304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930. moeten vragen, wat het verschil was tusschen de raming van het werk en wat het in werkelijkheid zal kosten. Dan had ik een zuiverder antwoord gekregen. Ik wil aannemen, dat het antwoord op mijn vraag niet geheel zuiver kon worden gegeven, maar stel toch prijs op het antwoord op deze verbeterde vraag. Ik stel daar belang in, omdat wanneer mocht blijken, dat het uitgevoerde werk veel meer heeft gekost dan geraamd werd, wij de gevolgtrekking kunnen maken, dat het werk voor 650.000.onmogelijk zal kunnen worden uitgevoerd. Mijnheer de Voorzitter Vanmorgen heeft de heer Botke gezegd, dat een symptoom van welvaart is de grootere inbreng van gelden in de spaarbank. Hij heeft zelf dienaangaande wel eenigen twijfel uitgesproken, maar ik kan hem de zekerheid geven, dat het geen symptoom van welvaart is. Een kassier heeft mij ver zekerd, dat een groot deel der gelden naar de spaarbank gaat, omdat bij de kassiers 1 en bij de spaarbank 3l/2 rente vergoed wordt. Gelden die bij kleine winkeliers en anderen over zijn, gaan anders naar de bank, nu naar de spaarbank. Ik kan niet het cijfer geve/i, dat in deze als normaal kan worden beschouwd, maar men mag niet de gevolgtrekking maken, dat de gevolgen van tie malaise hier niet merkbaar zouden zijn. Mijnheer de Voorzitter Ik wilde nog even een mis verstand uit den weg ruimen en moet mij niet, zooals ik gewoonlijk doe, tot Burgemeester en Wethouders richten, maar tot den wethouder van Financiën, omdat hij, toen hij over mijn opmerking sprak, dit niet deed als litl van Burgemeester en Wethouders. Hij zeide, dat het hem speet, dat ik er de aandacht op had gevestigd, dat de verordening op weduwen- en weezenpensioen voor de wethouders was tot stand gekomen door de samenwerking van sociaal-democraten en vrijzinnig democraten. Dat ik dit met een bepaalde bedoeling heb gezegd, ligt voor de hand. Dat wil ik wel eerlijk bekennen. Maar dat er iets onaangenaams in kan liggen, begrijp ik niet, want het is eenvoudig het constateeren van een feit, dat ieder uit de verslagen van den Raad kan te weten komen. Mijn bedoeling was natuurlijk om aan te toonen, dat van den opzet: bezuiniging, door die samenwerking niet veel terecht was gekomen. Wat mij echter wel ontzettend onaangenaam heeft getroffen en waartoe ik niet de minste aanleiding heb gegeven, is de veronderstelling van den heer Ritmeester, dat ik daarmee zou hebben bedoeld, dat er eigenbelang in 't spel was bij de leden van 't college, die er luin stem aan hebben gegeven. De gedachte is zelfs geen oogen- blik bij mij opgekomen, om dat te veronderstellen. Ik wil wel even mededeelen, dat toen de wethouders pensioenen tot stand zijn gekomen onder burgemeester Patijn en ik in het college zat. er door de toenmalige wethouders besloten werd bij de behandeling weg te gaan, waarvoor ik niets gevoelde, want wij moeten op het standpunt staan, dat wij zulk een zaak zonder per soonlijk belang kunnen beoordeelen. Waar ik zelf dit standpunt heb ingenomen, daar denk ik er niet aan. aan het tegenwoordig zittende college een bedoeling j toe te schrijven, die bij mij zelf absoluut niet heeft voor gezeten. Het spijt mij ontzettend, dat tie heer Ritmeester die uitlating heeft gedaan en dat in mijn bewoordingen heeft gezocht. Ik weet niet waarmee ik daartoe aan leiding heb gegeven. Mijnheer de Voorzitter Dan zijn er drie aanvallen gedaan op den Vrijheidsbond, waarover ik iets wil zeggen. In de eerste plaats de heer De Vries. Dat is wel niet in de volgorde der sprekers, maar het is gewenscht dit zoo te behandelen. De heer De Vries heeft gezegd, dat de Vrijheidsbond beweerd had, bij tie laatste voor stellen tot onbewoonbaarvcrklaring. dat Burgemeester en Wethouders en de Raad een onrechtmatige daad hadden gedaan. Zoo in zijn algemeenheid is tlie be wering niet juist. Om tie zaak te kunnen beoordeelen, moeten wij even