312 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 193U.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
gebracht, terwijl Burgemeester en Wethouders aankon
digen, dat er bezuinigd moet worden, dan kan men tot
Burgemeester en Wethouders zeggen U is niet met
bezuinigingsvoorstellen gekomen als zij ten minste
niet gekomen zijn. Dat is een aanmerking op het beleid
van Burgemeester en Wethouders. Maar als de Raad
uitgaven gevoteerd heeft, die het college wenschte, dan
kunt U niet meer tot Burgemeester en Wethouders
zeggen: gij zijt er de schuld van, dat de uitgaven zijn
gestegen: Dan moet U zeggen: Mea culpa, evenals de
heer Visser.
De heer O. F. de Vries (wethouder) Mijnheer de
VoorzitterIk kan kort zijn. Ik wil een enkel woord
zeggen over de onbewoonbaarverklaring, omdat de heer
Oosterhoff daar in zijn repliek op teruggekomen is.
Het doet mij genoegen, dat de heer Oosterhoff reti
reert. Want ik wil herhalen wat de heer Oosterhoff in
den Raad heeft gezegd: bij de onbewoonbaarverklarin
gen van de woningen aan de Keetbuurt was het een
onrechtmatig ingrijpen in den particulieren eigendom.
In de sectie is duidelijk gezegd, dat Burgemeester en
Wethouders het doel voorbijschoten en gisteren is be
toogd, dat wij handelden buiten wet en verordening.
In de repliek van den heer Oosterhoff is van al deze
aantijgingen niets overgebleven. Dat onbewoonbaar
verklaring een kwestie is van appreciatie, heb ik zelf
al betoogd, want ik heb gezegd, dat de voorzichtigheid,
die bij onbewoonverklaringen steeds geboden is en die
wij erkennen, wel niet zal strooken met het begrip, dat
de heer Oosterhoff daaromtrent heeft. Maar ik wil con-
stateeren, dat het eenige verschil, waarover het gaat,
is een aantal woningen aan de Keetbuurt. Inderdaad
heeft de Gezondheidscommissie geadviseerd een aantal
woningen niet onbewoonbaar te verklaren en Burge
meester en Wethouders hebben voorgesteld dat wel te
doen, nadat zij den gemeentelijken inspecteur van de
volkshuisvesting hadden gehoord. Het doet mij genoe
gen, dat ook Gedeputeerde Staten en de Rijksinspecteur
van de Volkshuisvesting ermee accoord zijn gegaan.
Overigens heb ik hieromtrent niets meer te zeggen.
Ik wil den heer Vromen toezeggen, dat wanneer het ons
bij de behandeling van de verordening op den Genees
kundigen Dienst noodig blijkt de doktoren te raad
plegen, daar van mijn kant geen bezwaar tegen bestaat.
Dat moeten Burgemeester en Wethouders ten slotte
weten.
De heer H. de Boer is intusschen ter vergadering
verschenen.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter! De heer Terpstra heeft gezegd, dat hij niet veel
gewicht hechtte aan het lijstje in zake de schuldenlast,
zooals in de Handelingen is opgenomen en waarin wij
van No. 4 op No. 3 zijn gekomen. Hij heeft gezegd, dat
het niet onmogelijk is. dat de andere gemeenten grootere
schulden hebben gekregen. Ik kan direct aanvoeren, dat
dit inderdaad het geval is de andere steden hebben
meer schulden gekregen; wij hebben ook meer schulden
gekregen, want als dat niet het geval was zou het cijfer
gedaald zijn. U mag dus, mijnheer Terpstra, aan dit
lijstje geen beteekenis hechten; dat kunt U echter alleen
ten opzichte van Leeuwarden en voor Uzelf als Raadslid,
maar in het algemeen wordt in ons land aan dergelijke
lijstjes veel beteekenis gehecht, zoo zelfs, dat dit lijstje
speciaal verschenen is in de waarschuwing van de Com
missie uit de Maatschappij voor Handel en Nijverheid,
de bezuinigingscommissie, om er op te attendeeren en
om een maatstaf te geven, omdat vele gemeenten zich
met andere vergelijken wat de belastingen betreft en
ook de geldschieters dat doen en op die manier leenin
gen min of meer gunstig kunnen worden gesloten.
