152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 November 1931
het voorstel doen: laten wij dat subsidie dan maar eens
verspelen. Want wat er op het oogenblik gebeurt,
brengt beroering, ernstige beroering en ik geef U de
verzekering dat er op het oogenblik een zekere men
taliteit en een zekere geest komt bij de menschen, die,
waar zij vroeger recht hadden op een uitkeering van
12.nu worden afgescheept met 6.en 7.
op grond, dat men niet verder durft te gaan. En dan
zeg ik, de heeren in Den Haag weten het goed, maar
zij weten niet wat er te koop is in een arbeidersgezin,
want als zij dat wèl wisten, dan zouden zij ons vrijheid
hebben gelaten. De Regeering had dan in het algemeen
kunnen vragen: hoe staat het ermee?, maar zij had dan
de ervaring gekregen, dat de normen, die in Leeuwar
den gelden, niet te hoog zijn gesteld.
Mijnheer de Voorzitter, de steunregeling, niet de
crisissteunregeling, maar de steunregeling van het Arm
bestuur, is 27 Juli stopgezet en niettegenstaande er van
de zijde der organisaties verschillende malen op is aan
gedrongen om de steunregeling te verlengen, heeft men
dat niet gedaan. Nu is het 3 November en nu wacht men
nog steeds op die z.g. steunverleening. Dat wil zeggen
dat er eiken dag een tekort is in de arbeidersgezinnen,
die steunverleening noodig hebben, het beteekent ook
dat er honger is in die arbeidersgezinnen. Uit den aard
mijner betrekking kom ik met honderden en duizenden
van die gezinnen in aanraking, ik weet precies wat daar
te koop is en als ik den Raad op het oogenblik zou
meevoeren daarheen, waar de steunverleening dient te
worden toegepast, dan zou ieder van U zeggen: het kan
geen dag, neen het kan geen uur langer meer wachten.
Daarom zou ik dit willen vragen. Er is door den
Voorzitter gezegd Burgemeester en Wethouders zijn
op dit terrein ernstig bezig. Ik twijfel daar niet aan,
maar ik zou door den wethouder van Financiën graag
de vraag zien beantwoord of hij kan mededeelen wan
neer die, steunverleening van de Regeering komt. Ik doe
wat ik meen te moeten doen, maar kunnen wij dan,
mijnheer de Voorzitter, als Raad. die ten slotte geroepen
is om het wel en wee van al onze ingezetenen te be
hartigen, de zaak zoo maar laten loopen en zeggen
als het den heeren in Den Haag behaagt, dan zal de
zaak wel losloopen Ik zou zeggen, ik heb de heilige
overtuiging, dat men daar zegt: het betreft het Noorden
maar. Als het Den Haag zelf betrof of een andere ge
meente daar dichtbij, dan zou er misschien al over be
slist zijn, maar voor het Noorden heeft men daar over
't algemeen een geheel anderen maatstaf. Ik zou zeggen
dat het zoo niet langer kan doorgaan en dat wij daarom
als Raad ons daarachter moeten stellen als het nu nog
langer duurt. Want de aanvraag van de organisaties is
al op 1 October gebeurd en nu is het 3 November, dus
is er al weer een maand verstreken en wij hebben pas
kunnen hooren, dat er nog weer verschillende gegevens
zijn gevraagd door het Ministerie, die misschien nog
nader moeten worden verwerkt. Wie weet dus, hoe lang
het nog zal duren, voor deze zaak haar beslag kan
krijgen.
Ik blijf er dus bij dat deze toestand zoo niet langer
kan en ik onderschrijf volkomen al is het dan op
andere gronden den drang, door de adresseerende
organisatie bij den Raad ingediend, om te komen tot
een behoorlijke steunregeling. Ik meen, dat er gerust
een uitspraak van den Raad mag vallen, opdat de wet
houder van Financien namens den Raad bij de Regee
ring kan aandringen, omdat men hier niet langer kan
wachten.
