336 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1930. Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 December 1930. sproken, maar ik ben in dat opzicht niet heelemaal tot klaarheid gekomen, of deze Jeugdherbergen uitsluitend bestemd zijn voor leerlingen van de openbare scholen of dat ook leerlingen van de bijzondere scholen er ge bruik van kunnen maken. Maar als dat laatste niet het geval is, ben ik toch van oordeel, dat door het gemeente bestuur moet worden bevorderd, dat ook de leerlingen van bijzondere scholen er van kunnen profiteeren ik geloof wel, dat dit op den weg van het gemeentebestuur ligt. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 547 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 548566 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 567. Stads-Armenkamer 196.269.10 De beraadslagingen worden geopend. De heer B. Molenaar: lk wilde hierbij even spreken over het Stadsverzorgingshuis. Ik heb in de sectie de opmerking gemaakt, of Burg. en Weth. niet, op grond van het vrij belangrijke be'drag, dat aan onderhoud vóór dit gebouw wordt uitgegeven, met mij van meening zijn, dat een onderzoek moet worden ingesteld of niet voor de verpleging, waarvoor het Stadsverzorgingshuis nu is bestemd, een wat vriendelijker tehuis voor die oude menschen kan worden ingericht. Dit gebouw wordt aan twee zijden begrensd door een vrij onaanzienlijk steegje en ik meen dat langzamerhand de armenverpleging in het algemeen is ontgroeid aan het doel, waarvoor deze inrichting indertijd is gebouwd. Deze inrichting is ver bazend groot, het is een ongezellig gebouw en het aantal menschen, dat er verpleegd wordt, wordt langzamer hand minder. Door het stichten door de vereeniging Practische Hulp van een vrij wat vriendelijker tehuis, meen ik, dat de gemeente met deze groep van menschen ten achter komt. Nu hebben Burgemeester en Wethouders gezegd, dat zij bereid zijn, dit denkbeeld in overweging te nemen. Gister is er al even door den heer Vromen op gewezen, al was dat dan op andere gronden dan door mij in de sectie is naar voren gebracht, dat ook hij meende, dat dit gebouw veel te groot is en dat het beter voor andere doeleinden kan worden bestemd, o. a. voor een soort ziekeninrichting voor oude invalide personen. Hier is ook gezegd, dat het een mooie overdekte zwemgelegen- heid kon worden; er is daar een geweldig groot bleek veld en als wij daar met elkaar op initiatief van den heer Terpstra gaan graven, kan dat een mooi bassin worden; het is daar vrij, want het wordt aan alle zijden door de vleugels van het gebouw omringd De heer Terpstra: Dan speel ik voor directeur, hoor! De heer B. Molenaar Het doet mij genoegen, dat Burgemeester en Wethouders een ernstig onderzoek willen instellen en ik hoop, dat dit zal leiden tot een inrichting, die kleiner is, maar wat gezelliger. Als je nu achter die groote deuren komt, denk je, dat je zeker gebouw binnentreedt, een soort van strafkolonie haast. Ik ken dat gebouw door en door en het beantwoordt m. i. niet meer aan de eischen van armenverzorging in dezen tijd. Verder zou ik nog dit willen vragen. Lr staat op de begrooting van Gemeentewerken een post van 3350. die voor mij mede aanleiding is geweest om deze kwes tie in de sectie te bespreken. Zou het nu in verband met het onderzoek ook wenschelijk zijn, dat voorloopig die- post niet wordt uitgevoerd Want mochten Burge meester en Wethouders in den loop van het jaar tot de overtuiging komen, dat er een andere en betere inrich ting moet worden gesticht, dan zal het waarschijnlijk overbodig zijn om die kleine 4000.hieraan te be steden. Het kan natuurlijk ook mogelijk wezen, dat deze inrichting verder voor een doel wordt bestemd, waar voor een dergelijke badgelegenheid want daarvoor is het geld hoofdzakelijk wèl noodig zal zijn, maar voorloopig dient m. i. deze post toch niet te worden uitgevoerd, eerst zal moeten worden afgewacht het onderzoek, waartoe Burgemeester en Wethouders heb ben besloten. De Voorzitter: Ik geloof wel namens Burgemeester en Wethouders te kunnen toezeggen, dat Burgemeester en Wethouders eerst de door IJ gestelde vraag onder de oogen zullen zien en niet direct die verbetering zullen doen aanbrengen. Als ik mij goed herinner ik weet het niet geheel zeker -dan gaat de post, die U noemt, speciaal over de badinrichting en de warmwatervoorziening, maar een dergelijke inrichting is er wel. Die is wel vrij primitief en ouderwetsch, maar men kan het er desnoods nog best een jaar mee doen. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 567 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 568596 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 597. Subsidiën voor openbare middelen van vervoerf De beraadslagingen worden geopend. De heer Hofstra: Ik zou iets willen zeggen over dezen post omtrent openbare middelen van vervoer De heer Dijkstra: Daar staat niets achter De heer Hofstra: Juist, maar dat kan komen. Burge meester en Wethouders geven in de Memorie van Ant woord een antwoord op de vragen, die daaromtrent in de secties zijn gesteld. Die vragen waren van tweeledige strekking. De eerste vraag kunnen we hier wel achter wege laten, omdat Burgemeester en Wethouders daarop een m. i. voldoend antwoord hebben gegeven; het be treft rle hooge bedragen, die zeer zeker zouden moeten worden genoemd voor een gemeentelijke autobusdienst en er wordt gezegd dat in verband met die aanzienlijke bedragen de gemeentebegrooting niet toelaat, een stads- autodienst in het leven te roepen. Alaar de tweede vraag luidt „Kunnen Burgemeester en Wethouders inlichtingen verstrekken omtrent een in de pers besproken plan hieromtrent en daarop antwoorden Burgemeester en Wethouders op bladz. 510 van de Memorie van Antwoord „Het antwoord op de tweede vraag luidt eveneens ontkennend." Nu zou ik dit willen zeggen. Wanneer ik de verschil lende plaatselijke bladen heb bestudeerd, dan zou ik, ook naar aanleiding van verschillende daarin gemaakte opmerkingen, willen zeggen, als particulier persoon mij bewegende, dat het aan het gemeentebestuur lag of Leeuwarden in het genot zou worden gesteld van een stads-autobusdienst, zij het dan dat deze van par ticuliere zijde zou worden geëxploiteerd. Als lid van den Raad ben ik er van overtuigd, dat dit zeer zeker met een hoog subsidie gepaard zou gaan, ik weet dat echter niet. Maar in verband met het feit, dat door Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord zoo beslist wordt ontkend dat er van particuliere zijde bemoeie nissen zijn tot het in het leven roepen van een stads- autodienst. zou ik nog willen vragen zouden Burge meester en Wethouders, indien hun na dien tijd nog Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 193U. 337 Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 December 1930. iets hieromtrent is gebleken wat toch mogelijk is - ut wanneer er bij hen iets bekend is, dan althans het publiek willen inlichten, dat het niet aan het gemeente- bestuur ligt dat de plannen niet voor verwezenlijking vatbaar zijn De Voorzitter: De heer Hofstra heeft hier naar voren uebracht, dat hij op twee manieren kan denken; in de eerste plaats als particulier persoon en in de tweede plaats als Raadslid. Ik wil hem echter opmerken, dat hij hier alleen mag denken als Raadslid en dan kan ik hem verzekeren, dat bij het schrijven van de Memorie van Antwoord bij Burgemeester en Wethouders omtrent de plannen van den eenen of anderen persoon absoluut niets bekend was. Burgemeester en Wethouders kunnen niet het oog houden op alle mogelijke ingezonden stuk ken in de hier verschijnende bladen, want dan hadden Burgemeester en Wethouders wel dagwerk en zij kun nen zich ook niet storen aan niet met name ondertee- kende stukken, die bij hen binnenkomen; het Gemeente bestuur heeft van mij de gewoonte overgenomen om zich daar niets van aan te trekken. Echter kan ik wel mededeelen, dat sinds de Memorie van Antwoord is opgemaakt, n.l. gistermiddag precies om dezen tijd, een briefje van een particulier bij Bur gemeester en Wethouders is binnengekomen, waarin wordt gevraagd, of het ook mogelijk is, dat Burge meester en Wethouders aan een eventueel subsidie voor een stadsautobusdienst zouden willen denken. Afgezien nu van het feit, dat die kwestie nog niet door Burge meester en Wethouders is besproken en ik mij dus niet geroepen acht om er hier verder over te spreken, wil ik toch nog even opmerken, dat met betrekking tot het subsidie wordt gesproken over een getal van 5 cijfers. Neem dat nu maar niet al te hoog, maar in het briefje wordt een getal genoemd van 5 cijfers. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 597 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 598677 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 678. Onvoorziene uitgaven wordt aangehouden tot na afhandeling der Inkomsten. Aan de orde zijn de Inkomsten. Volgnos. 130 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 21. Dividend van aandeelen in de N. V. Intercommunale Waterleiding, Gebied Leeuwarden f 3.010.