300 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
piëele kwestie zoodanig is, dat er een verschil is op
te merken. Nu kan men dit in zekeren zin toejuichen.
Ik aanvaard dien toestand, omdat wij de kwestie van
de gehuwde vrouw bij het onderwijs zeker anders zien
dan het college en de Raad dezen middag heeft ge
openbaard. Wanneer dit wordt vastgesteld, dan valt
er eigenlijk niet over te discusseeren; alleen in dit
opzicht wel, wanneer door mevrouw Buisman en den
heer Hooiring de wenschelijkheid wordt betoogd, dat
ook volgens hen de plaats der gehuwde vrouw in het
huishouden is. Nu is het eigenaardig wat daaruit voort
vloeit. Mevrouw Buisman drong er zelfs sterk op aan
en het kwam haar het meest urgent voor, dat de vrouw
haar plaats in de huishouding had, maar, zegt mevrouw
Buisman, dat moet aan de betrokkenen zelf worden
overgelaten. Dat is nu een eigenaardigheid, waardoor
mevrouw Buisman, naar mijn zienswijze, de zaak op
haar kop zet. want dan heeft niet de Overheid, die het
onderwijs toch moet bevorderen en deze zaken te
regelen, de leiding, maar blijft het aan het goeddunken
van de sollicitant, n.l. de gehuwde vrouw, of zij het
onderwijs daarmee dienen zal, ja dan neen.
Aan cïe andere zijde heeft het college, bij monde van
den heer De Boer, de zaak van de praktische zijde
bezien. De wethouder is zoo welwillend geweest, om
naar aanleiding van de ervaring der laatste vijf jaren
een beschouwing te geven omtrent het ziekteverzuim.
Hij heeft cijfers genoemd, die van dien aard zijn, dat
een nadere beschouwing overbodig zou wezen. De
cijfers zijn n.l. in lijnrechten strijd met die van de sta
tistiek in Amsterdam. Daarom stel ik de vraag: Hoe is
het nu, zijn de cijfers van Amsterdam juist, of zijn de
cijfers van den wethouder juist Ik heb gezegd, dat
volgens de statistiek van Amsterdam het ziekteverzuim
der oiigehuwden bedroeg 5.8 en van de gehuwden
10.7 De wethouder van Onderwijs deelt mede, dat
het cijfer voor ongehuwden is 25, voor gehuwden 22.
Wat blijkt hieruit Dat het ziekteverzuim bij gehuwden
niet zoo hoog is als bij ongehuwden. Dat is lijnrecht
in strijd met de uitkomst in Amsterdam
De heer Muller: Had dat dan eerst onderzocht
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, ik heb
gezegd, dat de wethouder zoo goed is geweest die
cijfers te hebben willen geven. Ik had gevraagd, wan
neer Burgemeester en Wethouders met een voorstel bij
den Raad komen, om den Raad de cijfers van de laatste
twee jaar te geven wat het ziekteverzuim betreft. Ik
kan de cijfers van den wethouder niet in twijfel trekken.
Nu komt het mij toch wel wenschelijk voor, dat ook
Burgemeester en Wethouders in het vervolg rekening
gaan houden met de gedachten, die door ons zijn
geopperd.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Mijnheer de
VoorzitterIk meen, dat de wethouder van Openbare
Werken mij verkeerd heeft begrepen, wat betreft de
voetpaden. Ik heb niet gesproken over verbetering of
vermeerdering van voetpaden als wandelwegen voor de
wandelende bevolking, maar ik heb bedoeld, dat de
voetpaden, die U aanhaalde, de wandelwegen door de
landen, beter gemaakt zouden worden. Dit is iets, dat
niet alleen Leeuwarden aangaat, maar ook Leeuwarde-
radeel en Menaldumadeel. Mijn vraag in de sectie was
deze, dat de gemeente of het gemeentebestuur of Burge
meester en Wethouders zich in verbinding zouden stellen
met hetzij andere gemeenten, dan wel eigenaren van die
naastliggende landen, om de wandelwegen te verbeteren.
Ik heb o. a. genoemd den wandelweg van de Harlinger-
trekvaart naar den Marssumerstraatweg door de landen.
