296 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. van de bad- en zvvemgelegenheid en dat daar zelfs wordt gesproken van een tweede badinrichting. Ik zou daar heel veel voor voelen, als het noodig was De heer Westerhuis: Ik heb daar met geen woord over gesproken De heer Terpstra: Ik zeg het ook veronderstellen- derwijze, omdat het voor mij niet zeker was, dat U daarmee accoord ging dan is het van andere zijde geopperd dus U kunt mij dat absoluut niet kwalijk nemen; ik heb het op zoo zichten toon gezegd, zoo buitengewoon zacht, dat men daaruit zal kunnen weten, hoe zachtaardig ik ben aangelegd. Maar er staat toch uitdrukkelijk in de Memorie van Antwoord het volgende - en daarop wilde ik even de aandacht vestigen dat men gevoelt voor uitbreiding of voor een tweede bad gelegenheid. En ik zou daar veel voor voelen ik her haal dat als het absoluut noodig was, maar ik heb het verslag over 1929 omtrent dit punt eens nagegaan en ik ben daaruit tot deze conclusie gekomen. Wanneer wij het aantal dagen per jaar stellen op 360 en wij rekenen ik geloof dat de inrichting op Zondag ge sloten is, dien indruk heeft het verslag althans op mij gemaakt het aantal dagen dat de inrichting open is op ruim 300, dan koiii ik tot de conclusie, als de cijfers van het verslag over 1929 juist zijn en die zijn na tuurlijk juist dat het aantal kuipbaden, genomen door dames, is gemiddeld 7 per dag en door heeren gemiddeld 14 per dag en dat het aantal douches, ge nomen door dames, is gemiddeld 14 per dag en voor heeren in het algemeen wat meer, ik geloof zoowat 61. Daaruit trek ik de conclusie, dat het in die badinrichting werkelijk niet zoo druk is, als men daarbij in aanmer king neemt, dat Leeuwarden 47000 zielen telt en op grond daarvan zou ik zeggen, dat er op dit oogenblik, tot mijn spijt, aan een tweede badinrichting in Leeu warden nog géén behoefte bestaat. De heer M. Molenaar meende een lans te moeten breken voor gemeentelijke radiodistributie. Ik had dat niet verwacht, omdat in de Memorie van Antwoord op een dergelijke vraag die zaak ons voldoende is toege licht en dat antwoord op ons den indruk moet maken, dat het college als zoodanig, of laat ik maar zeggen de meerderheid, daar weinig voor voelt. Maar zelfs al was dat niet het geval, al voelde het college dus ook voor radiodistributie, dan zou ik toch nog de vrijheid nemen om daar op het oogenblik tegen te ageeren, al zou het alleen maar zijn om de redenen, die de heer Molenaar ons zelf in den mond heeft gegeven, n.l. deze, dat er tot dusver nooit klachten zijn geweest over de bediening door het particulier initiatief. Welnu, als er dan absoluut geen klachten bij U zijn ingekomen, mijn heer Molenaar en ook niet bij anderen, wat beweegt U dan in vredesnaam om een dergelijke nieuwe taak op de schouders van de Overheid te leggen U weet ook wel, dat het toch zeer te bezien staat of een dergelijke radiodistributie voor de gemeente niet een geweldige schadepost zou kunnen worden. Ja, hier zijn voorbeelden gesteld, maar ook de heer Dijkstra kan absoluut geen bewijzen aanvoeren; men méént wel en in Zwolle, Arn hem en Rotterdam méént men óók, maar meenen is nog geen werkelijkheid en eerst als de heeren van de over zijde met bewijzen kunnen komen, dat gemeentelijke radiodistributie winst zou kunnen opleveren voor de stad, dan kan ik mij begrijpen dat de heeren er voor voelen, al zeg ik niet dat ik er dan in mee zal gaan, omdat er voor mij bijzonder veel en groote bezwaren zijn om daar niet aan mee te doen. Er is van andere zijdeo, daar kom ik aanstonds op terug; ik wilde nog even zeggen De heer IJ. de Vries: Uw 10 minuten zijn al om. De