324 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 December 1930. wel goed om iets te reserveeren voor het nageslacht, maar om daarvoor 1 ton te reserveeren in 10 jaar, acht ik niet noodig. Ik zal graag het nader onderzoek tegemoet zien, dat Burgemeester en Wethouders zullen doen, omtrent het punt waar ik veel meer voor zou voelen, n.l. om in dezen tijd van malaise den strooinprijs te verlagen, opdat de menschen direct het voordeel zullen kunnen voelen. Op grond daarvan en omdat het een kwestie is, die voor den Raad moeilijk te beoordeelen is, zal ik dan ook tegen het voorstel van den heer Oosterhoff stemmen. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Oosterhoff en mevrouw Van DijkSmit wordt met 17 tegen 3 stemmen ver worpen. Voor stemmen: de heer Terpstra, mevrouw Van Dijk— Smit en de heer Oosterhoff. regen stemmen: de heeren Lautenbach, Tamminga, J. de Boer, Hooiring, Hot'stra, Ritmeester, O. F. de Vries, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Dijkstra, AA. Molenaar, Botke, IJ. de Vries, Muller, Westra, H. de Lioer, Van der Veen en B. AAolenaar. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. De verschillende volgnos. van Baten en Lasten worden achtereenvolgens onveranderd vastgesteld, waarna de geheele begrooting met algemeene stemmen onveranderd wordt vastgesteld. Aan de orde is de ontwerp-begrooting der Gemeente- reiniging. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Dijkstra: Ik wil hier in het kort even aan snijden de reiniging van onze vaarwaters en ik doe dat hierom, omdat die zaak in de commissie voor de Rei niging herhaaldelijk is besproken, maar het resultaat tot nog toe nihil is. Zooals de vaarwaters des zomers gedurende een maand of vier er uitzien, is het een schande voor de stad, als men ziet, wat er in drijft. Ik heb het den direc teur en den wethouder ook gezegd, dat komt hiervan, dat de dienst van de reiniging der vaarwaters niet be hoorlijk is geregeld; er wordt slechts bij de gratie zoo eens één man gedurende een middag in de week voor de reiniging van de vaarwaters aangewezen. Dat is absoluut onvoldoende als men er op gesteld is, dat er niet van dag tot dag zooveel ongerechtigheden in de vaarwaters drijven. Vooral als het warm is, is het, als men die vaarwaters bevaart, eenvoudig om onpasselijk te worden als men bemerkt, wat daar allemaal in drijft. Toen deze zaak in de commissie voor de Reiniging is besproken, heeft de heer Hofstra, die ook een onderzoek ten opzichte daarvan had ingesteld, datgene wat ik hier thans zeg, onderstreept en ik hoop nu, dat de wethouder onder de oogen zal zien om ten opzichte van die kwestie tot een behoorlijke dienst te komen, vooral in den zomer. Ik wensch hierbij ook een beroep te doen op het pu bliek. Misschien lijk ik daarbij op een roepende in de woestijn, maar in ieder geval, ik wil het toch doen, om dat het eenvoudig nergens naar lijkt hoe en wat er in de vaarwaters wordt gesmeten heele stroozakken en stoelen en ja, ik zal het maar niet zeggen wat er alles wordt in gesmeten. En dat alles heeft ten gevolge, dat de gemeente maar weer voor de kosten opdraait. Men moet dan ook maar niet klagen, wanneer dergelijke onkosten worden verhoogd, want een dergelijke toe stand gedurende 4 of 5 maanden mag niet bestaan. Ik meen dit hier in het openbaar te moeten zeggen, omdat ik hoop heb dat er dan verandering in komt. De heer Westra (wethouder): Ik kan wel meedeelen, dat Burgemeester en Wethouders bereid zijn, die zaak te onderzoeken en de mogelijkheid van het instellen van een speciale reiniging van de vaarwaters te overwegen. Mevrouw Van DijkSmit: Ik heb in de sectie de op merking gemaakt, of een afschrijving van 5 op de tonnen niet te laag is. Het komt mij voor, dat dit per centage iets hooger moet zijn en ik zou de vraag willen stellen wat de meening van den wethouder daaromtrent is. De heer Westra (wethouder): Ik meen dat die vraag ook reeds in het rapport is beantwoord, n.l. dat Burge meester en Wethouders het percentage hoog genoeg achten. Ik wil dat echter wel even nader toelichten. Inderdaad is het afschrijvingspercentage hoog genoeg, niet omdat de tonnen precies 20 jaar mee kunnen, maar als gevolg van de omstandigheid die ook aan de Raadsleden bekend kan zijn dat er op den post ton nen nog een andere afschrijving plaats vindt, door den verkoop van die tonnen. Er worden n.l. tonnen verkocht aan menschen, bij wie ze worden geplaatst en dan wordt de verkoopsprijs daarop afgeschreven. Waar er dan nog cenig verschil is. blijkt het dat de afschrijving van 5 °/c over den afgcloopen tijd daarvoor voldoende is. Het is in de practijk gebleken dat, waar het aantal tonnen ge lijk blijft, toch de kapitaalpost telkens terugloopt, m.a.w. de aanschafwaarde loopt telkens iets terug, niettegen staande het totaal aantal tonnen eerder omhoog gaat dan omlaag. Met een afschrijving van 5 kan men dus voldoende uit. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. De verschillende volgnos. van Baten en Lasten worden achtereenvolgens onveranderd vastgesteld, waarna de geheele begrooting met algemeene stemmen onveranderd wordt vastgesteld. De ontwerp-begrooting der Stads-Bank van Leening wordt, na vaststelling der verschillende volgnos. van Baten en Lasten, met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Aan de orde is de ontwerp-begrooting van het Openbaar Slachthuis. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter Het vorig jaar is hier gesproken over het instellen van een com missie van advies voor het Openbaar Slachthuis. Wij hebben van het toen zittend college een antwoord ge kregen, dat thans weer gegeven is het kon haast overgeschreven zijn dat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat het niet noodig is. Daarmee is het voor mij niet uit, maar ik kan het niet begrijpen Ie. omdat degene, die op dit oogenblik wethouder van de Bedrijven is, degene was, die het heeft voorgesteld en verdedigd en 2e. omdat ik weet, dat het vorig jaar de stemmenverhouding in het college was 2 voor en 3 tegen, terwijl als degene, die het toen in den Raad bracht, nu in het college zit, de verhouding 3 tegen 2 is en wij dus een voorstel van het college hadden moeten krijgen om wel zoo'n commissie in te stellen. Ik heb den heer Westra daaromtrent aangesproken en hem gezegd, dat mij dit niet van hem meeviel; want het vorig jaar hebt U er voor gepleit en nu U een blauwen Maandag in het college zit draait U om, dat is niet zoo best. Maar ik wil wel zeggen, dat ik mis was. De heer Westra heeft mij verteld dat hij niet was omgedraaid. Dan begrijp ik er niets meer van, want dan is het een van mijn partij- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1931). 325 Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 December 1930. genooten, die gezorgd heeft, dat de commissie er niet komt |)e heer IJ. de Vries: Is dat zoo slecht De heer Dijkstra: Dat is niet de vraag, maar wel of een dergelijk belangrijk bedrijf zoo'n commissie heeft. Dat schijnt een vermakelijke geschiedenis te zijn in het college. Ér is geen reden voor, om te zwijgen. Ik begrijp het niet. De Voorzitter: lk wel. De heer Dijkstra: Ja, U is tegenstander. Maar ik zal li zeggen, hoe ik redeneer. Ik ben zelf wethouder van de Bedrijven geweest en zal altijd met groote waar deering aan die leden denken, die hun objectieve mede werking hebben verleend. Ik vind dit een heelen steun voor een wethouder. Ik heb in mijn commissie leden van alle richtingen in den Raad gehad, die allen krachtig hebben meegewerkt. Een wethouder moet niet meenen, dat hij alles alleen weet. Dat is in het belang van de bedrijven, vooral van een bedrijf als het Openbaar Slachthuis. IJ weet immers, dat de Raadsleden, die toch liet geld moeten voteeren, er niets van weten. Daarom vind ik het van belang, dat er een commissie bestaat en ik betreur het, dat wij weer deze opmerking van het college krijgen, dat het die commissie nog niet noodig oordeelt. Ik zou willen, dat Burgemeester en Wethou ders op dit besluit terug kwamen en alsnog een voorstel hij den Raad indienden, om een dergelijke commissie in te stellen. De heer Westra (wethouder) Mijnheer de Voor zitter De heer Dijkstra heeft een lans gebroken voor het instellen van een commissie voor het Openbaar Slachthuis en heeft er daarbij voornamelijk op gewezen, dat op dit oogenblik de wethouder van de Bedrijven dezelfde is, die indertijd een dergelijk voorstel in den Raad heeft gedaan. Nu heeft hij al verteld, dat hij had vernomen, dat de wethouder van de Bedrijven niet was omgedraaid, ik geloof niet, dat er iemand omgedraaid is. maar de heer Dijkstra heeft er niet aan gedacht, dat er in den loop van het jaar twee mutaties hebben plaats gehad in het college, waardoor het mogelijk is, dat het anders is geloopen dan men denkt. Maar ik wil zeggen, dat al heb ik behoord tot de minderheid van Burge meester en Wethouders, ik toch het besluit van Burge meester en Wethouders in dit opzicht wel durf verde digen. Wanneer ik vroeger als Raadslid op de wensche- lijkheid van het instellen van een commissie heb