Dat is een mooie wandeling, maar een groot deel van
het jaar onbegaanbaar. Zoo is er een weg van de
Harlingertrekvaart langs de Sneeker trekvaart naar
Boxumerdam. Dat is een deel, dat moeilijk te begaan
is. Dat was mijn verzoek en daarom ben ik dankbaar
voor het antwoord, dat wanneer ik U die voetpaden
zou noemen, U zoudt willen zien of er werk van ge
maakt kan worden. Ik zal zoo vrij zijn den wethouder
dezer dagen een lijstje te sturen van de voetpaden, die
ik bedoel.
Mijnheer de Vooritter Dan wil ik even zeggen, dat
ik na het antwoord van L' omtrent de Wirdumerpoorts-
brug vooi loopig mijn voorstel intrek. Ik heb daaruit
gezien, dat ook U overtuigd is, dat na de Vrouwen-
poortsbrug, de Wirdumerpoortsbrug de eerste is, die
onder handen moet worden genomen. Daar ik hiervan
overtuigd ben en vast vertrouw, dat Burgemeester en
Wethouders in dit opzicht diligent zijn, terwijl ik weet,
dat Gemeentewerken door de verschillende werken die
onder handen zijn meer dan belast is, zou het van mij
zeker niet taktisch zijn nu als het ware te dwingen dat
dit plan wordt opgemaakt. Ik vertrouw, dat zoodra liet
plan voor de Vrouwenpoortsbrug klaar is, dat voor de
Wirdumerdijksbrug in behandeling wordt genomen.
Ook bij mij bestond de bedoeling dat eerst de Vrou
wenpoortsbrug en dan de Wirdumerdijksbrug onder
handen zou worden genomen.
Mijnheer de Voorzitter Een enkel woord aan liet
adres van den heer Hofstra. Ik geloof niet, dat ik de
zaak op haar kop heb gezet. Integendeel. Ik blijf er nog
steeds bij en ben blij, dat de heer Hofstra dit be
grepen heeft wat ook de heer Hooiring wenscht. dat
ik ile getrouwde vrouw het liefst in haar huisgezin zou
zien, maar wij kunnen het niet goed vinden het niet
aan haarzelf over te laten of zij haar vollen tijd aan
het gezin wil besteden. In dit opzicht meenen wij. dat
de vrouw en de man. die samen getrouwd zijn, samen
daarover de beslissing moeten hebben. Ik zal op dit
oogenblik niet meer daaraan toevoegen.
De cijfers van den wethouder hebben duidelijk ge
maakt, dat een van de gronden, waarom de heer Hofstra
meent, dat de gehuwde vrouw in de school verkeerd
werk zou leveren, den heer Hofstra onder de voeten is
weggevallen.
Blijft misschien de meer principieele beslissing over.
Dat moet ieder zelf weten. Naar mijn inzicht moet de
vrouw zelf in dit opzicht haar plicht bepalen.
De heer Visser: Mijnheer de VoorzitterIk zou
gaarne een kort woord willen zeggen naar aanleiding
van de vraag, die gesteld is door den heer Van der
Veen. Deze heeft in verband met hetgeen ik heb gezegd
omtrent de loonkwestie het feit niet ontkend, dat de
houding van de S. D. A. P. in 1927 eenigszins eigen
aardig was. Hij erkent, dat de S. D. A. P.er niet aan
dacht de loonen van de arbeiders te verhoogen. Er
behoefde niets af of bij. Een jaar later las men een
andere meening en moesten de loonen wel verhoogd
worden. De heer Van der Veen laat dat zwemmen
De heer Van der Veen: Ik heb het niet erkend, maar
zeg, dat IJ het gezegd hebt.
De heer Visser: Nu meent de heer Van der Veen
het feit ongedaan te kunnen maken door daarvoor in
de plaats te stellen mijn houding in verband met waf
ik hedenmorgen heb gezegd van den kindertoeslag. Ik
wil daar dit op antwoorden. De heer Van der Veen
zegt, dat het eigenaardig is, dat de heer Visser niet den
vorigen keer bij de besprekingen over die loonen met
een voorstel gekomen is tot het geven van kindertoeslag.
