130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1931.
4. het bestuur der Nederlandsch Hervormde School-
vereeniging, voor zijne school voor gewoon lager onder
wijs aan de Druifstreek no. 72, een bedrag van 1897.59;
5. het bestuur der Vereeniging tot stichting en
instandhouding van eene of meer kweekscholen ter
opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan
Christelijke scholen, voor zijne school voor gewoon
lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 2,
een bedrag van 2328.
6. het bestuur der Vereeniging voor Christelijk
Schoolonderwijs
a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Leeuwrikstraat no. 10, een bedrag van ƒ2740.58;
b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Pieter Feddesstraat no. 2, een bedrag van
777.04
c. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Fonteinstraat no. 16, een bedrag van 1864.25;
d. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Margaretha de Heerstraat no. 1, een bedrag van
1999.47;
c. voor zijne school voor uitgebreid lager onderwijs
aan de Margaretha de Heerstraat no. 1, een bedrag van
5835.25
voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Willem Sprengerstraat no. 77, een bedrag van
900.67.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethonders tot
het aangaan van een gemeenschappelijke regeling met
de gemeente Schiermonnikoog omtrent de toelating van
leerlingen op de openbare scholen voor gewoon, buiten
gewoon en uitgebreid lager onderwijs alhier.
Dit voorstel luidt als volgt
De gemeente Schiermonnikoog wenscht met onze
gemeente eene gemeenschappelijke regeling aan te gaan
omtrent de toelating van leerlingen uit die gemeente op
de openbare lagere scholen alhier. Vermits er naar onze
meening tegen het aangaan van een zoodanige regeling
geen bezwaar bestaat, geven wij U in overweging met
de gemeente Schiermonnikoog op de voorwaarden,
neergelegd in de verordening van 27 November 1923
(Gemeenteblad no. 27), eene gemeenschappelijke
regeling aan te gaan omtrent de toelating van leerlingen
uit die gemeente op de openbare scholen voor gewoon,
buitengewoon en uitgebreid lager onderwijs in deze
gemeente, en te bepalen dat die regeling wordt geacht
in werking te zijn getreden op 1 September 1931.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
sub 13 en 14.
15. Voorstel van de Commissie voor de Strafver
ordeningen tot vaststelling van een verordening, houdende
wijziging van de Bouwverordening (bijlage no. 15).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima: Ik wil wel, als ik hier het woord
vraag en daarmee te kennen geef, dat ik met deze wijzi
gingen niet accoord ga, voorop stellen, dat het er bij
mij niet om gaat om een actie te voeren tegen de water
leiding. Ik sta ook op het standpunt, dat het voor de
menschen een heel goede oplossing zou zijn, wanneer
zij hier allen waterleiding hadden, omdat ik meen, dat
zeer zeker de waterleiding in de eerste plaats voldoet
aan de eischen, die gesteld mogen worden.
Maar ik vind de wijzigingen, die hier worden voor
gesteld, wat al te straf, het wil mij toeschijnen, dat wij
dezen kant niet uit moeten. Als ik het voorstel goed
lees, dan lees ik er dit uit, dat men straks onmogelijk
buiten de waterleiding nog ander water kan krijgen.
Ik weet wel, er staat ook in dat Burgemeester en Wet
houders bevoegd zijn ontheffing te verleenen, maar als
ik de wijzigingen lees, vooral art. 20, dan lijkt het mij
practisch onmogelijk, dat er nog van regenwaterbakken
gebruik zal kunnen worden gemaakt.
Ik zou hier misschien nog niet over hebben gesproken,
als niet in de toelichting had gestaan, dat in Leeuwarden
de drinkwatervoorziening goed is te noemen; uit de
desbetreffende stukken is mij gebleken dat tal van
regenbakken voldoen aan bepaalde eischen, die men aan
dat water kan stellen. Wordt deze verordening aange
nomen, dan zal niemand meer gebruik maken van regen
waterbakken, ook niet, al is het water goed. Want de
voorwaarden, die hier naar voren komen, zijn zoo ingrij
pend, dat b.v. wanneer een dak niet lang en breed genoeg
is, de menschen worden uitgesloten en ieder voelt wel,
dat men zijn dak niet wijzigt, om gebruik te kunnen
maken van regenwater.
