156 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 November 1931.
gaderzaal in te richten, maar wanneer over 5 jaar blijkt,
dat die organisatie het pand niet meer noodig heeft,
zal de gemeente heel wat kosten krijgen om het weer
in te richten als burgerhuis. Daar gaat het echter niet
om, maar de kwestie is hier, wat voor de gemeente
voordeeliger is. Als ik dan becijfer dat bij verkoop dit
pand een 9000.zal opbrengen ik heb het maar
afgerond op 9000.maar ik zou den verkoopprijs
nog in het midden willen laten, want als men knijpt
en nog eens knijpt, is het de vraag, of deze som mis
schien nog niet verhoogd zal worden; ik heb echter het
bedrag van 9000.maar genoemd, omdat deze som
mij is geboden dan kom ik tot deze berekening, dat
de gemeente a 5 f 450.van dat geld zal ontvangen,
waar nog bij komen de grondlasten, dat is dus samen
488.Als men daar nu naast stelt wat de gemeente
bij verhuring van het pand zal ontvangen van welk
bedrag dan de kosten van onderhoud enz. moeten
worden afgetrokken dan blijkt, dat er voor de ge
meente nog ruim 100.voordeel overblijft, als zij
het pand gaat verkoopen.
Ik meen dan ook dat verkoop voor de gemeente in
dezen de voordeeligste weg is en ik zou dan ook willen
vragen, of het niet mogelijk is dat het college zich alsnog
in verbinding stelt met den persoon, die dit bod heeft
gedaan of dat tot publieken verkoop van het pand
wordt overgegaan. Ik ben genegen dit in mijn handen
gestelde bod aan Burgemeester en Wethouders over te
leggen, om te laten zien dat het serieus is.
De heer De Vries (wethouder)Voor het goed be
grijpen wil ik precies uiteenzetten, hoe deze verhuring
zich heeft toegedragen. Er is indertijd begonnen, toen
de vorige huurder het pand heeft opgezegd, met er een
bordje aan te spijkeren dat het pand te huur was. Er
kwamen toen verschillende gegadigden om, o. a. ook
de afdeeling van den Bond van Handels- en Kantoor
bedienden. die echter eerst nog overleg moest plegen
met haar Hoofdbestuur, of zij het pand kon huren,
zoodat zij daar niet direct op kon ingaan.
Toen voordien de zaak terloops even in de vergade
ring van Burgemeester en Wethouders ter sprake
kwam er was toen nog geen enkel aanbod, noch
van een huurder, noch van een kooper is, ook in
verband met andere gebouwen besproken, dat het mis
schien beter en voordeeliger was om dit pand maar te
verkoopen. Naar aanleiding van die bespreking is den
heer Algra, ik meen mondeling, medegedeeld wacht
nog even met die verhuring, wij overwegen o. a. of wij
het pand niet zullen verkoopen. Ten slotte is het toen
zoo geloopen, dat de heer Algra dit rapport heeft in
gediend om het pand te verhuren aan den Bond van
Handels- en Kantoorbedienden. Er was iemand van
dien Bond bij mij geweest en ik heb toen, meen ik,
aan den heer Algra gevraagd om een rapport in te
dienen. De heer Algra maakt daarin nu een becijfering
van wat de kosten van dit gebouw ongeveer zullen zijn.
Denzelfden dag, toen dit rapport in de vergadering van
Burgemeester en Wethouders werd besproken, kwam
's morgens voor de vergadering een briefje onder cou
vert in bij den heer Algra, waarbij een bod op dit pand
werd gedaan; de bieder wilde het pand koopen voor
7500.maar hij heeft er bij gezegd dat, als Burge
meester en Wethouders het niet wilden verkoopen, hij
zijn bod als ongedaan wenschte te beschouwen. Daar
mag men dus uit concludeeren dat, als het college het
pand niet wilde verkoopen, de bieder dan ook verder
niets meer van de zaak zou hooren. Zoodoende heeft
deze dan ook geen bericht meer gekregen.