De heer Visser: Ik zou vragenderwijs even naar voren
willen brengen wat ik te zeggen heb. Als ik het betoog
van den vorigen spreker goed begrepen heb, dan zou
er eigenlijk een steunregeling moeten komen van den
Minister, dus van Regeeringswege. Maar is die zaak
niet iets anders Ik meen dat de betrokken circulaire
van den Minister dezen geest ademt, dat juist de ge
meenten een steunregeling in het leven kunnen roepen,
dat zij dus niet behoeven te wachten zooals de
vorige spreker wil op een schrijven van den Minis
ter, maar dat juist de gemeenten het initiatief moeten
nemen en dat, als de gemeente het initiatief heeft ge
nomen, men een zeker plan heeft en daaraan vormen
heeft gegeven, men dat dan ter kennis van den Minister
moet brengen om daarvoor een Rijkssubsidie te krijgen.
Ik meen dat de zaak zoo is geregeld. De vorige spreker
gaat van deze gedachte uit: wij moeten bij de Regeering
aandringen dat deze met iets zal komen. Ik geloof niet,
dat dit technisch in orde is, maar dat de circulaire van
den Minister zegt, dat de gemeenten een steunregeling
in het leven moeten roepen ik meen dat al heel veel
gemeenten daarmee bezig zijn en pogingen doen
maar dat men daarop van de Regeering de goedkeuring
moet hebben. Het initiatief als zoodanig moet dus van
de gemeenten uitgaan, dit in tegenstelling met wat de
vorige spreker heeft betoogd, dat de Regeering met
voorstellen moet komen. Ik heb er ook niet op tegen
het adres ken ik niet en den inhoud ook niet dat,
afgezien van den inhoud van dit adres, de gemeente iets
tracht te doen en daarop de goedkeuring van de Regee
ring vraagt.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, de heer Koopal heeft de zaak juist geschetst; er
is inderdaad op het oogenblik een circulaire van den
Minister, waarin staat, dat alles betreffende de werk
verschaffing en de steunregeling, alles, behoort tot de
competentie van den Minister en op straffe dat, als men
zich daar niet aan houdt, de Minister zich gerechtigd
acht om in dat geval geen steun voor de kosten van
werkverschaffing door zijn Departement te laten bij
dragen. Als er dus een regeling komt voor de werkver
schaffing, moet die worden gezonden naar den Minister
en zoo is het ook met de steunregelingen.
Wij hadden hier een steunregeling, die alleen gold
voor de metaalbewerkers, wij hebben die ter kennis
gebracht van den Minister en daarop is en ik kan
hier wel even zeggen dat het Departement van Binnen-
landsche Zaken in dezen zeer actief is geweest vrij
wel oogenblikkeüjk het antwoord gekomen: heeren, die
steunregeling is niet volledig, wij wenschen een meer
volledige steunregeling te ontvangen en voor alle zeker
heid doen wij hier een voorbeeld bij; gedraagt U daar
naar en dan zal de zaak wel gezond zijn.
Op grond van het toegezonden voorbeeld hebben wij
een steunregeling ingezonden, n.l. een tweedeelige
steunregeling, in de eerste plaats een, waarbij wij géén
subsidie vragen en daarbij de mededeeling aan den
Minister, dat deze werd gevolgd door een ander voor
stel, waarbij het de bedoeling was Rijkssubsidie te
krijgen. Die laatste steunregeling, mijnheer Visser, is de
regeling waar U op doelt. Er zijn dus twee steunrege
lingen ingezonden, een mèt en een zónder subsidie,
maar wij zullen natuurlijk trachten daar één geheel uit
te maken mèt subsidie.
De briefwisseling met het Departement van Binnen-
landsche Zaken is dus betrekkelijk zeer vlug gegaan,
maar juist doordat wij op het punt van de steunregeling
niet volledig waren is thans door het heen en weer
geschrijf de zaak nog niet afgekomen. Ik heb echter van
morgen het Departement van Binnenlandsche Zaken
nog eens opgebeld en gevraagd hoe het staat met de
zaak en ik heb toen de mededeeling gekregen, dat men
daar juist met de stukken bezig was en dat wij binnen
afzienbaren tijd de beslissing tegemoet kunnen zien. Ik
voor mij geloof niet, dat in dit geval behoeft te worden
verondersteld, dat onze steunregeling door het Depar
tement zal worden afgewezen. In elk geval moeten wij
momenteel nog een oogenblik geduld hebben, omdat
natuurlijk, zooals wij niet moeten vergeten, het Depar
tement overstelpt is met werkzaamheden, wat betreft
de steunregelingen van alle gemeenten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 November 1931.