Daarom ben ik er tegen. Ik meen duidelijk genoeg te
hebben gezegd, dat het bij mij niet gaat tegen de water
leiding, maar ik krijg hier wel den indruk, dat zoo zoetjes
aan naar de waterleiding wordt gedreven en daarmede
kan ik mij niet vereenigen. Wanneer water uit een regen
bak bij onderzoek goed blijkt te zijn, en dus niet in strijd
met de volksgezondheid is, meen ik, dat de gelegenheid
moet worden gegeven om dat te blijven gebruiken. Ik
meen dat het op het oogenblik heelemaal geen tijd is,
om de menschen zonder strikte noodzaak op kosten te
jagen.
De heer Heltinga: Het is bekend, dat dit voorstel ook
mijn sympathie niet heeft. Ik meen dat het de taak van
de Overheid is, om leidende normen te geven, maar dat,
als er eventueel twee wegen te bewandelen zijn, men
dan niet, zooals hier, dwingend en bevelend een be,~
paalde keus opdringt.
Wat de algemeene watervoorziening in Friesland be
treft, men heeft hier regenwater en leidingwater. Nu is
het leidingwater natuurlijk onmisbaar; het voorziet in een
groote behoefte en het gebruik daarvan neemt met den
dag toe. Uit een van de bijlagen blijkt dat van de in 1925
onderzochte 336 woningen, die toen niet waren aange
sloten, er thans nog 217 zijn overgebleven. Daaruit mag
men concludeeren, dat er heelemaal geen dwang behoeft
te worden uitgeoefend, om aansluiting aan de waterlei
ding te bevorderen.
Nu gaat het met regenwater en leidingwater net als
met de smaak en de liefde, de een heeft deze liever en
de ander die. Er komt nog bij, dat men regenwater heeft
voor niemendal, terwijl men leidingwater moet betalen.
Dat zijn voor mij de redenen, waarom ik tegen dit
voorstel ben. Waar het hebben van waterleiding hier
gebiedend is voorgeschreven, voelt men direct, waar het
om gaat, want waar dat voorschrift in bepaalde gevallen
wordt teruggetrokken, wordt direct een tegenbepaling
gemaakt en waar deze zoo twijfelachtig naar voren wordt
gebracht, of liever, de eischen zoo streng worden gesteld,
daar vind ik dit voorstel wel een verandering maar niet
een verbetering. In het oude reglement staat, dat aan
sluiting aan de waterleiding door Burgemeester en Wet
houders kan worden voorgeschreven. Ik zou slechts als
er gevaar voor de gezondheid bestaat dwingend willen
optreden, maar verder zou ik niet willen gaan.
De heer M. Molenaar: In tegenstelling met de beide
vorige sprekers wil ik mededeelen, dat ik van harte de
indiening van dit voorstel toejuich. Het zal een drang
zijn, om meer en meer van de waterleiding gebruik te
maken; in ieder geval wordt bij nieuwbouw aansluiting
aan de waterleiding nu dwingend voorgeschreven. Al
leen bij de bestaande bouw hoewel het ook daar
wordt voorgeschreven stel ik mij voor, dat bij het
hebben van regenbakken, als door den heer Weima ge
noemd, dus bakken, die inderdaad goed drinkwater
leveren, Burgemeester en Wethouders de bepalingen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1931.
131
soepel zullen toepassen, omdat in het thans voorgestelde
artikel IV de laatste zinsnede luidt
,,Zij zijn eveneens bevoegd in bijzondere gevallen,
te hunner beoordeeling, voor een door hen te bepalen
tijdvak ontheffing te verleenen van het bepaalde in
het eerste lid van dit artikel."
Ik stel mij voor, dat dit voorstel niet in de eerste plaats
is gericht tegen de bakken, die na onderzoek goed zijn
gebleken, maar er zijn helaas in onze stad nog tal van
bakken, die slecht zijn en waarvan overtuigend is aan
getoond, dat het water niet deugt en het is de bedoeling
dat daartegen wordt opgetreden.