In het college is daarop een berekening gemaakt en
becijferd, dat een huurprijs van 416.die door den
Bond van Handels- en Kantoorbedienden was geboden,
te laag was. Maar uit de becijfering bleek dat, indien
er voor het pand in de Groote Hoogstraat een huursom
van 520.werd betaald, de gemeente er ongeveer
mee uit kon. Waar voor het daarachter gelegen pakhuis
in de Poststraat een huur wordt ontvangen van 100.
zou dat samen een bedrag uitmaken van 620.en
wanneer men nu rente, onderhoud enz. op 7 van de
waarde, rekent, komt men daarmee op een waarde van
ongeveer 9000.
Er is daarop aan den Bond van Handels- en Kantoor
bedienden geschreven, dat deze het pand kon krijgen
voor een huurprijs van 520.per jaar. Daar is men,
nadat er over is gecorrespondeerd, mee accoord gegaan
en zoo komt het college met dit voorstel, om dit pand
te verhuren aan den Bond van Handels- en Kantoor
bedienden, terwijl wij naderhand niets meer van den
gegadigden kooper hebben gehoord, noch eenig ander
bod hebben ontvangen.
Ik kan dit ook nog wel meedeelen, dat, toen er voor
het eerst iemand van de Handels- en Kantoorbedienden
bij mij kwam, ik heb gezegd: wij weten dat het pand
te huur staat, maar het college denkt er ook over om
het te verkoopen. Die persoon heeft toen gezegd: het
is ook een geschikt pand voor ons, wij willen het ook
wel koopen. Er is toen verder niet gesproken over een
koopprijs, maar ik heb de overtuiging, dat er op het
oogenblik wel meer gegadigden zijn. En dan dunkt mij,
dat wij moeten doen, wat voor de gemeente het voor-
deeligst is. Ten slotte zou ik dus dit willen zeggen dat,
nu er blijkbaar zooveel liefhebberij is voor dit pand,
wij het gemeentebelang moeten voorstaan laten wij
dus het pand publiek verkoopen.
De heeren Van der Schoot en Vromen: Zeer juist
De heer De Vries (wethouder): Dat is, dunkt mij,
de eenige oplossing bij deze misschien wat netelige
kwestie, maar wij kunnen er niets aan doen, dat deze
zaak zoo eigenaardig geloopen is. Laten wij het pand
eenvoudig publiek verkoopen, dat lijkt mij het beste.
De Voorzitter: Ik ben het met den heer De Vries eens,
maar ik zou dan toch in ieder geval deze restrictie
daarbij willen maken, dat Burgemeester en Wethouders
dan toch zeker machtiging krijgen om het pand niet
te gunnen, als het geen 9000.opbrengt, maar wèl
als het dit bedrag wel opbrengt of misschien 10.000.
zooals uit de woorden van den heer Van der Schoot
zou kunnen worden opgemaakt.
Ik zou verder alleen nog deze opmerking willen maken.
Waar de heer Van der Schoot eenige dagen geleden
bij mij is geweest en door mij precies is ingelicht, hoe
de zaak is geloopen, had ik graag gehad, dat hij vóór
deze vergadering even bij den Voorzitter van het college
was gekomen met de mededeeling: ik heb een schrijven
van iemand, die een bod van 9000.wenscht te doen.
Dan was deze zaak, als zij in den Raad was gekomen,
beter, althans juister geloopen dan nu, denk ik.
Ik ondersteun het voorstel van den heer De Vries,
nu blijkt, dat dit pand een veel grootere waarde heeft,
dan wij ooit hebben kunnen denken en dan ook de
administrateur van het Woningbedrijf denkt, maar ik
zou uitdrukkelijk het voorstel van den heer De Vries
willen aanvaarden onder het motto: niet gunnen be
neden de 9000.
De heer Dijkstra: Ik kan mij daar niet mee vereenigen.
Ik ondersteun wel de gedachte, naar aanleiding van den
gang van zake,n hier, dat als er sprake is van verkoo
pen, het pand in dit geval publiek zal moeten worden
verkocht, maar ik ben tegen verkoop, omdat ik den
heelen gang van zaken, zooals die hier is, eigenlijk niet
juist acht. Wat heeft men hier gehad? Men heeft eerst
iemand gehad, die geld bood op dat pand. Goed. Maar
daar is het college niet op ingegaan en degene, die bood,
is ook niet teruggekomen. Toen liep dus verder de zaak
normaal en daarom, omdat toen door Burgemeester en
Wethouders het pand werd gegund natuurlijk onder
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 November 1931.
