294 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
combinatie, die zich toen had gevormd en waar de heer
Visser deel van uitmaakte, om te komen, althans tot op
zekere hoogte, tot uitsluiting van de Sociaal-Democraten
iit het college. De heer Visser heeft toen daarover ge
zegd aan het adres van den heer Oosterhoff
„Spreker meent dat liet niet wenschelijk is, zooals de heer
Oosterhoff indertijd heeft geprobeerd, om te komen tot de
formeering van een anti-sociaal-democratisch blok. De moge
lijkheid bestaat dan dat men alle heterogene elementen sa
menkoppelt, om ten slotte numeriek een aantal personen te
hebben, om te zorgen dat de S. A. P. geen twee zetels
krijgt. Dat is dan de eenige samenwerking. In denkwijze is
men zoo verschillend, dat men naast de S. D. A. P.-bestrijding
niet veel meer kan uitvoeren."
Dat is, dunkt mij. tamelijk sterk gezegd; daaruit blijkt,
dat de heer Oosterhoff indertijd absoluut niet ge
schroomd heeft om te trachten een college te krijgen,
bestaande uit heterogene elementen.
Dan heeft de heer Visser, sprekende over dezelfde
kwestie op 19 December 1928, nog gezegd, ook aan het
adres van den heer Oosterhoff
„De lieer Oosterhoff is altijd geweest dat mag wel ge
zegd worden de man, die iedere politiek en iedere poli
tieke constellatie goed vond, als die maar ging tegen de
sociaal-democraten en wanneer daarmee de invloed van de
sociaal-democraten in het college van Burgemeester en Wet
houders maar gebroken kon worden."
Hieruit blijkt wel duidelijk want de heer Visser kon
het weten, hij heeft die zaak meegemaakt dat de
heer Oosterhoff toch niet bang was om het college
samen te stellen uit heterogene bestanddeelen, als het
maar ging tegen de Sociaal-Democraten.
Ik stap hiermee van den heer Oosterhoff af, om enkele
opmerkingen aan het betoog van den heer Vromen te
wijden. Ik zal geen cijfers meer geven, die heeft de wet
houder van Financiën al voldoende genoemd. De heer
Vromen heeft in zijn betoog gezegd: of nu het belas
tinggeld al komt uit het gemeentefonds, de ingezetenen
of de burgers met elkaar moeten het toch betalen, en
hij liet daarbij doorschemeren, dat hij met de burgers
buiten Leeuwarden een beetje medelijden had. Dat is
dunkt mij geheel misplaatst. De Wet-De Geer bedoelt
toch meer nivelleering te brengen in de belastingheffing
in verschillende gemeenten. Er waren gemeenten, die
alle kapitaalkrachtige belastingbetalers tot zich trokken,
waardoor men daar, door het hooge cijfer van aanslag
en tengevolge daarvan de lage heffingspercentages,
slechts weinig belasting behoefte te betalen. Er is hier
meer dan eens gezegd, dat de menschen Leeuwarden
uit trokken, omdat zij hier de belasting te hoog vonden
en dat zij in andere plaatsen hun goede geld gingen ver
teren. Het geld nu, dat Leeuwarden ten goede zal komen
uit het Gemeentefonds, daarin zal misschien voor een
klein deel zijn bijgedragen door die menschen, die inder
tijd de stad Leeuwarden wel goed genoeg hebben ge
vonden om er een kapitaal te verzamelen, om er veel
geld te verdienen, maar die daarna naar Bussum of
Heemstede en dergelijke plaatsen zijn gegaan, om daar
hun geld te verteren. Als van die menschen nu wat geld
terug komt in Leeuwarden, waar zij hun kapitaal hebben
verdiend, dan is daar absoluut geen bezwaar tegen,
maar dan kunnen wij dat toejuichen. Dat aan het adres
van den heer Vromen.