heer Terpstra: Och, mijnheer de Voorzitter is nog al gracieus De Voorzitter: U is al 12 minuten bezig O, ik dacht, dat U dat vroeg. De heer Terpstra: lk ben er heel blij om, dat U dat zegt, mijnheer de Voorzitter, maar met Uw beroemde gracieusheid zult U mij toch wel toestaan nog een oogenblikje te spreken. Ik zal het zoo kort mogelijk doen. Natuurlijk wilt U het niet op Uw geweten hebben om een spreker het verder spreken te beletten, als hij een paar minuten over de streep is. Er is hier van zekere zijde ook gesproken over het Georganiseerd Overleg en er is gezegd: de heeren, die daar bezwaar tegen hebben, mogen daar niet in zitten. Het doet mij pleizier, dat de heeren daar zoo royaal op antwoorden, omdat wij dan weten wat wij aan de overzijde hebben. Ik behoor ook tot de tegenstanders van het Georganiseerd Overleg, maar ik begrijp niet, dat de heeren, die meenen, dat zij op zoo'n royaal standpunt staan en die zich daar altijd op beroepen, een motief kunnen vinden om dergelijke personen, die tegen het Georganiseerd Overleg zijn, daar niet in te plaatsen; ik zou zeggen, dat zij juist op het standpunt moesten staan, dat het wenschelijk is dat er menschen van de tegenpartij in zijn, want nu krijgt men daar natuurlijk een eenzijdige voorstelling van zaken De heer Tamminga: Neen, dat is heelemaal mis De heer Terpstra: lk had nog enkele personen willen beantwoorden en daar moet ik toch nog twee van nemen. Ten eerste de heer Van der Veen. Deze heeft, zooals hij gister zelf heeft gezegd, mij niet kunnen hooren en daaruit zou natuurlijk geconcludeerd kunnen worden, dat hij mij ook niet verstond. Maar nu is dit het raad selachtige, dat hij mij niet heeft gehoord maar wel heeft verstaan. Welnu, mijnheer de Voorzitter, ik achtte den heer Van der Veen zeer hoog als persoon, maar ik ge loof, dat ik iets van die hoogheid naar beneden moet laten. Daarom wil ik dit zeggen, het spijt mij dat ik het zeggen moet, maar ik zal het doen op een zeer zachten toon: de heer Van der Veen is geen ridderlijk debater, hij is zelfs geen geoefend schermer, want hij zwaait met een boerenlep in het rond en slaat zelfs geen mug dood. Aan dergelijke motieven, als de heer Van der Veen heeft aangehaald, behoeft men geen waarde te hechten; ik zou zeggen, als de heer Van der Veen zich eens weer in het politiek strijdperk wil begeven, laat hij dan eens in de leer gaan De heer Dijkstra: Bij Terpstra! De heer Terpstra: bij iemand, dien wij allen hier zeer hoog achten en die ik ook, op mijn reis naar Hol land met mijnheer de Vries, heb leeren kennen als een wijs, verstandig en voorzichtig man. Ik zou den heer Van der Veen dan ook willen zeggen: gaat U, voordat U weer in de politieke arena optreedt, eerst eens een lesje nemen bij Uw partijgenoot Gamaleël de Vries. Dan heb ik nog iets te zeggen over den bekenden pruimeboom, die zoo buitengewoon goed is ingeslagen. Ik zou den heeren van de overzijde en allen hier willen voorstellen: laten wij voortaan dien pruimeboom in het midden van de zaal houden, dan mag de heer Visser met de Sociaal-Democraten rondom den pruimeboom gaan dansen, tot enkele heeren er als een moderne Jonas onder neervallen De heer Muller: En U mag plukken De heer Terpstra: en laten de heeren zich dan de verplichting opleggen, dat zij allen wel naar den pruimeboom mogen zien en de heer Muller mag hem dan in het bijzonder we! eens aanraken en de heer Dijkstra ook maar neem de vruchten niet in de han den, want dan neemt men het mooie waas van de prui Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 297 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. men weg en dan zijn ze spoedig