157
goedkeuring van den Raad - aan een serieuzen huur
der, daar vind ik, waar deze zaak nu op die manier
loopt, het 't reëelste om ook het voorstel van Burge
meester en Wethouders te handhaven. De Voorzitter
heeft de opmerking gemaakt dat, als hier een gega
digde is, die in tweede instantie naar voren wenscht te
brengen dat hij zijn bod wil verhoogen of iets van dien
aard, daarvoor dan wel gelegenheid was geweest en ik
ben het met den heer Voorzitter eens, dan was deze
geschiedenis, zooals die hier thans in den Raad speelt,
voorkomen. Dat is voor mij aanleiding, dat ik het voor
stel van Burgemeester en Wethouders niet zou willen
intrekken, maar dat zou willen handhaven en aan deze
menschen, met wie men op de meest serieuze wijze tot
een accoord is gekomen, het pand in huur zou willen
gunnen.
De heer Peletier: Ik kan mij in zooverre met de
redeneering van den heer Dijkstra niet vereenigen,
omdat daarin, dunkt mij, een groot hiaat zit. De heer
Dijkstra redeneert zoo, dat door hem wordt aange
nomen, dat de onderhandelingen met den bieder, die het
huis wilde koopen, waren afgeloopen, terwijl d eze bieder
steeds in de veronderstelling heeft geleefd, dat hij nog
met het gemeentebestuur in onderhandeling was. Hij
kreeg geen antwoord, maar ais hij dat wel had ge
kregen, dan zou hij, wanneer dat negatief was geweest,
misschien zijn bod hebben verhoogd. Als dat er niet
tusschen zat, zou ik de redeneering van den heer Dijkstra
tot de mijne kunnen maken, maar zooals de zaak nu
loopt, ben ik het met den wethouder eens, dat het pand
publiek dient te worden verkocht.
De heer Van Kollem: Ik zou even willen wijzen op
een onnoodig risico, dat de gemeente loopt bij het
voorstel van den wethouder. Als er aanstonds bij pu
blieken verkoop een te laag bod wordt gedaan, dan zal,
zooals de Voorzitter heeft verklaard, de gemeente het
pand moeten inhouden en wanneer dan intusschen de
huurder, die hier is voorgesteld en die 10.per week
voor dit pand heeft geboden, een ander pand heeft ge
vonden, loopt de gemeente de kans, dat dit huis een
tijdlang leeg zal staan, terwijl zij er nu een goeden
huurder voor 5 jaar voor heeft.
De heer Van der Schoot: De kooper is serieus, die
staat hier maanden voor in.
De heer Dijkstra: De heer Peletier meende een hiaat
in mijn redeneering te ontdekken, maar dat is niet zoo,
omdat wij van de tafel van Burgemeester en Wethou
ders hebben gehoord dat, als die gegadigde er niet meer
van hoorde, dat dan voor hem beteekende, dat het col
lege op dat bod niet inging. Die gegadigde heeft zelfs
geheimhouding opgelegd, maar ook afgescheiden daar
van, hij heeft niets meer gehoord en het staat dus als
een paal boven water, dat het college niet op zijn bod
inging. Dat is trouwens ook logisch, omdat de thans
door Burgemeester en Wethouders voorgestelde trans
actie voor de gemeente voordeeliger is dan het bod,
dat toen door dien bieder werd gedaan.
De heer Van der Schoot: En nu
De heer Dijkstra: ja, dat is mosterd na den maaltijd
Ik zou willen voorstellen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders te handhaven; dat is reëler tegenover
de menschen, bij wie verwachtingen zijn opgewekt om
het pand te kunnen huren. Ik hoop dan ook, dat de Raad
dat voorstel aanneemt en dat het college dat niet terug
neemt.
De heer Vromen: Er is toch iets in wat de heer Dijk
stra beweert dat niet heelemaal juist is. Ook ik vind de
wijze, waarop deze zaak is geloopen, weinig fraai en
zoo ook de wijze, waarop deze thans dreigt te loopen.