Nu iets naar aanleiding van wat mevrouw Van Dijk
heeft gezegd. Zij is begonnen met te vertellen, dat zij
zeer verheugd was, dat de verhooging der loonen van
de werklieden door de Kroon niet is goedgekeurd, om
reden dat anders de andere arbeiders, die buiten de
gemeentebedrijven staan, daar ook voor zouden moeten
betalen. Mevrouw Van Dijk heeft voor dat bedrag ge
noemd eerst een paar gulden en ik heb toen onmid
dellijk gezegd dat het geen paar gulden was, maar veel
minder. Ik heb dat nu even uitgerekend, het was een
kleinigheid. Ik heb een arbeider genomen met 3 kin
deren, die 1700.verdient, dus een loon, dat hier in
de stad vele arbeiders hebben. Daar gaat af voor eerste
levensonderhoud 700.en voor de kinderen 300.
totaal dus 1000.-, zoodat er 700.belastbaar in
komen overblijft. Zoo iemand wordt aangeslagen naar
een cijfer van aanslag van 726 het totaal cijfer van
aanslag wordt dit jaar 30 millioen erj ik kom dan tot
het resultaat, dat zoo'n arbeider door die verhooging
ongeveer 85 cent meer zou moeten betalen. En ik zeg
nogmaals, mevrouw Van Dijk, ik ken de arbeiders wel
zoo goed, dat zij zich niet zouden beklagen, wanneer
zij 85 cent per jaar meer moesten betalen, omdat de
arbeiders bij de gemeente een paar centen meer zouden
verdienen dan nu. Gezien dan de goede financiëele
positie van de gemeente Leeuwarden, dunkt mij, dat het
dubbel en dwars gemotiveerd was geweest, wanneer die
verhooging aan de gemeentewerklieden was toegekend.
Het is den gegoeden Leeuwarder ingezetenen de laatste
jaren naar den vleeze gegaan, want zooals uit de laatste
cijfers van den wethouder van Financiën is gebleken, is
het vermogen hier belangrijk toegenomen
De heer IJ. de Vries: Dezelfde fout van altijd
De heer Botke: Er kan toch niet meer aan opcenten
op de Vermogensbelasting worden geheven en er zal
toch niet meer betaald worden, als er niet meer ver
mogen is Dus als er meer vermogensbelasting wordt
betaald, is dat een bewijs dat het vermogen is toege
nomen. De wethouder van Financiën heeft ook het vorig
jaar aangetoond dat de laatste 3 jaren het vermogen
met 5.800.000. - was gegroeid
De heer IJ. de Vries: Zooveel menschen met vermogen
zijn er bij gekomen
De heer Botke: Dan heeft mevrouw Van Dijk gezegd,
dat de totstandkoming van de verhooging der werk-
liedenloonen verleden jaar een oneerlijke zaak is ge
weest. Ik weet niet, of zij zelf de portée van die woorden
wel heeft begrepen, maar ik vind. dat zooiets niet ge
zegd mag worden
De heer Vromen: Als het waar is
De heer Botke: Dat kunt U niet bewijzen, dat dat
waar is, daar is absoluut geen bewijs voor te vinden.
Het spijt mij dat op het oogenblik de heer H. de Boe'r,
omdat hij in de Kamer moest zijn. hier niet aanwezig is
om op die kwestie te antwoorden, maar ik wil dit wel
verklaren, men kan die zaak van verschillende kanten
bezien, maar oneerlijk kan men ze nooit noemen. Daar
heeft men geen bewijs voor. Als de arbeiders mee on
derhandelen over het loon, dan ligt het voor de hand
dat zij. zooals men bij zaken doen looft en biedt aan
den eenen kant zat hier het college en aan den anderen
kant zaten de vertegenwoordigers van de ambtenaren
en werklieden een poging doen om hun loonen ver
hoogd te krijgen en het is dus absoluut niet onredelijk,
niet onbillijk en niet oneerlijk, dat zij dat hebben gedaan
gekregen. Men weet niet, als toen geen toezegging was
gedaan, wat er dan gebeurd zou zijn, maar oneerlijkheid
is hier niet te bewijzen, dat is absoluut onmogelijk.
Daarom moet ik protesteeren tegen de bewering, dat
die zaak oneerlijk is behandeld.
Ik heb verder met belangstelling gehoord de dis
cussie, die hier is gevoerd over de kermis. Er is hier
van zekere zijde gezegd, dat het niet pleit voor het be
schavingspeil van de inwoners van Leeuwarden, dat de
kermis nog zoo'n druk bezoek heeft. Ik wil daarvan niet
veel zeggen, maar toch dit, dat ik mij gelukkig prijs,
dat wij het in onze beweging zoo ver hebben gebracht,
dat onze menschen de kermis niet meer noodig hebben
om zich te vermaken. Onze menschen zijn met hun ze
delijk peil, hun beschavingspeil, grootendeels ten minste,
zoover gekomen, dat zij de genoegens van de kermis
niet meer noodig hebben om zich te amuseeren zij
hebben wel een betere manier om dat te doen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 295
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
De heer Visser: Dus die komen nooit op de kermis,
die menschen van Uw richting?