bedorven. Wij spreken dus af, dat niemand van ons in zijn politieke partij aan den pruimeboom zal komen, ook niet met betrekking tot het onderwijs e ndan zullen wij eens zien, wie den strijd wint De heer Muller: De practijk is anders De heer Terpstra: Die is niet anders, mijnheer Muller, maar U kent de practijk niet. lk heb niet zoo lang tijd meer, ik begrijp heel goed, dat de Voorzitter wil zeg gen, dat historische beschouwingen hier nu niet noodig zijn, maar er komt misschien nog wel eens een gele genheid, waarbij wij elkaar op dit terrein op een vrien delijke wijze kunnen ontmoeten. Ten slotte ben ik den geachten wethouder van Fi nanciën nog een enkel woord schuldig, lk heb entre nous al gezegd, dat ik den wethouder met groot ge noegen heb gehoord; de kwestie van de benoemingen hebben wij entre nous ook reeds besproken, maar niet tegenstaande dat spijt het mij toch, dat ik niet meer tijd heb. Toch wil ik nog enkele opmerkingen maken, die ik zoo kort mogelijk zal weergeven. Er is hier ook gesproken over de productieve bezit tingen, ik heb al gezegd, dat die mij niet kunnen impo- neeren en ik ben daarna niet veranderd, ook zelfs niet door de rede van den wethouder van Financiën. Eveneens is door den wethouder gezegd, dat Leeu warden op het bekende lijstje met betrekking tot de schulden vroeger op no. 4 stond, terwijl dat no. thans 3 is. Dat bewijst echter eigenlijk absoluut niets en dat weet de wethouder van Financiën ook wel dat kan alleen al het gevolg hiervan zijn en dat zal het waarschijnlijk ook wel zijn dat andere steden nog méér schulden hebben gekregen en in dat geval zal men alleen kunnen zeggen: Leeuwarden behoeft nog niet in zak en asch te zitten. Mijnheer de Voorzitter, de heer Ritmeester heeft mij. hoewel mischien zelfs niet met een bedoeling, toch in de schoenen willen schuiven, dat ik dit college ook aansprakelijk stelde voor de gemaakte schulden. Ik heb daar echter geen enkel oogenblik aan gedacht, ik heb de zaak van de begrooting. voor zoover ik daar tijd voor had, zeer objectief beschouwd. Die objectieve ge dachte heb ik weergegeven in mijn rede, die ik in eerste instantie heb gehouden en de heer Ritmeester heeft mij er niet van kunnen overtuigen, dat ik mijn meening. die ik zoo kort heb uitgedrukt door te zeggen, dat er in deze begrooting muziek zit, zeer grootendeeis in mineur en enkele deelen in majeur, moet terugnemen. Het spijt mij, dat weer is herhaald, dat volgens de Memorie van Antwoord betreurd was geworden, n.l. dat enkele bedrijven niet zonden floreeren. Dat is door mij niet gezegd, maar wél heb ik gezegd wij loopen die kans De Voorzitter: Mag ik U opmerken, dat U al 20 mi nuten spreekt De heer Terpstra: Ik houd direct op, mijnheer de Voorzitter; ik zal nu enkele punten overslaan en nog even iets zeggen over de batige saldi. Dat is nog het voornaamste. Ik heb beweerd en dat is ook nu nog mijn opvatting na de gedocumenteerde rede van den heer Ritmeester dat die batige saldi in de verloopen jaren zijn ontstaan door een heffing naar te hooge ver- menigvuldigingscijfers. Daardoor en door geen andere factor zijn ze ontstaan en overigens heeft de wethouder mij ook niet kunnen overtuigen dat het niet juist is, wat ik heb beweerd, toen ik zei dat de batige saldi aan liet dalen zijn. De heer Van der Veen: Ik zal in de eerste plaats een enkel woord wijden aan de redevoering, die door den heer Tamminga gister of van morgen over de afschaf fing van ile kermis is gehouden. Ik deel de meening van den heer Visser, dat die rede niet van overdrijving is vrij te pleiten. Ik onderschrijf heel veel van wat én door den heer Visser èn door den heer Westra tegen