ge wezen, dan ging het in hoofdzaak daarom en dat heb ik aangevoerd dat ik meende, dat op die wijze beter medeleven van den Raad. ook met die verschillende be drijven, was te krijgen, lk sta nog op het standpunt, wanneer ik persoonlijk meen, dat ik een commsisie voor het Openbaar Slachthuis niet onwenschelijk zou vinden, dat daardoor een betere samenwerking met den Raad verzekerd is. Maar Burgemeester en Wethouders hebben zich op het standpunt gesteld: Is er voor het goed func- tionneeren van den dienst een commissie van bijstand noodig? Ik moet direct erkennen, nadat ik persoonlijk met die kwestie had kennis gemaakt als wethouder, dat Burgemeester en Wethouders sterk staan en dat vooral onder de tegenwoordige omstandigheden, nu er bij het Openbaar Slachthuis minder te doen is en de zaak is teruggeloopen, er voor Burgemeester en Wethouders geen reden is een commissie voor het Openbaar Slacht huis in het leven te roepen. De Voorzitter: De heeren zeggen, dat de Burgemeester er tegen is geweest. Ik ben niet tegen een commissie, als die noodig is. maar ik begrijp de herhaalde vraag niet, omdat, als een commissie wordt ingesteld, dit ten slotte een commissie van bijstand is, echter niet van den Raad, maar van Burgemeester en Wethouders. Er is in den loop van de jaren vrijwel geen enkel rapport inge komen van den directeur van het Slachthuis. De vraag rijst dus, waarom Burgemeester en Wethouders een commissie van bijstand zouden noodig hebben. Er gaan thans weinig slachtingen om; maar daar baseer ik mij niet op; ik ben van dezelfde meening, al gingen er veel slachtingen om. Wij meenen, dat het een bedrijf is, waar administratief of in zake beheerskwesties niets omgaat. Waarom zouden wij daar dus een commissie van bij stand moeten hebben Voor andere bedrijven is die reden misschien aan te voeren, maar die redenen falen hier. Waarom dus een commissie, die ten slotte rem mend op den vluggen gang van zaken werkt? Dat doen alle commissies. Zij moeten er misschien wel zijn, maar voor een snelle uitvoering werken zij remmend. Als wij zeggen, dat een onderwerp in den volgenden Raad kan voorgesteld worden dat gebeurt wel bijvoorbeeld bij Gemeentewerken dan zegt men, dat het eerst naar de commissie moet. Voor het dan in den Raad komt, duurt het weer drie weken De heer AA. Molenaar: Remt men daar De Voorzitter: Ik bedoel remmen in den tijd, niet in de uitvoering van de besluiten. Het kost weer tijd, voordat men de zaak in den Raad krijgt, lk bedoel niet remmen, om een zaak tegen te houden. Dat kunnen de commissies toch niet. Burgemeester en Wethouders zien de noodzaak van deze commissie niet in. Als de Raad er steeds op aandringt, dan zeg ik, dat het toch eindelijk uit moet wezen. Burgemeester en Wethouders wenschen de commissie niet en vinden haar niet noodig. Laat de Raad anders zeggen, dat er iets gebeurd is of dat het anders en beter zou gebeuren, als er een commissie was geweest. De heer Dijkstra: Hoe zou een Raadscommissie kun nen beoordeelen, of er iets gebeurd is. als die commissie er niet is De Voorzitter: Neen, tie Raad. De heer Dijkstra: De Raad kan nooit worden inge licht, omdat geen commissielid zijn werkzaamheid daar toe uitstrekt. Een ander argument er i s toevallig malaise bij exportslachtingen. AAaar wij hebben eenige maanden geleden een voorstel gehad, om een zeer be langrijke uitbreiding aan het Slachthuis tot stand te brengen, juist voor exportslachtingen. Het is niet on denkbaar, dat als er een Raadscommissie was geweest, die deze zaak van alle kanten had bekeken men kan niet in de toekomst lezen dan was gebleken, dat deze zaak ,die een belangrijk bedrag kostte, niet eens noodig was geweest De heer IJ. de Vries: Maar jaren te gebruiken De heer Dijkstra: Men kan niet in de toekomst zien. Maar op dit oogenblik is er toevallig eenige ma laise. Dat zegt op zich zelf niets. Burgemeester en Wet houders zeggen, dat de leden er telkens mee terug komen. maar - en dat zit in het antwoord van Burge meester en Wethouders de Raad kan geen initiatief voorstel doen, omdat dit tot de competentie van Bur gemeester en Wethouders behoort, volgens de Gemeen tewet. Maar ik maak mij sterk, als ik hier een voorstel in den Raad doe, om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, wel tot het instellen van een dergelijke commissie over te gaan, dat het de meerderheid krijgt. De heer IJ. de Vries: Neen. De heer Dijkstra: IJ is de Raad niet. Maar ik wil er verder geen woorden over vuil maken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 54