De heer Botke: Percentsgewijze is dat aantal gering;
zij hebben de kermis niet noodig, zij hebben wel andere
genoegens.
De heer Ritmeester (wethouder): Maar dat zegt niet,
dat ze er niet naar toe gaan, als ze het niet meer noodig
hebben
De heer Botke: Ik ontken niet, dat er zijn die er naar
toe gaan, maar dat is maar een klein aantal; het over-
groote deel zegt: wij hebben de kermis niet noodig, wij
kunnen ons wel op een betere manier vermaken
De heer Visser: Wij hebben ze ook niet noodig
De VoorzitterMijnheer Botke, U spreekt al een
kwartier.
De heer Botke: Al een kwartier? Mijnheer de Voor
zitter, ik ben direct klaar. Nog een enkel woord aan den
heer Tamminga. Wat hij over de kermis heeft gezegd,
heb ik met belangstelling gehoord, maar ik moet toch
zeggen, dat ik er niet door overtuigd ben. Wij hebben
voorgesteld om te trachten te komen tot het houden van
een referendum, waarbij de Leeuwarder ingezetenen
zich zouden kunnen uitspreken, hoe zij dachten over het
behoud van de kermis, maar de Burgemeester heeft
meegedeeld, dat dit wettelijk niet toelaatbaar is. Ik heb
de Wet er op nagezien, het schijnt dat een referendum
niet mag worden gehouden, dat dit niet door de Kroon
wordt goedgekeurd en op grond daarvan kunnen wij
dus ons voorstel wel intrekken. Het is niet uitvoerbaar.
Af aar waar wij niet weten, hoe de ingezetenen er over
denken, kunnen wij er niet toe besluiten, te stemmen
voor het voorstel van den heer Tamminga
De heer Peletier: Maar U weet wel, hoe U er zelf
over denkt
De heer Botke: lk zou die zijde daarom willen aan
raden om, als het mogelijk is en dat is wel mogelijk
- te trachten uit te visschen, hoe de ingezetenen van
Leeuwarden denken over de kermis. Misschien dat hun
nerzijds een petitionnement kan worden gehouden -
zooals wel meer is gedaan, o. a. bij de Vlootwet en bij
andere dingen en als dat binnen is, kan de Raad
heter oordeelen of het gewenscht is, de kermis af te
schaffen of niet.
Het is voor mij ook niet zeker of er op de kermis
meer ongerechtigheden gebeuren en of daar meer onze
delijkheid plaats heeft, dan bij andere volksvermaken.
Ik heb zoo gedacht, waar op de kermis het politietoe
zicht wordt verscherpt, is het lang niet onmogelijk, dat
daar zoo veel onzedelijkheid niet plaats heeft als bij
sommige andere feesten. Op dien grond meen ik ook
dat wij niet kunnen stemmen voor het voorstel van den
heer Tamminga. Mocht echter later blijken uit de ge
gevens, die men zal verzamelen, dat de groote meerder
heid van de Leeuwarder ingezetenen er anders over
denkt en dus de afschaffing wil, dan zullen ook wij over
wegen om er in mee te gaan de kermis af te schaffen.
De heer Terpstra: Afijnheer de Voorzitter Waar ik
verschillende personen heb te beantwoorden, wil ik den
regel volgen: eere, wien cere toekomt, en beginnen met
de heereii, die achter de groene tafel zitten. En in het
bijzonder, geachte Voorzitter, wil ik beginnen met U,
die, toen ik sprak over de eventueele stichting van een
nieuwe openbare school en ik daar bij zei, dat ik hoopte
en vertrouwde dat Burgemeester en Wethouders daarbij
ook alle luxe zouden weren, mij geantwoord heeft, dat
U daarin met mij volkomen accoord ging. Ik twijfel daar
ook niet aan, maar ik meen daar rustig even van deze
plaats op te moeten wijzen, omdat ik van oordeel ben,
dat het weren van een dergelijke luxe niet alleen plaats
moet hebben bij de stichting van openbare maar even
zoo en even zoo sterk bij de stichting van bijzondere
scholen. En waar mij nu herhaaldelijk was gezegd ge
worden, dat men bij de stichting van de nieuwe Her
vormde Schooi boven de tot dusver bekende maxima
uitgaat, heb ik deze gelegenheid willen aangrijpen om
ook hier van de bestuurstafel daarvan een bevestiging
te verkrijgen, wat mij ook gelukt is geworden.