— De beraadslagingen worden geopend. De heer M. Molenaar: Ik zou over post 31 wel een enkel woord willen spreken. Het is nu ongeveer 5 jaar geleden, naar ik meen, dat wij met elkaar de N. V. Inter communale Waterleiding hebben opgericht en sedert dien tijd heeft het mij slecht voldaan, dat wij zoo weinig contact hebben gehad met onzen afgevaardigde en ge machtigde in de vergadering van aandeelhouders, lk heb die zaak ook in de sectie besproken en nu zegt het college in de Memorie van Antwoord, „dat mag worden aangenomen, dat de aangewe zenen hun "taak in het algemeen overeenkomstig het gevoelen van den Raad zullen uitoefenen." Ja, mijnheer de Voorzitter, daar weten wij nu juist niets van; in al dien tijd hebben wij in geen enkel opzicht een rapport of een verslag van onzen gemachtigde gehad. Het spreekt vanzelf, dat ik hier in geen enkel opzicht wantrouwen zou willen uitspreken tegenover den ge machtigde; het gaat hier niet over de persoon, maar het gaat hier over de zaak. Dat onbehaaglijke gevoel kreeg ik te meer, toen ik in den loop van dezen zomer toevallig vernam van iemand, die ook gemachtigde is, dat de Statuten van de Waterleiding zijn gewijzigd. De gemeente is toch aandeelhoudster en nu wijzigt men de Statuten, zonder dat wij daar iets van weten, zelfs zonder dat wij daar bericht van krijgen. In het verslag van de Waterleiding over 1929, dat ik later ontving, las ik daar ook iets van op de eerste bladzijde, n.l. dit „In de vergadering van aandeelhouders van 27 Februari 1929 werd besloten tot wijziging van de Statuten. Deze wijziging had ten doel, de Statuten in overeenstemming te brengen met de wet." Er staat echter heelemaal niet, wat er is gebeurd, alleen. dut de Statuten zijn gewijzigd in overeenstemming met de wet. Toevallig hoorde ik, dat de wijziging hier op neer komt, dat de bevoegdheid van den Raad, om recht streeks een vertegenwoordiger aan te wijzen in den Raad van Beheer, zoodanig is gewijzigd, dat de Raad thans een voordracht moet opmaken, waaruit de ver tegenwoordiger door de vergadering van aandeelhou ders wordt gekozen. Men heeft dus de Statuten gewijzigd, zonder dat wij als aandeelhouder daar iets van weten. Ik had van den aanvang af verwacht, dat onze gemachtigde in de ver gadering van aandeelhouders ons geregeld verslag zou doen van wat hij als zoodanig had verricht. Bij iedere zitting van den Raad vraagt U, mijnheer de Voorzitter: heeft een van de leden ook rapport uit te brengen Dat gebeurt vrijwel nooit, maar zou het dan eventueel voor onzen gemachtigde niet een geschikte gelegenheid zijn om rapport uit te brengen over hetgeen hij namens ons heeft verricht De tegenwoordige gang van zaken bevredigt mij niet. Hier heeft een overdracht van bevoegdheid plaats, waar van het de vraag is, of liet wel geoorloofd is, dat er eigenlijk zoo'n onbeperkte bevoegdheid wordt gegeven aan den gemachtigde, ten minste als dat in andere ge meenten ook zoo geschiedt. Zoo'n onbeperkte bevoegd heid geeft aan onze gemachtigden zelfs de macht om b.v. het geheele karakter van de Waterleiding te ver anderen. Deze heeft nu het karakter, dat er géén winst wordt gemaakt, maar de vertegenwoordigers van de aandeelhouders hebben de macht om besluiten te ne men, waardoor de Waterleiding wèl winst gaat maken; zij zouden, theoretisch gesproken, zelfs de geheele Waterleiding kunnen opheffen of deze overdoen in par ticuliere handen. Toen ik deze zaak bij mij zelf overwoog en naar een middel zocht om meer contact te krijgen, dacht ik eerst, dat daarvoor wijziging van de Statuten noodig zou zijn. Ik heb de Statuten daarna nog eens doorgelezen, maar ik kom daaruit tot de conclusie, dat dit niet noodig is en dat de heele gang van zaken eigenlijk in orde is, als de Statuten maar worden nageleefd. Want wat lees ik daarin Ik heb ze hier bij mij in artikel 4 staat „Alleen gemeenten mogen aandeelhouder der ven nootschap zijn." F.n dan lees ik verder onder Hoofdstuk 5, Vergadering I van aandeelhouders, in artikel 26 „1. De vergaderingen van aandeelhouders worden te Leeuwarden gehouden, tenzij het dagelijksch be stuur in bijzondere gevallen daarvoor een andere plaats aanwijst. In dit laatste geval kunnen wettige besluiten slechts genomen worden, indien het geheele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is. 2. De oproepingen daartoe geschieden door den voorzitter van den raad van beheer door een schrif telijke kennisgeving aan de aandeelhouders, welke kennisgeving ten minste 14 dagen te voren moet zijn verzonden." In al dien tijd dat de vennootschap bestaat, zijn er toch ongetwijfeld wel vergaderingen van aandeelhouders geweest, maar wij, de Raad als aandeelhouder, hebben in al dien tijd geen bericht gekregen, dat er een ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1930 | | pagina 60