den heer Tamminga is aangevoerd, maar ik wil erkennen en ook zij hebben dat, meen ik, gedaan dat er inderdaad tijdens de kermis dingen gebeuren, die ook ik heel erg afkeur. Maar ligt dat aan de kermis Wij hebben de kermis te zien als een oud volksgebruik, dat oorspronkelijk niet is ingesteld, zooals de kermis nu is en niet, zooals zij voor een 25 jaar was, want heel vroeger was die vorm heel anders, maar de kermis is veranderd, evenals de menschen. En de verkeerdheden, die bij de kermis plaats vinden, zijn dus, naar ik geloof, minder te wijten aan de kermis zelf, dan aan de men schen, die naar de kermis gaan De heer IJ. de VriesAls de kermis er niet was, gingen zij er ook niet heen De heer Van der Veen: Men kan dus niet beginnen met te zeggen dat, als de kermis maar is afgeschaft, die verkeerdheden dan ook niet meer zullen gebeuren. Er is, nadat de kermissen er waren, een jaarlijksch Koninginnefeest gekomen, men heeft gekregen de zen dingsfeesten en nadat bij die feesten ook draaimolens en oliekoekkramen zijn gekomen, heeft men gekregen de bazars, de allernieuwste uitvinding, waar men niet alleen een stuk muziek krijgt, maar waar men ook nog kan dansen. Zoo zijn er allerlei andere dingen bij ge komen en ook tijdens die gebeurtenissen komt het wel voor, dat de een of ander iets doet, wat niet bij een verstandig niensch past. Des Vrijdag op de veemarkt en op de andere markt te Leeuwarden zien wij ook wel menschen, die niet doen zooals behoorlijk is, maar wij kunnen daarom toch niet zeggen dal wij die markten en dat geldt ook voor de kermissen en andere gele genheden moeten afschaffen Dat kwaad, wat ge beurt tijdens de kermis, is een kwaad, dat den menschen eigen is en zoo lang er menschen zijn, zoo lang zullen er ook menschelijke verkeerdheden zijn. Ik ben een tegenstander van afschaffing van de kermis, omdat ik meen dat met afschaffing van de kermis niet de ver keerdheden, die daar gebeuren, ook aan kant zullen zijn. Door den heer Visser is gesproken over de door de Kroon afgekeurde begrooting van onze gemeente en toen is door den heer Visser gezegd dat het zoo vreemd was, dat dezelfde Sociaal-Democraten een jaar vroeger dan de behandeling van de bekende voorstellen tot ver hooging van de loonen der gemeentewerklieden, waar zij voor waren, van meening waren, dat het niet noodig was de loonen te herzien. Maar tegelijk met dat de heer Visser dat zei, deed hij de aankondiging van een plan, dat er wel eens zou kunnen komen, om tóch in de loonen der gemeentewerklieden wijziging te brengen en lang zamerhand ging de heer Visser in zijn redevoering zoo ver, dat hij zei, dat bij zijn fractie het plan bestond, om met een zekere vorm van loonsherziening te komen, n.l. een kindertoeslag. Nu kan ik mij niet begrijpen dat dezelfde heer Visser, die een jaar geleden van meening was, dat er geenerlei aanleiding was om de loonen in gunstigen zin te herzien, dezelfde heer Visser, die gister, toen in bespreking was het voorstel van onze fractie, om in de te betalen pensioenpremie verlaging te bren gen, ook heeft gezegd, dat het zoo onverstandig van onze fractie was om te gelooven dat dit voorstel kans van slagen had bij Gedeputeerde Staten, waar toch de loonsverhooging was afgekeurd, dat diezelfde heer Visser nu in uitzicht stelt het komen met een dergelijk voorstel, dat ook de goedkeuring van Gedeputeerde Staten moet hebben. Is het nu de bedoeling, indien er een dergelijk voor stel komt, dat de verhooging, die aan den een wordt gegeven, omdat hij veel kinderen heeft, moet worden betaald door dengene, die weinig kinderen heeft Dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 40