Daarmee is natuurlijk niet gezegd daarop wil ik
hier ook even wijzen dat het bestuur van die nieuwe
school daaraan schuldig is integendeel, ik weet, dat
uit geenszins het geval is.
Wie dan wel de schuldige is zoo zult U vragen,
mijnheer de Voorzitter. Vergeef mij mijn vrijmoedigheid;
ik vraag werkelijk verschooning, omdat de persoon, die
ik in dit geval moet noemen, zich op dit oogenblik niet
kan verdedigen, maar ben ik wel ingelicht en ik
twijfel daar absoluut niet aan dan is dat de vorige
directeur van Gemeentewerken, die, goed bedoeld,
zooals ik gaarne wil aannemen, is uitgegaan van zoo
danige proporties, die in de nieuwe school moesten
worden opgenomen, dat zij moest voldoen aan tweeërlei
eischen. De eerste eisch was, dat er aan het eind van
tie Transvaalstraat en tic Verlengde Leeuwrikstraat
moest komen een monumentaal gebouw en daarom
heb ik dat woord ook gebruikt in mijn eerste rede -
en de andere, dat het gebouw midden in een mooie
entrée van de stad daar moest komen. Als dat juist is,
vindt U daarin de beide factoren, die tot gevolg hadden,
dat het eerste plan voor de Hervormde School hooger
kwam, dan èn het bestuur èn de architect, die er mede
is belast, oorspronkelijk bedoelden.
Ik heb tot mijn groot genoegen van wethouder De
Boer gehoord, dat hij het van harte met mij eens is dat
ook aan elke openbare school, als het maar eenigszins
mogelijk is, ouderavonden moeten worden gehouden,
lk geloof dat degenen, die voor het openbaar onderwijs
zijn en degenen waarbij ik mijzelf op deze plaats
ook reken die dat onderwijs moeten bevorderen, goed
doen, dergelijke ouderavonden sterk aan te bevelen.
Wanneer dus de heer De Boer heeft gezegd, dat hij met
mijn idee daaromtrent accoord gaat, dan verblijdt zich
daarover niemand meer dan ondergetcekende.
De heer Visser heeft ook gesproken, ik zal niet zeggen
kort, maar toch zeer eigenaardig en het is ditmaal voor
mij voldoende geweest, dat hij heeft gemeend te moeten
zeggen „Atea maxima culpa", d. w. z. ,,op mij rust
de meeste schuld"
De heer Visser: lk heb vragenderwijs gesproken
De heer Terpstra: en wanneer iemand zoodanig
het boetekleed aantrekt, behoef ik daar van deze plaats
niet verder op in te gaan, omdat de heer Visser met
die belijdenis heeft bekend, dat hij met zijn bespreking
van de kermis zeer aan het dwalen was.
Nu iets aan het adres van dokter Westerhuis, die hier
natuurlijk niet als dokter spreekt, maar van wien wij
liet ons toch ook kunnen begrijpen, dat hij de doktersjas
niet geheel kon uittrekken; het spreekt vanzelf dat een
dokter ontzettend veel voelt voor baden en zwemmen
en dus ook voor een bad- en zweminrichting. Welnu,
men behoeft gelukkig geen arts te wezen om, zij het
niet evenveel, dan toch bijna evenveel daarvoor te ge
voelen. In zooverre ga ik dus van ganscher harte met
dien geachten spreker accoord. Al aar ik ga niet accoord
met de conclusie, die daaruit is getrokken geworden.
Ik weet niet, of de heer Westerhuis ook voor zijn reke
ning neemt ik durf dat niet te zeggen, maar het wel
met vrij groote zekerheid veronderstellen dat in de
Alemorie van Antwoord op bladzijde 509 er op wordt
aangedrongen, dat er een heele uitbreiding zal komen