarover te zeggen, omdat ik meen, dat de hee- ren ter rechterzijde mogen weten hoe ik er over denk. Ik heb met veel belangstelling het betoog van den heer Tamminga gehoord en o. a. deze uitspraak ge hoord, dat de kermis niet meer past bij het peil van de tegenwoordige beschaving. Helaas, zou ik willen zeg gen, past die kermis m. i. nog zeer goed bij het peil der tegenwoordige beschaving. Het strekt dit peil dei- beschaving niet tot eer. Maar er is nog iets anders, mijnheer de Voorzitter. Ik geloof niet, dat op dit oogenblik de kermis eigenlijk liet zeer bijzondere punt is in het tegenwoordige, mis schien meer of minder gewenschte vermaak, dat daarop van den meest kenmerkenden invloed is. De kermis heeft haar beteekenis zeer zeker verloren. Zij heeft ook in beteekenis verloren, wanneer men die beschouwt uit cm oogpunt van de decadente vermaken van den tegen- woordigen tijd. Het zwaartepunt van de decadentie van de vermaken ligt niet in de eenmaal per jaar terugko mende kermis, maar ligt veeleer in de doorloopende zucht naar vermaak, waaraan bijna dagelijks wordt toe gegeven. Ik zou daarvoor geen afdoende bestrijding kunnen vinden in een bestrijding van het vermaak zelf, doch ik geloof, dat die moet worden gevonden in op voeding van onze jonge menschen. Men kan het niet vinden in een bestrijding der vermaken als zoodanig, al zal natuurlijk op de uitwassen daarvan moeten worden gelet. Wij zullen nu niet meer teruggaan "tot de oorspron kelijke middeleeuwsche oorzaken, maar wanneer wij de kermis beschouwen gedurende den tijd, dat wij die zelf hebben gekend, dan zeg ik, dat niet zooveel jaren ge leden de kermis een gepast middel van vermaak voor velen was. Voor jong en oud, zegt de heer Molenaar. Het was absoluut niet noodig, dat die kermis tot on gepaste dingen aanleiding gaf. Zij die tot ongepaste dingen komen, zullen bij andere feesten en andere ge legenheden diezelfde ongepastheden eveneens be drijven. Om al die redenen zal ik mijn stem, mijnheer de Voorzitter, niet aan het voorstel van den heer Tam- ininga kunnen geven, alhoewel ik meen, dat de kermis over het algemeen begint af te zakken. Dat komt waar schijnlijk, omdat er niet zooveel behoefte meer aan is, misschien een gevolg van al die vermaken, die ik niet toejuich. Wanneer op den duur de aard van de inrich tingen, die de kermis bezoeken, nog tot een minder genre afzakt, dan zal ik misschien later voor afschaffing van de kermis stemmen. Ik geloof, dat meer leden ik zie verschillende leden in de zaal knikken er even- zoo over denken en dat de menschen die de kermis met hunne inrichtingen bezoeken, daarmee rekening moeten houden. Vermindert de aard dier inrichtingen, dan is de kans groot, dat er een meerderheid wordt gevonden voor afschaffing der kermis. Vooralsnog zal ik er mijn stem evenwel niet aan geven. Thans, mijnheer de Voorzitter, zou ik nog enkele kwesties willen beantwoorden, die bij de algemeene beschouwingen zijn ter sprake gebracht en die betreffen de zaken, welke ik in het college voorbereid. Ik kom in de eerste plaats tot den heer Peletiey. De heer Peletier heeft gewezen op het afschrijvings percentage voor het kabelnet van het Electriciteitbedrijf en heeft zich niet tevreden kunnen stellen met het ant woord van Burgemeester en Wethouders op de desbe treffende vraag in het sectierapport. „Immers", zegt de heer Peletier, „er moge ten slotte overeenstemming zijn verkregen tusschen den directeur, de commissie van bijstand en het college, oorspronkelijk heeft ook de di recteur een ander advies gegeven". Dit kan den heer Peletier gereedelijk worden toege geven, maar dan gelieve deze te bedenken, dat het hier een materie betreft, waarvoor nog geen gevestigde practijk is gevormd, waarvoor de statistiek nog geen voldoende materiaal biedt. Hier is dus verschil van in zicht mogelijk en nu komt het toch bij ieder bedrijf voor, dat een directeur met een voorstel komt, waarover b.v. commissarissen anders denken. Zoo is het ook in deze gegaan. Burgemeester en Wethouders meenden, dat met een iets lagere afschrijving kon worden volstaan' dan de directeur oorspronkelijk dacht, er is toen overleg gepleegd ook met de commissie van bijstand en zoo is ten slotte dat voorstel geboren om op het kabelnet 31/2 en op de huisaansluitingen 5 af te schrijven. Burgemeester en Wethouders achten dit voldoende en vertrouwen, dat de Raad dit zal kunnen goedkeuren. Bovendien is dat voorstel ook niet verkeerd, omdat het vooral hierop is gebaseerd, dat dit het gemiddelde vormt van de afschrijvingen, die over het algemeen nu nog geschieden. Ik heb hier voor mij liggen een lijstje van verschillende afschrijvingen, die in verschillende gemeenten en bij verschillende centrales worden toege past. Dit heeft ook bij de stukken gelegen. Daaruit blijkt, dat de afschrijvingen op hoog- en laagspannings netten varieeren van 25 en op de huisaansluitingen van 210 Wij komen hier thans op een gemiddeld afschrijvingspercentage en Burgemeester en Wethouders achten dat voldoende. Atijnheer de Voorzitter. Ik heb verder nog gehoord een opmerking van den heer B. Molenaar over het ge bruik maken van de Arbeidsbeurs door Burgemeester en Wethouders, om te voorzien in verschillende vacatures. Die opmerking zal wel feiten betreffen, die in den laat- sten tijd zijn voorgekomen en speciaal bij de Gasfabriek. Daar is onlangs een klerk gevraagd en toen is, meen ik, van de Arbeidsbeurs geen gebruik gemaakt. Ik kan den heer Molenaar mededeelen. dat het overigens herhaal delijk voorkomt van morgen nog dat er een tele foon komt van den directeur van de Arbeidsbeurs over de tewerkstelling van menschen bij het Reinigings- bedrijf, waarmee ik wil aantoonen, dat de verschillende bedrijven wel van de Arbeidsbeurs gebruik maken. Het is echter juist, dat in dat genoemde geval er geen ge bruik van gemaakt is. Burgemeester en Wethouders kunnen U echter toezeggen, dat in de toekomst ook voor die gevallen van de bemiddeling der Arbeidsbeurs zal worden gebruik gemaakt. Ik geloof, dat ik hiermee aan het eind mijner beschou wingen gekomen ben. Dank U, mijnheer de Voorzitter. Te 4.15 uur nam: wordt de vergadering geschorst. Te 4.30 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. De Voorzitter: Ik zou eerst in stemming willen bren gen de vraag of wij vanavond al of niet zullen ver gaderen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Westerhuis: Mijnheer de Voorzitter Voor dat U dit onderwerp in stemming brengt, zou ik de Vergadering ernstig in overweging willen geven van avond we! te vergaderen en als de behandeling om 11 uur niet klaar is, dan tot 1 of 2 uur door te gaan. Het is ook een financieel gemeentebelang wanneer wij een dag minder vergaderen. Wanneer de vergadering mor gen moet worden voortgezet, lijkt het mij toe, dat het voor diegenen onder ons, die behalve hun Raadslid- I

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 34