153
Dit is een zeer moeilijk punt, maar ik geloof niet, dat
het thans noodzakelijk is, er bij de Regeering op aan te
dringen om de zaak vlugger af te werken; mijn indruk
is, dat het bericht deze week zeer zeker zal afkomen.
De heer Koopal: Ik dank den wethouder van Finan
ciën voor het gegeven antwoord; ik twijfel er niet aan
dat inderdaad het Departement van Binnenlandsche
Zaken wel actief genoeg zal zijn om deze zaken af te
doen, maar daar gaat het bij mij niet om. Het gaat er
om, wanneer de crisisregeling in werking zal komen.
Men kan daar wel zeggen wacht eerst de beslissing
maar af, maar men had toch ook wel voorwaardelijk
vergunning kunnen geven en kunnen zeggen: ga maar
door in dien tijd, door U kan een voorloopige steun
regeling worden ingevoerd en wij zullen dan later daar
aan wel onze sanctie verleenen. Dan schiet de zaak
althans op.
De wethouder zegt nu wel dat binnen afzienbaren tijd
de zaak zal afkomen, maar over een half jaar is ook
binnen afzienbaren tijd en binnen een week ook. Dat
is een grensverschil. Maar waar is de vlugge wijze van
handelen, die over het algemeen bij deze dingen voor
zit? Ik ben toch van meening dat er meer drang achter
moet worden gezet, ik ben niet zoo tevreden over Bin
nenlandsche Zaken en ik verwacht niet, dat men daar
zal zeggen dat dit ten slotte zoo in een handomdraai is
te doen. Naar mijn meening zal het nog geruimen tijd
kunnen duren, voordat deze steunregeling haar beslag
heeft gekregen. Bovendien zal, als het gemeentebestuur
bericht heeft gekregen, deze beslissing moeten worden
overgeheveld naar de Voogden van de Armenkamer en
dat geeft licht weer een week verschil, want daar zal
men ook eerst moeten spreken over de uitwerking van
de bekende circulaire en het antwoord, dat op onze
steunregeling gekomen is.
Ik blijf dus bij mijn meening, dat er feitelijk door den
Raad op moet worden aangedrongen, gezien en gehoord
de besprekingen hier, dat het meer dan tijd wordt dat
de steunregeling kan worden ingevoerd en dat binnen
een bepaalden, ook door ons te stellen tijd, de beslis
sing daaromtrent dient af te komen. Indien hier gezegd
kan worden: het zal beslist niet langer dan een week
meer duren, zou ik daarmee tevreden kunnen zijn, maar
anders blijf ik bij mijn meening, ten minste als de Raad
van zijn instemming blijk geeft.
De heer PeletierIk heb zooeven den wethouder
hooren toelichten de rede van den heer Koopal en uit
het antwoord van den wethouder heb ik vernomen, dat
het gemeentebestuur reeds bezig is met een steunre
geling met en een zonder subsidie. Ik kan mij voor
stellen dat een steunregeling door Burgemeester en
Wethouders zelfstandig wordt geformuleerd, wanneer
die steunt op een verordening; ik kan mij echter op het
oogenblik niet herinneren op welke verordening die
steunt en ik zou daarom de vraag willen stellen hoe
komt het dat de Raad daar niets van weet
De Voorzitter: Ik zou de formeele kwestie, die de
heer Peletier aansnijdt, even willen beantwoorden, maar
ik zou eerst iets willen opmerken over wat de heer
Koopal heeft gezegd, dat het overleg tusschen Burge
meester en Wethouders en de Armenkamer ook nog
weer een week duurt. Ik zou zeggen, dat het geen half
uur meer behoeft te duren, nadat het bericht van de
Regeering is ingekomen en dat zal duidelijk zijn, als
ik zeg, dat m. i. de nu door Burgemeester en Wethou
ders ingezonden regeling steunt op de Armenwet. Het
is eigenlijk een ondersteuning, uitgaande van het Bur
gerlijk Armbestuur, maar de Minister heeft, misschien
eenigszins gebruik makende van een andere financiëeele
verhouding tusschen de gemeenten en het Rijk n.l.