Maar ik begrijp dat wij deze zaak hier tot een oplossing
moeten brengen en dan geef ik in dezen aan publieken
verkoop de voorkeur.
De heer Dijkstra zegt nu voor het college staat de
zaak zoo. Er is alleen een bod gedaan tot een bepaald
bedrag, n.l. een bod van 7500.en daar staat tegen
over een bod bij verhuring van 520.Nu kan men
verschillende berekeningen maken, maar aan den Raad
is alleen overgelegd de berekening van den admin.
van het Woningbedrijf. Die berekening is niet gebaseerd
op een verhuring voor 520.maar op een huurprijs
van 416.en die berekening van den admin. van
het Woningbedrijf was, dat bij een huurprijs van
416.een jaarlijksch tekort van 458.23 op de ex
ploitatie van dat gebouw zou moeten worden geleden.
Bij een verhooging van de huur met 104.geeft dat
dus een jaarlijksch tekort niet van 458.maar van
354.—. Daar stond tegenover voor Burgemeester en
Wethouders een bod van 7500.In hetzelfde rapport
is door den admin. van het Woningbedrijf ook een
kapitaalberekening gemaakt en daar staat in, dat dit
pand en het daarachter gelegen pand bij de gemeente
op het oogenblik staan op 7910.
Nu beteekende dit in het college van Burgemeester
en Wethouders aan den eenen kant, dat men eqn huur
inbeurde, die na de transactie met den huurder en
blijkbaar is dit door den heer Dijkstra vergeten, dat er
met den huurder niet over de eerst geboden huursom is
onderhandeld, maar dat men verder over een hooger
bedrag heeft onderhandeld en de huurder ook het pand
tegen de eerst gebodene huursom niet had kunnen krij
gen; ik vind deze heele wijze van doen niet heel fraai
een jaarlijksch tekort van 354.23 opleverde, terwijl
verkoop van het huis een verlies in eens van 410.
zou opleveren. Nu is het mij absoluut een raadsel, tenzij
Burgemeester en Wethouders een goed motief kunnen
aanvoeren, waarom zij dit pand in handen van de ge
meente zouden willen houden, waarom zij in deze om
standigheden aan verhuring door de gemeente de voor
keur hebben gegeven.
De VoorzitterEr is door het college van Burge
meester en Wethouders deze heele zaak loopt nu
wat raar, ik weet er geen ander woord voor ernstig
besproken wat het beste zou zijn voor de gemeente
het pand te verhuren, toen de heer Schilderman er uit
ging, of het te verkoopen. Ik wil wel zeggen, dat eigen
lijk de meening van Burgemeester en Wethouders was
verkoopen; wij hebben het niet noodig. Zoo is er in het
college over gesproken, maar ten slotte is er toch een
huursom naar voren gekomen, waar men over kon gaan
spreken. Wij hadden intusschen ondershands van den
persoon, dien de heer Van der Schoot bedoelt, een bod
gekregen van 7500.maar Burgemeester en Wet
houders hadden niet het idee en dat is misschien de
fout van Burgemeester en Wethouders geweest dat
het heele pand, zooals het daar staat, veel meer dan
7500.zou opbrengen. Nu blijkt achteraf dat, om
welke reden dan ook, werkelijk een bod is gedaan om
het pand met het pakhuis er bij te koopen voor
9000.—, een prijs, dien Burgemeester en Wethouders
onderling niet hadden durven taxeeren en zooals zij
nooit hadden verwacht dat het pand in veiling zou op
brengen. Dat is de groote kwestie Burgemeester en
Wethouders wisten niet, dat er iemand was, die dat er
voor veilde geven; zij verkeerden in de meening, dat er
bij de som van 7500.die door dezen persoon ge
boden was, misschien nog een paar honderd gulden zou
kunnen komen, als men ging pingelen en zij hadden toch
niet kunnen denken dat, als iemand 7500.biedt, hij
er dan nog wel meer dan 9000.voor over heeft,
want dan kan men dat eerste bod toch ook niet als een
serieus bod beschouwen. Burgemeester en Wethouders
hebben dus gedacht laat er hoogstens een paar hon-