Ik wil wel mededeelen, dat ik er toen wel aan gedacht
heb, maar dat ik niet gaarne met een voorstel kom,
welks kans van aannemen twijfelachtig is. Dat is voor
mij de reden geweest.
Mijnheer de VoorzitterIk heb vanmorgen dit be
weerd en zou hetzelfde weer kunnen betoogen. Als de
heer Van der Veen mij vraagt Is kindertoeslag het
ideaal? dan zeg ik: Neen. Maar ik stel de zaak anders
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 301
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
en wel in dezen vorm. Men heeft bij de berekening van
de loonen een zekere norm of maatstaf. Men gaat daarbij
menig keer uit van de gedachte, dat men als norm stelt
een gemiddeld gezin. Ik doe dat niet Maar die norm
wordt gesteld n.l. man, vrouw en drie kinderen. Dat
is bij de beoordeeling van het vaste loon als maatstaf
benomen. Zoo zal ook de gemeente bij de vaststelling
dezer loonen, in navolging van andere gemeenten, toch j
een zekeren norm hebben genomen, een zeker aantal
leden van het gezin; daarop heeft men het gezinsloon
vastgesteld. Daarbij heeft men geen rekening gehouden
met de groote gezinnen. Dat zal de S. D. A. P. met mij
eens zijn. De loonen zijn niet berekend op de groote
gezinnen. Nu redeneer ik als volgt; ofschoon ik dat niet
het meest wenschelijke acht, vind ik toch dien kinder
toeslag iets om in de behoefte van die gezinnen te
voorzien. Nu zegt de heer Van der Veen, dat dit mis
schien kan werken in de richting van loondruk. Maar
dan zijn wij er zelf toch bij Hier is de loonregeling
vastgesteld. Als men daarmee in verband ook den kin
dertoeslag besprak, dan zou het feit anders zijn. Maai
er is een vastgesteld loon en mijn bedoeling is het, om
den toestand voor de groote gezinnen iets dragelijker
te maken, want wij kunnen de loonen niet opvoeren.
Zouden de heeren van de S. D. A. P. de loonen zoo
hoog durven opvoeren, dat die in de behoeften van een
groot gezin met 7 of 8 kinderen zouden kunnen voor
zien Ik geloof, dat het onmogelijk is. Er is toch wel
in te voorzien op de volgende manier. De heer Van der
Veen vraagt, of dit betaald moet worden uit de inkom
sten van menschen, die minder verdienen. Neen, dan zou
het loondruk zijn. Ik heb ook niet gezegd, dat wij zouden
komen met voorstellen, maar ik heb gezegd, dat het
misschien overweging zou verdienen om in het Geor
ganiseerd Overleg eens te onderzoeken welke kosten
ermee gepaard zullen gaan als wij die groote gezinnen
met kindertoeslag zouden tegemoet komen, omdat bij
den aftrek voor de belatsing er toch ook rekening wordt
gehouden met groote gezinnen. Daar aanvaardt men
het stelsel dus ook. Dat zal bij lange na niet zooveel
kosten als het voorstel der S. D. A. P. in zake de pen
sioenbijdragen, dat gisteren aan de orde is gesteld.
Ik heb hiermee dus willen betoogen, dat wij zonder
anderen tekort te doen, die groote gezinnen kunnen
helpen, waarvan ik kan veronderstellen, dat zij in een
moeilijke sociale positie verkeeren
De heer Dijkstra: Dan hadt U dat kunnen verbeteren!
De heer Visser: Daarmee ben ik bezig. Dat ver
betert men niet door een loonsherziening voor te stellen.
Mijnheer de VoorzitterIk stap thans van deze zaak
af en kom even terug op de kermis. De heer Terpstra
heeft altijd van die poëtische neigingen en meent den
Raad te moeten vergasten op zijn poëtische kennis of
op zijn oud-testamentaire kennis omtrent Gamaleël enz.
Maar ik zou willen, dat de heer Terpstra begon te
luisteren. Hij zeide, dat de heer Visser zijn ,,mea culpa"
had naar voren gebracht. Neen, dat heb ik niet gedaan.