Daarom heeft een dergelijk lijstje wel waarde, al be
hoeft het voor U persoonlijk geen waarde te hebben.
Dan heeft de heer Terpstra verder gezegd, dat hij
niet overtuigd was van de juistheid om batige saldi te
kweeken. U hebt daarbij op Uw weg den heer Vromen
ontmoet. U hebt gezegd, dat die moeten worden gecou
peerd en dat zij aanleiding geven tot het heffen van te
hooge belasting. Ik zal geen oogenblik ontkennen, dat
daardoor te hooge belastingen worden geheven. Het is
zelfs sterker. Ik heb het vroeger wei gezegd: de belas
ting is een schrede achter. Net als wij bij scholenbouw
een schrede vóór moeten zijn, moeten wij bij de belas
ting een schrede achter zijn, d. w. z. wij moeten zorgen
een dusdanige belastingheffing te krijgen, dat wij een
volgend jaar geen debacle krijgen. Daarom zal een be
lastingdaling altijd voorzichtig moeten plaats hebben.
Mijnheer de Voorzitter De heer Molenaar heeft ge
vraagd naar verbetering van den Stienserweg en de
Vrouvvenpoortsbrug en hoe dit zal worden gefinancierd.
Het college heeft er nog slechts even over gesproken,
maar ik stel mij voor, dat de Stienserweg als het ware
in tweeën zal worden gedeeld een deel, dat men zich
voorstelt op het stratenfonds te brengen, een ander deel,
waarvoor men zich voorstelt te leenen. Het is best mo
gelijk, dat het college er toe komt om voor het geheel
te leenen. Ik weet het niet. Het is een object, dat
f 250.000.vraagt, waardoor de financiëele verzorging
dus een en ander vereischt. Hetzelfde is het geval met
de Vrouwenpoortsbrug. Voor deze zal evenals voor de
Oosterbrug met een termijn van veertig jaar en als het
mogelijk is van vijftig jaar worden geleend.
Wat de kermis betreft, kan ik mededeelen, dat deze
in 1930 een bedrag van 31.448.77 heeft opgebracht,
d. w. z. 18.749.77 uit staangelden en 12.699.aan
vermakelijkheidsbelasting. Ik weet wel, dat wanneer
men de principiëele kwestie ten opzichte der kermis
stelt, men zich niet de vraag behoort te stellen of het
wenschelijk is de kermis te handhaven met het oog op
de inkomsten voor de gemeente. Maar wanneer men
met de gemeentebelangen rekening houdt, zal men wel
degelijk moeten overwegen of men een bedrag van on
geveer 32.000.zal kunnen missen.
Ik mag daaraan toevoegen, dat er voor 1931 nog ver
schillende contracten gesloten zijn, zoodat verbreken
zonder schadevergoeding niet mogelijk zal zijn. Als men
de contracten opheft, moet men de contractanten scha
deloos stellen. Dus zou men de kermis niet eerder kun
nen afschaffen dan na afloop van de contracten.
De heer Tamminga: Geen nieuwe contracten afsluiten!
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter De heer Vromen is thans op een andere wijze
te werk gegaan. Hij heeft gezegd, dat van zijn cijfers
niet heel veel is overgebleven
De heer Vromen: Niet veel heel gelaten.
De heer Ritmeester (wethouder): Dus voor mij: niet
veel overgebleven.
De heer Vromen: Maar voor mij nog niet.
De heer Ritmeester (wethouder) Dat is mogelijk,
maar hoe het voor de andere leden is, moet U maar eens
informeeren. Cijfers hebben wij niet meer gehoord. De
lawine van cijfers is veranderd in een lawine van woor
den. Dat zal zeker gevolg zijn van het gebrek aan tijd.
Maar ik moet opmerken, dat het den heer Vromen toch
niet belet heeft om op dit oogenblik weer eenige cijfers
naar voren te brengen, die ik bestreden heb en naar ik
meen wel juist bestreden heb, n.l. de cijfers van de ver
schillen tusschen de begrooting van 1925 en van 1931.