nagaan, hoe dit geloopen is. Er waren eigenlijk in dit voorstel twee dingen begrepen n.l. on bewoonbaar verklaren van woningen, waarvan Burge meester en Wethouders en de gezondheidscommissie beide vonden, dat zij onbewoonbaar waren en 2e. woningen waarvan Burgemeester en Wethouders er kenden, dat zij waarschijnlijk nog eenigen tijd mee hadden gekund, maar dat opruiming gewenscht was, omdat zij anders de ontruiming van tie rest in den weg stonden en ook een verbetering van tien geheelen toe stand aldaar. Wat het eerste betreft, is het een kwestie van inzicht. Dat heb ik den vorigen keer al gezegd. Burgemeester en Wethouders mogen er zich op be roepen, dat Gedeputeerde Staten, den inspecteur van de volksgezondheid gehoord, het met hen eens zijn ge weest, ik mag daar tegenover stellen, dat de geheele gezondheidscommissie aan mijn kant stond. Zoo staan de beide opinies tegenover elkaar. Het wordt dus een kwestie van appreciatie, want de wethouder heeft uit drukkelijk gezegd: wanneer wij al de bepalingen van de bouwverordening zouden willen toepassen, zouden wij veel meer woningen onbewoonbaar moeten ver- xlaren, maar men voelt, dat dit niet kan, dan moeten wij de halve stad afbreken en wordt het eenvoudig de kwestie van wat meer of minder. Nu kan men de zaak verschillend beoordeelen, maar men kan daaruit niet de j gevolgtrekking maken, dat de Vrijheidsbond niet zou j willen meewerken aan onbewoonbaar verklaren. Wat het tweede punt betreft, daarbij stond de Vrij heidsbond op het standpunt, dat men tie wet niet juist toepaste. Mijnheer de Voorzitter De heer Botke heeft een volledige acte van beschuldiging tegen tien Vrijheids bond uitgebracht. De punten van beschuldiging waren deze, dat de Vrijheidsbond destructieve politiek voerde, dat de Vrijheidsbond veel te pessimistisch was geweest. Om de destructieve politiek te bewijzen, heeft hij de gevallen genoemd, die wij allen kennen n.l. het tegen stemmen tegen verlaging der tarieven van electriciteit en gas, het stemmen tegen de muziekschool, tegen ont ruiming van krotwoningen en verhooging der loonen. Ik zal daar niet meer in bijzonderheden op ingaan, maar tie leden weten allen, dat de reden niet is geweest. Gat wij niet zouden zijn voor goede woningen of goede loonen, doch dat bijzondere omstandigheden ons in Git geval tegen die onderwerpen hebben doen stemmen. Dat wij een muziekschool voor de gemeente niet noodig achtten, waar het hier krioelt van muziekonderwijzers, is geen destructieve politiek. Wanneer de heer Botke wil weten, of wij constructief werk hebben verricht, moet hij zich richten tot den heer Molenaar, die gezegd heeft, dat wij hebben meegewerkt aan alle groote werken, waartoe de Raad in den laatsten tijd in het algemeen belang besloten heeft. Ik behoef maar enkele te noemen de heeren kennen de gevallen de scholen, de straten aanleg, de ziekenbarak, de inrichting van het gebouw voor den gemeentedienst en den geneeskundigen dienst en gemeentewerken etc. Al die werken hebben wij van ganscher harte gesteund, omdat wij voelden, dat dit in liet algemeen belang was. Mijnheer tie Voorzitter De tweede aanklacht was ons te groot pessimisme. In de eerste plaats wil ik vragen, of pessimisme een eigenschap is, waaruit men een aanklacht tegen een persoon of tegen een partij kan distilleeren. Dat zou men dan met optimisme net zoo goed kunnen doen. Maar ik vraag, of het pessi misme te groot was. De heer Tamminga heeft toonen doen hooien waaruit blijkt, dat er ook anderen zijn, die den toestand niet zoo gunstig inzien en de heeren Botke en Ritmeester hebben zich beroepen op resultaten van 1927—1929, die bijzonder gunstig zijn geweest. Dat erken ik. Maar met 1929 eindigt de geschiedenis van Leeuwarden niet. Er komt nog een tijd en wij zijn slechts aan het begin van een depressie en een malaise, waar van wij den duur en de diepte niet kennen. Wij staan voor toestanden, die wij geen van allen in