Ik heb gezegd, dat ons het verwijt werd gedaan bij
monde van den heer Tamminga, dat wij, die de kermis
mede in stand hielden, schuldig waren aan de fouten,
die op de kermis bedreven werden. En dus zou ik in
dit verband, als ik zou aannemen wat de heer Tamminga
had verteld, moeten zeggen: ,,mea culpa", mijn groote
schuld Ik heb juist het tegendeel betoogd, dat ik het
niet zou doen en mij niet verantwoordelijk gesteld voor
de fouten op de kermis begaan. Ik wil er niet lang over
redeneeren, maar herhalen wat ik vanmorgen heb ge
zegd: dan moet gij ook alle festiviteiten en alle ver
makelijkheden afschaffen, want die kunnen alle aan
leiding zijn tot dergelijke dingen.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter Ik zou in
de eerste plaats een woord van dank willen brengen
aan den wethouder van Openbare Werken, die mijn
opmerkingen over de volkshuisvesting heeft onder
schreven en toegezegd, dat men die zaak spoedig onder
het oog zou zien en die steun heeft beloofd ten aanzien
van de verbreeding van den „Kippenloop". Dat is een
woord van dank waard.
Mijnheer de Voorzitter Ik zal nu even genoodzaakt
zijn, om naar aanleiding van hetgeen de heer Visser
zoo pas en eerder heeft gezegd, nog eenige woorden
te spreken. De heer Visser heeft zoo pas erkend, dat
de loonen voor de groote gezinnen niet voldoende
kunnen wezen. Den vorigen keer hebben wij voorgesteld
om de loonen der gemeentewerklieden te verhoogen met
2.—. Laten wij nu aannemen, dat de loonen volgens
U goed zouden wezen voor een normaal gezin. Dan
hadt U met die verhooging kunnen bereiken, dat die
loonen voor de groote gezinnen voldoende werden
gemaakt
De heer Visser: Dan moet het geen abnormaal groot
gezin zijn
De heer Muller: Volgens ons inzicht is hier geen
sprake van een abnormaal gezin. De heer Visser heeft
zoo pas erkend, dat de loonen nooit voldoende kunnen
gemaakt worden voor een groot gezin
De heer Visser: Mag ik even interrumpeeren
De Voorzitter: Neen, neen
De heer Muller: Hij heeft, niettegenstaande dit het
geval was, een poging van ons tegengewerkt om die
loonen met 2.te verhoogen
De heer Visser: Over de heele linie
De heer Muller: Dat hadt U kunnen bereiken. Hij
erkent, dat de gemeente hen niet voldoende kan be
zoldigen en dus had hij althans dit voor die gezinnen
kunnen bereiken, dat zij die 2.hadden. Dan waren
misschien die andere gezinnen, die precies op den norm
van de salariëering stonden, even boven dien norm ge
komen. Maar hij had daarbij de groote gezinnen niet
in den steek gelaten
De heer Visser: Dan kunnen jullie helpen die zaak-
weer in orde te maken
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter Ik wil
over die gedachte van den heer Visser een paar woorden
zeggen en sta vierkant aan de zijde van den heer Van
der Veen, die zegt, dat daar reusachtig verkeerde kanten
aan zitten. De ergste kant is wel deze, dat de men
schen met groote gezinnen dan op straat blijven staan
De heer Visser: Dat hoeft niet
De heer Muller: Maar iedere werkgever is er op
uit de goedkoopste krachten in zijn dienst te nemen
De heer Visser: In het particuliere bedrijf. Daarin
voorziet men hier door den kindertoeslag.
De Voorzitter (hamert): Ik verzoek niet te inter
rumpeeren. Het is hier geen debatingclub.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter Ik heb
gezegd, dat dit tot gevolg zou hebben, wanneer er
vacatures zijn, dat de candidaten met groote gezinnen
de nadeelige gevolgen ervan zouden ondervinden. Dat
is maar één kant van de medalje. Er is nog een andere,
maar ik zal in het belang van den tijd daar niet dieper
op ingaan. Daarom zou ik den heer Visser ernstig in
overweging willen geven, ofschoon wij weten, dat dit