Maar, mijnheer de Voorzitter, ik zou nog een andere
zaak willen bespreken en wel die genoemd in artikel II,
waarbij, ook in deze verordening, nog de mogelijkheid
is opengelaten, dat regenbakken bij de woningen mogen
worden gebouwd. Nu wordt hier voorgesteld, om daarbij
een bak toe te laten van ten minste 3 MA inhoud. Ik
heb eenige ervaring ten opzichte van regenbakken; ik
heb vroeger in een plaats gewoond, waar de watervoor
ziening uitsluitend bestond uit water uit regenbakken
en nu meen ik, dat een bak van 3 Ms. inhoud voor een
voldoende gebruik van water te klein is. In een bege
leidend stuk staat als een aanhaling van een deskundige,
dat de gemiddelde neerslag in ons land is 690 m.M.,
waarvan 500 m.M. practisch kan worden verzameld. De
minimum oppervlakte van de horizontale projectie van
het dak, zoo wordt in deze verordening voorgesteld, zal
moeten zijn 30 M2. Als dat nu wordt aangenomen, dan
kan per jaar worden verzameld ongeveer 15 MA en
daarvan zal dan een gezin van 5 personen ruim 8 L.
water per persoon en per dag kunnen gebruiken. Ge
noemde deskundige op dit terrein, Dr. De Waal, zegt
evenwel, dat er per persoon en per dag minstens 10 L.
water noodig is. Floe dit ook zij, ik acht het hoogst
twijfelachtig, dat inderdaad per jaar 15 Ms. water kan
worden verzameld. Het kan wel worden opgevangen,
als men een dakoppervlakte heeft van 30 MA bij een
regenval van 500 m.M., maar verzamelen is nog iets
anders. Ik weet uit ervaring, dat in den regentijd, wan
neer het langdurig regent, een bak van 3 MA inhoud
vrij spoedig is gevuld en als dan het regenen doorzet,
loopen er groote hoeveelheden waterweg. Dit kan dagen
lang duren en dat weggeloopen water komt natuurlijk
in mindering van die 15 MA Als regel zal het dan ook
uitgesloten zijn, dat er 15 MA per jaar kan worden ver
zameld, dat wordt in de practijk veel minder.
Maar zelfs al is dat het geval en al zou de bak gevuld
zijn als er een droogteperiode intreedt, dan nog is de
toestand bedenkelijk. Neem aan, dat een bak gevuld is
met 3 MA water bij het invallen van de droogte, dan
zal zoo'n bak, als 5 personen per dag 50 L. samen ge
bruiken, in 60 dagen leeg zijn. Een droogteperiode van
60 dagen komt meermalen voor; ik herinner mij, dat nog
niet lang geleden het in den winter zelfs is gebeurd, dat
van 1 Januari tot 1 Maart bij een strenge vorstperiode
geen druppel neerslag is gevallen en dat ook na die
vorstperiode de droogte zich nog heeft voortgezet. Als
dat zelfs in den winter kan voorvallen, dan geeft het te
denken, wat er gebeurt, als zooiets in den zomer voor
komt, in een tijd, dat men die periodes veel vaker heeft.
Mijn ervaring is, dat een bak met een dergelijken
inhoud herhaaldelijk leeg is, waardoor die personen op
water uit vaarten of slooten zijn aangewezen, hetgeen
natuurlijk uit een oogpunt van hygiëne absoluut min
derwaardig is.