Ik ben het natuurlijk met de opvatting van den Voorzitter
eens, waarbij deze naar voren brengt, dat de schulden
in elk geval door den Raad zijn gemaakt. Maar afge
scheiden daarvan zeg ik, dat ook de Raad aan een groot
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. 313
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1930.
bedrag, waarmee de uitgaven vermeerderd zijn, niets
bad kunnen doen, omdat het verplichte uitgaven zijn.
De Raad was genoodzaakt die in elk geval te voteeren.
Het zou dus een betrekkelijk klein bedrag zijn, dat in
het verschil van het geheel zat.
Ook in de kwestie van de belastingheffing tusschen
de jaren 1928 en 1931 heeft de heer Vromen totaal on
gelijk. Wanneer hij op een gegeven moment zegt gij
krijgt een uitkeering van het Rijk en die uitkeering is
ook belastinggeld, dan is dat volkomen juist; alles wat
het Rijk geeft is belastinggeld en dan zegt de heer Vro
men er achter: het kan mij niet schelen waar het van
daan komt. Laten wij practisch zijn, als wij 528.000.—
krijgen en wij betalen 600.000. in het Gemeente
fonds, kunnen wij zeggen, dat wij dat hier betaald heb
ben. Maar wanneer U den toestand van 1928 gaat ver
gelijken met dein toestand van 1931, dan moet gij er
rekening mee houden, dat op de begrooting van 1931
op dit oogenblik belastingen staan, die in 1928 door
het Rijk worden ingevorderd, maar thans aan de ge
meente zijn afgestaan. Dat is dus 3 van de hoofdsom
van de grondbelasting, gebouwd en ongebouwd, dat is
de hoofdsom van de Personeele Belasting, dat zijn ook
de opcenten op de Personeele Belasting. Wanneer U die
bedragen bij elkaar optelt, dan komt U tot 7 ton of 6
ton. Wanneer de heer Vromen aanvoert, dat de belasting
zooveel hooger is geworden, n.l. 436.000.en wij
die belastingen daarvan af trekken, komen wij in de
goede richting, die ik vanmiddag heb aangetoond.
Mijnheer de Voorzitter! Ik kom nu terug op de inten
sieve bezuiniging, waarbij ik direct even wil consta-
tceren, dat uit den Raad op dit oogenblik al een aan
drang van verschillende zijden komt om over te gaan
tot het bouwen van een nieuw Gemeentehuis. Er zullen
nog wel verschillende andere voorstellen komen en dus
is het begrip intensieve bezuiniging eenigszins gevoi
leerd. Maar wanneer wij even nagaan wat in 1927 door
het college is voorgesteld, dan moeten wij weer dit feit
vaststellen, dat al die bezuinigingsmaatregelen van het
college na overleg met Gedeputeerde Staten op een niet
goedgekeurde begrooting van 1927, die een saldo bleek
te hebben van f 251.000.door den Raad voor verre
weg het grootste deel zijn afgewezen. Mijnheer de Voor
zitter. de heer Vromen heeft daarbij speciaal genoemd
het Orkest. Dat verwondert mij eenigszins, want wan
neer ik realiseer wat er in 1927 bij de begrooting voor
1928 is gebeurd, dan is er door Burgemeester eti Wet
houders voorgesteld om het subsidie aan het Stedelijk
Orkest niet meer te geven. De S. D. A. P. was daar
tegen na lang aarzelen laten wij dat feit consta- j
teeren - was het overige deel van den Raad er voor. j
Verder zou er nog kunnen bezuinigd worden maar j
daarvoor was geen meerderheid te vinden op een i
post van plantsoenen, enz. Nu is mij gebleken, dat
staande de vergadering van den Raad door den Vrij-
heidsbond aan de S. D. A. P. is voorgesteld, dat de
Vrijheidsbond zou stemmen voor het orkest, mits de
S. D. A. P. wilde meewerken aan tijdelijke vermindering
van het bedrag van Gemeentewerken
De heer Vromen: Tijdelijk? Is niet over gesproken.
De heer Ritmeester (wethouder): De Katholieken
en wij hebben er over vergaderd en ik meen, dat ik
deze zaak volkomen juist weergeef. Daaruit blijkt, dat
waar wij met bezuinigingsvoorstellen kwamen en de
Vrijheidsbond zoo van den hoogen toren blaast, zij de
menschen waren, die aan een bezuiniging n.l. op het
orkest, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld,
niet wilden meewerken
De heer Vromen: En wie heeft ten slotte voor dien
post gestemd Niet de Vrijheidsbond, maar de Vrij
zinnig-Democraten.
