116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1931 Dit voorstel luidt als volgt Het Bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging ver zoekt bij het hiernevens overgelegde schrijven gelden uit de gemeentekas beschikbaar te stellen voor het aanbrengen van centrale verwarming (met oliestook inrichting) in zijne scholen aan het Raadhuisplein en de St. Anthonystraat. Het is ons gebleken dat de kachels, waarmede tot nog toe de scholen werden verwarmd, in zoodanigen toe stand verkeeren dat vernieuwing noodzakelijk is, zoodat het schoolbestuur op grond van de bepalingen der Lager Onderwijswet 1920 aanspraak kan maken op de benoodigde gelden voor het aanschaffen van nieuwe kachels. Genoemd bestuur wenscht nu de bestaande kachelverwarming te vervangen door een centrale ver warming, automatisch gestookt met olie, welke wijziging is te beschouwen als een verandering van inrichting van de schoolgebouwen en waarvoor, overeenkomstig art. 72 van vorengenoemde wet, gelden kunnen worden aangevraagd. Waar eerst bij den bouw van gemeenteschool no. 16 een centrale verwarming met automatische oliestook inrichting is aangebracht en sindsdien dit stelsel van verwarming ook wordt toegepast voor gemeenteschool no. 17 en de school voor buitengewoon lager onderwijs (school no. 9), moet aan de hand van de op dit punt bestaande jurisprudentie worden aangenomen, dat deze wijze van verwarming hier ter plaatse niet kan worden aangemerkt als de normale eischen. aan het geven van lager onderwijs te stellen, te boven gaande, zoodat de gemeente de benoodigde gelden voor dit doel behoort beschikbaar te stellen. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten aan het Bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging uit de gemeentekas gelden te verstrekken voor het aanbrengen van centrale verwarming, met automatische oliestookinrichting, in zijne scholen aan het Raadhuis plein en de St. Anthonystraat. 8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de aan schaffing en opstelling van een exhauster en andere werktuigen in de watergasfabriek. Dit voorstel luidt als volgt Bij ons voorstel d.d. 26 Februari, behandeld in Uwe vergadering van 3 Maart 1931 (zie Handelingen, blz. 31 e. v.), overeenkomstig welk voorstel besloten werd tot den bouw van een inrichting voor het opstellen van watergasproductie-aggregaten en andere werken ter uitbreiding van de watergasfabriek, was o. a. overgelegd een rapport van den Directeur der Gemeentelijke Gas fabriek d.d. 6 Februari 1931, waarin onder meer ge wezen werd op de noodzakelijkheid om te zijner tijd een grooteren gasmeter en een grooter toestel om langs mechanischen weg de teer uit het gas te verwijderen (een z.g. pelouze) in die fabriek te plaatsen. Terugkomende op dat rapport geeft de Directeur bij zijn hierbij gevoegden brief van 28 Juli j.l. in over weging nu tot de aanschaffing en opstelling van deze werktuigen en tevens van een exhauster over te gaan, vooral omdat, gelijk de Directeur mededeelt, thans de gelegenheid bestaat om den exhauster tweede hands tegen sterk gereduceerden prijs te koopen. Ook de pelouze zal waarschijnlijk kunnen worden overgenomen van een fabriek, die een grooter toestel noodig heeft. Blijkens de in des Directeurs rapport gegeven speci ficatie zal ter bestrijding van de kosten van aankoop van exhauster, pelouze en meter, zoomede voor bij komende uitgaven, een bedrag van ongeveer 6950. benoodigd zijn. Met de Commissie voor de Gemeentelijke Licht fabrieken, wier advies wij tevens overleggen, zijn wij van oordeel dat het gevraagde crediet behoort te worden verleend, zoodat wij U in overweging geven te besluiten: ten behoeve van de aanschaffing en opstelling van een exhauster (met direct gekoppelde stoommachine), een pelouze, een Connersville-meter met bijbehoorende afsluiters en hulpstukken en bijkomende uitgaven een bedrag van, in ronde som, 7000.beschikbaar te stellen, met bepaling, dat de daaraan verbonden