Ik zou dan ook willen voorstellen op grond van deze
berekening en van mijn ervaring, de minimum maat van
regenbakken te stellen op 4 MA Het heeft mij trouwens
ook getroffen dat hier staat, dat een bak ten minste een
inhoud moet hebben van 3 MA bij een dakoppervlakte
van 30 M2. Dit zou zoo gelezen kunnen worden maar
dat staat er niet dat, indien het dak grooter is, ook
de bak grooter moet zijn. Indien dat de bedoeling is,
had dat duidelijker tot uiting moeten komen. Ik wil er
op wijzen, dat een dak van 30 MA behoort tot de kleinst
mogelijke huizen; 30 MA oppervlakte heeft men reeds
bij een breedte van 5 en een lengte van 6 M. Die opper
vlakte moet dan worden gerekend van het huis met
inbegrip van kamers, gang en keuken en als men nu
weet dat de minimum-afmeting van een kamer is 4 bij
4 M., dus 16 MA, dan behoeft er dus voor de rest van
het huis weinig over te blijven om een oppervlakte te
krijgen van 30 MA Deze maat betreft dus de kleinst
mogelijke huizen en er is dan ook niets geen bezwaar
om de afmetingen van de bak grooter te stellen.
Mevrouw Van DijkSmit: Hoewel ik overtuigd ben,
dat regenwater het natuurlijk verre moet afleggen tegen
leidingwater en uit een gezondheidsoogpunt leiding
water veel verkieslijker is, zou ik toch graag van Bur
gemeester en Wethouders zien, dat zij in de toepassing
van deze nieuwe verordening eenigszins tegemoet
komend waren, vooral tegenover menschen, die op het
oogenblik een regenbak bezitten. Ik zou willen voor
stellen om wel bij nieuwbouw te dwingen de leiding te
nemep of dwingen is wat een raar woord te
eischen dat men aan de leiding wordt aangesloten en
dat leidingwater wordt gebruikt, maar ik zou de eige
naars, die een regenbak hebben, tegemoetkomend willen
behandelen, vooral ook de minder gesitueerden, waar
in den regel de wasch aan huis behandeld wordt. Na
tuurlijk zal het voor die menschen in de eerste plaats
een heele uitgaaf zijn om de leiding te betalen en ver
moedelijk krijgen zij dan ook meerdere kosten, omdat
leidingwater voor de wasch veel meer zeep eischt dan
regenwater. Wanneer die menschen dus ook hun regen
bak moeten missen, zullen zij grootere kosten krijgen.
Ik zou dan ook, indien het eenigszins mogelijk is, graag
zien, dat het zoo werd geregeld, dat die menschen niet
dadelijk en op eenmaal voor den nieuwen toestand
zullen worden gesteld.
De heer Terpstra: Ik wil beginnen met te zeggen,
dat ik op dit oogenblik nog niet accoord kan gaan met
het ons aangeboden voorstel. In de eerste plaats wil ik
opmerken, dat ik absoluut niet begrijp de haast, die hier
achter zit en de haast, waarmee de indiening van dit
voorstel betracht wordt
De heer Dijkstra: Ik heb de stukken zes maanden
geleden al in huis gehad
De heer Terpstra: Naar aanleiding van de interruptie
van den heer Dijkstra wil ik zeggen, dat ik mij kan
beroepen op de considerans van het ons aangeboden
voorstel en daar staat omtrent die zaak niets. Daar
wordt alleen gezegd, dat het naar het oordeel van Bur
gemeester en Wethouders niet goed zou zijn met de
indiening van dit voorstel te wachten, dus dat deze
partieele herziening aan de orde diende te komen in
plaats van daarmee te wachten tot de complete bouw
verordening aan de orde zal komen. Die haast, ik her
haal het, begrijp ik absoluut niet.
In de tweede plaats, waar in dit voorstel zoo duidelijk
wordt gezegd, dat de toestand in deze gemeente zeer
goed is en bij het gebruiken van dat adjectief denkt
men ook aan regenbakken daar wil het mij voor
komen, dat er ernstiger motieven moeten worden aan
gevoerd om althans mij accoord te doen gaan met het
ons aangeboden voorstel.
Men moet niet vergeten, dat wij allen wel gevoelen,
dat in de toekomst het de waterleiding en de water
leiding alléén moet zijn, maar dat neemt niet weg, dat
wij ook rekening moeten houden met den practischen
toestand, dien wij op het oogenblik hebben en met de
daaruit voortvloeiende practische bezwaren, die in de
verordening liggen, die ons wordt aangeboden. Het lijkt
mij toe dat deze te streng en te sterk is; ik voorzie op
grond van artikel 20 dat heel veel menschen, die nu een