de financieele verhouding, die te voorschijn komt bij de
gewone werkverschaffing gezegd: het Rijk onder
steunt niet meer voor de werkverschaffing, indien niet
ook die steunregeling van het Burgerlijk Armbestuur mijn
sanctie heeft. AVet andere woorden, het college van
Burgemeester en Wethouders is hier opgetreden door
de regeling in te sturen, maar practisch gesproken is
die regeling door de Armenkamer ontworpen. Aange
zien echter de Minister niet met de verschillende Arm
besturen in de gemeenten kan correspondeeren en slechts
het gemeentebestuur met den Minister correspondeert,
is de regeling ingestuurd door Burgemeester en Wet
houders. Ik kan dan ook wel zeggen, dat de steunre
geling is gemaakt door Voogden van de Armenkamer
in overleg met den betrokken wethouder, die dat over
leg namens Burgemeester en Wethouders heeft ge
pleegd, maar dat de door de Armenkamer gemaakte
regeling is ingezonden door Burgemeester en Wethou
ders. Als hier dus wordt gesproken dat de regeling
door Burgemeester en Wethouders is ingezonden, dan
staat op den achtergrond de Armenkamer, die de rege
ling heeft gemaakt. Het is eenvoudig een regeling tot
uitkeering van steun in geld door de Armenkamer. De
heer Koopal zal dus hebben begrepen, dat er voor
Voogden niet nog een week noodig is, om er over te
denken. Als Burgemeester en Wethouders de mede
deeling krijgen, dat de regeling door de Regeering is
goedgekeurd, dan is er slechts één telefoontje noodig
naar de Armenkamer immers, het is practisch een
regeling van de Armenkamer met de mededeeling
de regeling is er. Dan is de zaak in orde. Op grond van
die week behoeft de heer Koopal dus geen bezwaar te
maken en verder is het toch, dunkt mij, ook niet noodig
om nog aandrang op de Regeering uit te oefenen. Bur
gemeester en Wethouders hebben alles gedaan om zeer
snel antwoord te krijgen en den vorigen keer is dat
antwoord al binnen een paar dagen van den Haag ge
komen met de mededeeling: de nieuwe regeling voldoet
niet aan de eischen, er is nog iets vergeten. Ik zou dus
zeggen dat aandrang van den Raad niet bepaald noodig
is, tenzij de Raad maar dat is een heel andere
kwestie zich, om welke reden dan ook, wil uitspre
ken, dat de Minister iets heeft gedaan dat de Raad niet
mooi vindt. Dat is een heel andere kwestie en ik dacht
eerst dat de heer Koopal daar op aan wilde, maar later
begreep ik, dat hij aandringen wilde op een spoedig
antwoord van de Regeering en als hij dat alleen bedoelt,
geloof ik, dat dit niet noodig is.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Naar aan
leiding van Uw uitvoerig en zeer helder exposé, zou ik
een verzoek aan Burgemeester en Wethouders willen
richten. Ten slotte heeft de Raad hiermee en misschien
met de wijze, waarop het college denkt dat het met de
steunregeling in orde zal komen, niet te maken, maar
de Raadsleden stellen daar toch wel belang in. Ik onder
schrijf volkomen Uw gedachte, dat de zaak van de
Armenkamer een zaak is, steunende op de Armenwet
en dat die noch aan de critiek van den Raad noch aan
de critiek van den Minister onderhevig is zij het dan
dat de Minister, misschien staatsrechtelijk niet geheel
juist, een andere financieele verhouding met de ge
meenten heeft aangegrepen om ook deze zaak aan zijn
goedkeuring te onderwerpen; dat is misschien een on
juiste figuur en staatsrechtelijk misschien niet geheel
juist, ik onderschrijf dat volkomen maar toch zou ik
Burgemeester en Wethouders willen verzoeken om het
verzoek, dat door hen namens de Armenkamer naar Den
Haag is gestuurd, voor den Raad ter visie te leggen,
omdat verschillende Raadsleden zich daar toch altijd
wel voor interesseeren.
De Voorzitter: Ik kan namens Burgemeester en Wet
houders mededeelen, dat daar niet het minste bezwaar
tegen is.
De beraadslagingen worden gesloten.