De heer Muller: Omdat wij niet wilden
De heer Ritmeester (wethouder): De Vrijheidsbond
heeft getracht om een breuk in het college te veroor
zaken en gij dacht het niet-homogene college van Bur
gemeester en Wethouders op die manier uit elkaar te
drijven op de vlugste wijze
De heer Vromen: Neen. Feiten noemen
De heer Ritmeester (wethouder): Wanneer gij Uwe
intensieve bezuinigingen begint te bespreken. Begin met
Uzelf.
De lieer Vromen: Gij hebt voor gestemd en wij tegen,
n.l. in tweede instantie, toen het weer aan de orde kwam.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter Er is voorts gezegd, dat wij op de bedrijven
niet voldoende winst maken. Maar dat is ook nadruk
kelijk door ons naar voren gebracht, dat wij die winst
niet wenschten te maken. Wij begeeren die niet, omdat
wij zeggen, dat de inkomsten uit de bedrijven als zoo
danig op de groote gezinnen drukken. Het is het heffen
van een soort accijns. Dan zegt de heer Vromen bij de
behandeling van de zaak. Wij Vrijheidsbonders zijn dat
niet met U eens. Maar dan wil ik de heeren laten hooren
wat Prof. van Gijn op dit punt zegt, een Vrijheidsbonder,
een autoriteit op belastinggebied, n.l.
„Zeide ik boven, dat de heffing van accijnzen
bezwaarlijk aan de gemeenten kan worden toegestaan,
omdat zulks het verkeer in hooge mate zou bemoei
lijken, door haar bedrijven zijn toch de gemeenten
in staat inkomsten voor de gemeentekas te verkrijgen,
die een sterke gelijkenis hebben met accijnzen, ik
bedoel de netto-winsten met waterleiding- en ver-
lichtingsbedrijven, eventueel bedrijven, die verkeers
middelen, als telephoon en tram exploiteeren, te
maken. Men kan Dr. Wibaut toegeven, dat niet de
geheele winst als belasting kan worden beschouwd,
dat onder sommige omstandigheden een zeker deel
als ondernemerswinst is aan te merken, verkregen
door eene goede manipulatie der tarieven. Maar on
getwijfeld is een belangrijk deel van de winst het
gevolg van het heffen van hoogere tarieven dan
noodig is om de kosten te dekken, en voor zoover
dat het geval is heeft die winst het karakter van
eene verteringsbelasting."
Het komt er praktisch op neer, dat de heer Van Gijn
erkent, dat het voor groote gezinnen bezwaarlijk is,
als de tarieven voor gas en electriciteit te sterk worden
opgevoerd. Wanneer dus op dit oogenblik de Vrijheids
bond heeft gezegd: Wij voelen dit niet als accijns, dan
heb ik bezwaar daartegen op grond van de uitspraak
van hun leider, den heer Van Gijn.
Mijnheer de Voorzitter De heer Vromen heeft ge
zegd, dat ik het eens was met de reserveering van het
Grondbedrijf en het Gasbedrijf. Dat moet een vergissing
zijn. Ik heb gezegd, dat ik het noodzakelijk achtte te
reserveeren voor het uitbreidingsfonds van het Gas
bedrijf. Over het Grondbedrijf heb ik niet gesproken,
omdat het een reserve heeft van 156.000.en ik dit
bij herschatting ruim voldoende acht.
Vervolgens heb ik gezegd en dat heeft de heer
Vromen pertinent onwaar genoemd dat hij bij de
voorstellen, die Burgemeester en Wethouders hebben
gedaan in zake de conversie van leeningen, oppositie
heeft gevoerd. Nu vind ik hier een leening in bijlage
no. 15, behandeld in de vergadering van 15 November
1927, waarbij wij voorstelden een conversie aan te gaan.
Daar sprak eerst de heer Oosterhoff een kolom, vervol
gens de heer Vromen anderhalve kolom, daarna nog een
kolom en weer een kolom, om ten slotte te komen met
een voorstel, n.l.