ons leven Verslag van de handelingen van den gemeenteraad Voortzetting der vergadering o hebben meegemaakt. Wij staan voor de gevolgen van een wereldoorlog, waarvan wij niet kunnen bevroeden wat daaruit zal worden. Wanneer wij den toestand om ons heen beschouwen en zien dat landen als Rusland als afnemer worden gemist, wanneer wij zien, dat Amerika voor zich zelf tracht te zorgen en dat daar in den laatsten tijd de zaken bij honderdtallen mis gaan, dan vrees ik, dat deze crisis een ernstiger verloop zal hebben, dan wij tot nu toe hebben waargenomen en dat de waarschuwingen, die wij hebben laten hooren om- trent voorzichtigheid en zuinigheid niet misplaatst zijn. Mijnheer de Voorzitter De grootste wijsheid, waar toe de heer Botke zich heeft kunnen opwerken, is deze: Ik hen blij, dat wij in de goede jaren veel hebben gedaan en werken hebben uitgevoerd, wij kunnen nu in de komende jaren wat minder doen. Er is een ander standpunt, dat verstandiger-is n.l. de geschiedenis van de zeven vette en de zeven magere jaren: had in de goede jaren wat gespaard, dan was er wat over voor de magere jaren en had men ook dan wat kunnen doen. Mijnheer de Voorzitter Er is ook een aanval op den Vrijheidsbond gedaan door den heer B. Molenaar. Ik moest het eerste oogenblik even lachen, toen ik hem hoorde en hij beweerde, dat wij waren ontaarde zonen van goede voorvaderen. Ik dacht aan de kermis, die ook een ontaarde instelling van vroeger is. Ik wist nooit, dat er een overeenkomst was tusschen den Vrij heidsbond en de kermis. Wij erkennen die goede voor vaderen, wij geven toe,, dat wij zonen daarvan zijn, maar dat wij ontaard zijn geven wij niet toe. Die ont aarding zou daarin bestaan, dat waar mannen als Goeman Borgesius en Pierson en Cort van der Linden er indertijd niet tegen op hebben gezien het eigendoms recht in de Woningwet te bekorten, wij er wel tegen op komen. Dat is niet geheel juist. De Woningwet biedt de gelegenheid, om woningen onbewoonbaar te ver klaren en daarmee in te grijpen in eigendomsrecht. Maar de Woningwet heeft dit toch omwikkeld met allerlei voorschrifen en voorzorgen, opdat het niet ruwweg gebeurt en heeft allerlei eischen gesteld b.v. bij ont eigening; wanneer men bij het maken van een bebou- wingsplan, waarbij een deel van een terrein niet meer zou kunnen worden bebouwd, meer dan een derde deel waardeloos zou moeten maken, moet tot onteigening worden overgegaan m. a. w. de waarde moet worden teruggegeven, dat het terrein voor den eigenaar had. Niettegenstaande die heeren in de Woningwet de mogelijkheid hebben geschapen om in het eigendoms recht in te grijpen, meen ik niet, dat wij hun voetstappen niet drukken als wij waarschuwen dit niet met te ruwe hand te doen. Wij willen, wanneer het verbetering van woningtoestanden betreft, van harte meewerken, maar wij zullen ons voorbehouden, als wij meenen dat maat regelen worden genomen, die niet in de bedoeling van de wet liggen, daar op dezelfde wijze tegen te ageeren als wij nu hebben gedaan. Dank U, mijnheer de Voorzitter De lieer IJ. de Vries: Mijnheer de Voorzitter Uit de beschouwingen, die hier gehouden zijn, kan ik in de eerste plaats als een verblijdend element naar voren brengen de gunstige toestand, die door den wethouder van Financiën is geschilderd van de stad Leeuwarden op dit oogenblik. Ik geloof, dat wij derhalve met een rustig geweten de toekomst der eerste twee jaren tege moet kunnen gaan. Hoe de toestand zich daarna zal ontwikkelen moeten wij afwachten, hoewel er wel symptomen zijn, waarop de rede van den heer Ooster- hoff gebouwd zou kunnen zijn. Als men ziet den terug loop, niet alleen van de waarde der landerijen, maar in het bijzonder der vergoedingen die voor de opbrengst gegeven worden, dan stel ik mij voor. dat hier velen in Leeuwarden wonen, wier belastbaar inkomen een aan- merkelijken knauw zal krijgen; is het niet met 30 of niet 50 in elk geval met 25 °/rDat is natuurlijk an Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 305 Dinsdag 23 December 1930. juist het deel, dat het meest zal opbrengen in de be lasting. Maar dat zal niet alleen voor Leeuwarden zoo zijn, maar voor het heele land. Er is dus wel eenige reden tot voorzichtigheid, hoewel wij ons kunnen ver blijden over den toestand van het moment. Mijnheer de Voorzitter Nu zou ik kunnen beweren, zooais ik dat al meer jaren heb gedaan, dat wij, als rechts-protestantsche fractie, de eer mochten hebben, dat wij weinig of niet zijn aangevallen over de houding, die onze rechts-protestantsche club in de vervlogen jaren heeft aangenomen. Wij zouden dus tevreden kunnen zijn, maar ik ben toch niet geheel tevreden over de redevoeringen, die door verschillende sociaal-demo craten gehouden zijn en in het bijzonder door den heer Muller. Daarom heb ik gisterenmorgen de interruptie geplaatst: Al het goede komt van ons". Ik wil daarin den heer Oosterhoff navolgen en zeggen, dat alle groote werken, die hij opgenoemd heeft waarbij hij niet noemde den opbouw of verhooging van de veemarkt en de verbetering van de Noorderbegraafplaats door ons met volle medewerking zijn gesteund. De eer komt dus niet alleen toe aan de fractie der sociaal-democraten, die zeggen: Alle goede dingen voor de stad Leeuwarden komen van ons. Zij hadden moeten zeggen: Tot onze verheugenis heeft het grootste deel van den Raad daar aan meegewerkt. Als men de dingen stelt, moet men dat volgens de werkelijkheid doen. Ik zou nog eens weer willen ingaan op hetgeen de lieer Botke een paar jaar en zoo straks ook heeft ge zegd hetgeen weer een foutieve voorstelling der werkelijkheid is n.l. het vermogen is in Leeuwarden zoo sterk toegenomen. De zaak op zich zelf is juist, maar de voorstelling, die hij er van geeft is zeer onduidelijk De heer Botke: Ik dacht, dat het duidelijk was. De heer IJ. de Vries: Neen, eigenlijk moet ik zeggen: ondeugdelijk, maar dat zal ik niet zeggen. Ik ben niet van plan iemand van oneerlijkheid of ondeug delijkheid te beschuldigen, maar wanneer er een be paalde correctie is aan te brengen om een bepaalden indruk te neutraliseeren, dan zal ik dit niet nalaten. Dat is het eigenaardige, dat de heer Botke steeds zegt dat het vermogen is aangewassen en dat hij den indruk geeft, dat het vermogen van de bezitters, die er waren, is aangewassen en opgepot en met zooveel gestegen. Dat is niet zoo. In 1926 waren er 1341 personen aan geslagen in de vermogensbelasting, wier vermogen 98.000.000.bedroeg. Maar in 1929 waren er 1489 met 104.000.000.d. vv. z. een goede honderd aan slagen of ruim 10 meer, die in de vermogensbelasting aangeslagen waren. Het aantal der aanslagen was dus toegenomen met 10 maar het vermogen zelf was met 5 toegenomen. Dat is heel wat anders dan dat het vermogen van een bepaald aantal personen met dit gedeelte is toegenomen. Neen, dat is door vestiging en vertrek zoo gekomen. Het is door ons hier niet na te rekenen hoeveel menschen over 3 jaren, die in de ver mogensbelasting waren aangeslagen, gestorven of ver huisd zijn. Juist omdat Leeuwarden zoo'n goede woon stand is, vestigen zich velen hier, menschen die een I behoorlijk quantum vermogen binnen brengen. Men moet dus niet een verkeerden indruk daarvan geven en derhalve was de voorstelling van den heer Botke I onduidelijk. Mijnheer de Voorzitter Ik zou alleen nog willen terugkomen op het vraagstuk van de kermis, naar aan leiding van een vraag door den heer Hooiring aan mij gesteld. Wanneer wij een betrekkelijk belangrijk punt hebben, wordt het iemand opgedragen daarvoor te zorgen. Het was de heer Tamminga, die daarvoor zou zorgen. Nu schijnt het, dat men deze zaak, die absoluut geen cultureele waarde bezit of geen volksopvoeding tengevolge heeft en waarvan het doel door niemand wordt verdedigd, wil afmaken met de oude, afgezaagde,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 44