uit gaven uit het uitbreidingsfonds van de Gasfabriek zullen worden bestreden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorsteilen van Burgemeester en Wethouders sub 48. De VoorzitterDames en Heeren. Mocht er geen buitengewone Raadszitting meer komen, dan zal dit de laatste zitting zijn voor een vijftal leden, die op het oogenblik nog lid van den Raad zijn, maar die niet meer terugkeeren. Dat zijn in de eerste plaats de heer Lautenbach, die zeer veel veranderingen in den Raad en in de gemeente heeft meegemaakt, aangezien hij vanaf September 1899 tot heden met een enkele onderbreking Raadslid is geweest en die o. a. ook gedurende een viertal jaren wethouder is geweest; de heer Tiemersma, die vanaf 24 December 1912 tot heden onafgebroken Raadslid is geweest en die heden door ongesteldheid niet aanwezig kan zijn; de heer IJ. de Vries, die vanaf September 1919 tot heden onafgebroken Raadslid was; de heer H. de Boer, die zitting had van November 1918 tot September 1919 en daarna van September 1923 tot heden en die ook ruim 5 jaren wethouder is geweest en de heer Tamminga, in dit opzicht het jongste lid van de hier genoemde heeren, omdat hij maar 4 jaren zitting heeft gehad. De veel oudere Raadsleden, de heeren Tiemersma en Lautenbach, en ook de heeren IJ. de Vries en H. de Boer in mindere mate, hebben groote veranderingen in den Raad en in onze stad meegemaakt, maar alle heeren hebben gedurende hun lidmaatschap van den Raad in tensief aan het gemeenteleven deelgenomen. Zij waren leden, die nog ai eens spraken en aan de debatten vrij geregeld deelnamen één van de heeren plaatste bij de discussies zelfs gaarne allerlei interrupties - maar zij waren toch ook leden, die met groote animo hun overtuiging aanhingen. Ik hoop dat de heeren nog lang nadat zij den Raad hebben vaarwel gezegd, zullen meeleven met het gemeenteleven in Leeuwarden en ik twijfel daar ook niet aan met betrekking tot iemand, die hier lid van den Raad is geweest. Ook als ingezetene doet men dat reeds, maar wanneer men Raadslid is geweest, zal men zeer zeker de zaken, die hier in den Raad worden besproken, de zaken, die het gemeenteleven betreffen, gaarne blijven volgen. Ik zeg den heeren dank voor wat zij gedurende hun tijd als Raadslid hebben gedaan en ik beveel ook verder de handelingen van den Raad in hunne belangstelling aan. De Raad betuigt zijn insternming met deze woorden van den Voorzitter. De heer Lautenbach: Mijnheer de Voorzitter. Wij be tuigen U onzen dank voor de vriendelijke woorden, die U tot ons hebt gericht en ik wil er dadelijk aan toevoe gen, dat het het sympathieke lid, den heer Tiemersma, met wien ik jaren lang in de Lichtcommissie zat, zelf zeer zal smarten, dat hij hier heden niet tegenwoordig kon zijn. Ik wil hier inzonderheid ten opzichte van hem den wensch uitspreken, dat hij, niettegenstaande de donkere schaduwen, die hij thans over zijn leven ziet varen, spoedig moge herstellen en dat hij ook verder den bloei van deze gemeente zal moge aanschouwen. En dan dank ik U, mijnheer de Voorzitter, voor Uwe leiding; U hebt steeds getoond een leider te wezen. Er Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1931. 117 zijn ook Voorzitters, die dat woord schrijven met een lange ij, maar dat is een opmerking, die voor U niet geldt. Ik zou alleen willen zeggen U moet mij die uit drukking niet kwalijk nemen U „hoart" wel eens wat erg „in de bek", maar U hebt steeds de vergadering goed in de hand gehad en goed geleid. Ik dank ook de andere leden voor de aangename ver standhouding, ik geloof te mogen zeggen dat ik met geen van de Raadsleden persoonlijke vijandschap heb gehad. Ik hoop verder dat het den Raad, ook in de donkere tijden, die er misschien zullen aanbreken, moge geluk ken om zooveel mogelijk de lasten daarvan van de gemeente en van de ingezetenen te verdrijven. De Raad betuigt zijn instemming met de woorden van den heer Lautenbach. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 3