I 306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931 Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931. is hij het niet, dan komt hij aan dat bedrag misschien iets tekort. In elk geval heeft de practijk echter uitge wezen, dat het kan. Het bedrag is grooter geweest, toen de kleeding duurder was. Nu gaat het zoo, dat de kleeding één jaar is opgedragen geweest aan een Leeu warder firma, doch ik heb het sterke vermoeden, dat toen verschillende stukken buiten Leeuwarden gemaakt zijn. Maar dat is al eenige jaren geleden en na dien tijd is, zoover ik weet, alles in Leeuwarden gemaakt. Het was toen ook wel een Leeuwarder firma, maar ik vermoed, dat in Brabant de vesten of broeken gemaakt werden. Thans is dat anders en wordt alles in Leeu warden gemaakt. Nu is de gang van zaken deze, dat een agent, als hij iets noodig heeft, dat opgeeft aan een daarvoor bestemd bureau en dan het kleedingstuk gemaakt krijgt. Als de politiedienaren pas in dienst komen, wordt hun het kleedinggeld op een boekje gegeven, want dan is meer noodig dan een bedrag van 150. Dan komen zij dus in rekening-courant te staan en wordt genoteerd wat zij gehad hebben. Het gevolg daarvan is, dat zij eerst eenige jaren in schuld staan bij de gemeente, doch dat wordt in een paar jaar ingeloopen en na eenige jaren kan, als niet al te gek met de kleeding wordt omgesprongen, nog een kleinigheid overblijven. Van oudsher is de gewoonte ik geloof een goede ge woonte dat wat overblijft van de 150. aan den agent wordt uitgekeerd. Dit is sinds onheuglijke tijden zoo geweest en ik geloof, dat het goedkooper uitkomt, dan wanneer de gemeente zelf de kleeding zou ver strekken. Ik heb de overtuiging, dat de gemeente dan met 150.— per man niet zou toekomen. Het wordt dus berekend op 150.per agent. Nu is gevraagd, dit werk tusschen Kerstmis en Paschen te laten doen. Dit kan geschieden, als men in dien tijd kleeding noodig heeft, maar als de toestand normaal is, zullen niet alle menschen tusschen Kerstmis en Paschen aan een nieuwe jas toe zijn. Dat gaat het geheele jaar door. Het lijkt mij bovendien voor de zaak, die de kleeding levert, beter toe, wanneer zij het ge heele jaar door levert, dan dat alles op de winter maanden geconcentreerd wordt. Ik wil eerlijk zeggen, dat ik hiervan niet precies op de hoogte ben. Er zou een statistiek van gemaakt moeten worden in welke maanden van het jaar het maken van de meeste klee- dingstukken wordt opgedragen. Als het mogelijk is, wil ik gaarne dien wenk ter harte nemen en tusschen Kerstmis en Paschen laten vervaardigen. Misschien gebeurt het al, doch ik was op die vraag niet voor bereid, anders had ik ter zake vollediger kunnen ant woorden, doch ik zal er graag mijn attentie nog aan wijden. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 239 wordt onveranderd vastgesteld. De heer Vromen komt ter vergadering. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter U hebt zoo pas gezegd, dat U bereid is inlichtingen in zake het verkeer te geven, doch dat U dat dan liever in ge heime zitting zou doen. Ik geloof niet, dat het op het oogenblik de juiste tijd is, om een geheime zitting aan te vragen, waar wij midden in de begrooting zitten, maar ik acht de zaak wel van genoeg belang, om er onderling even over te praten. Daarom zou ik U willen vragen, of, indien de begrooting voor 6 uur is afge handeld, wij dan nog even een geheime zitting kunnen hebben. De Voorzitter: Ik heb daartegen geen bezwaar. Het behoeft geen besloten vergadering te zijn; het kan wel gewoon even onder ons gezegd worden. Dat is genoeg. Volgnos. 240262 worden onveranderd vastgesteld Volgno. 263. Subsidie aan het Centraal Comité voor uitzending van kinderen naar buiten f 2500 De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter Laat ik beginnen te zeggen, dat ik dankbaar ben voor de mededeeling door Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord gedaan. Dat ik nog even het woord vraag, bedoel ik zoo, dat ik er ook in het open baar op wil wijzen, dat de vereenigingen voorzichtig moeten zijn met het uitbrengen van verslagen en dat zij dienen te komen met meer gespecificeerde verslagen. Ik zie ook, dat een hooger subsidie wordt gevraagd van 3000.Indien voor dit nuttige doel subsidie wordt gevraagd, dan moeten zij de noodzakelijkheid daarvan aan den Raad en aan Burgemeester en Wet houders duidelijk maken. Ik meen, dat de Raad daarop bij het verleenen van subsidie recht heeft. Ten einde elk zweem van partijdigheid te ontgaan wil ik zeggen, dat ik ook ten opzichte van de Vereeniging Elim het verslag dunnetjes vind. Misschien is dat niet parlemen tair, doch in het algemeen kan ik mij aansluiten bij Burgemeester en Wethouders, daar ik begrijp, dat er iets gedaan zal worden. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 263 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 264535 worden, met inachtneming van de bij Nota van Wijziging aangebrachte wijzigingen in de volgnos. 273, 346, 375, 495 en 506, en het aanbrengen van een nieuw volgno. 517a, onveranderd vastgesteld. Volgno. 536. Subsidiën aan schouwburgen of mu ziekkorpsenf 17.100.— De beraadslagingen worden geopend. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter Evenals verleden jaar wil ik ook nu een poging doen met be trekking tot de positie, waarin de F. O. V. verkeert. Het is mij opgevallen, dat de Minister in zijn mede- deelingen o. a. ook deze heeft gedaan, dat er in ons vaderland acht orkestvereenigingen zijn, die in aan merking komen voor een verhooging van het subsidie tot een totaal bedrag van 20.000. De heer Dijkstra kan wel weer zeggen: het is een partijgenoot van U, - maar dan zal hij nu vernemen, dat, wat een Minister van onze zijde doet, door ons nog niet altijd wordt goedgekeurd. Ik betreur het ten zeerste, mijnheer de Voorzitter, dat de Minister die 20.000.er bij wi! voegen. Maar als wij de zaak goed zien, dan volgt daaruit, dat eigenlijk Leeuwarden x/s> van dat bedrag er aan toe moet voegen. Ik zou willen zeggen dat de Raad wel verstandig zal doen, waar dit subsidie a! 17.100.— is en waar het subsidie van het Rijk dus 7500.- zal worden, dat bedrag er nog aan toe te voegen. Om te voorkomen, dat men straks zal zeggen dat ik dat orkest den nek wil omdraaien, wil ik nu een ander woord kiezen en zeggen, dat ik dat orkest ook niet wil onthalzen, maar wat ik wel wil is dithet bestuur van dat orkest in die richting te dwingen, dat het iets meer doet in de richting van het particulier initiatief dat het het particulier initiatief een betere kans geeft. Ik zie de zaak zoo, dat een dergelijk in stituut niet moet gebaseerd zijn op de subsidiesde subsidieverleening is voor mij een ondersteuning ,als ik dat woord mag gebruiken; een blijk van goedkeuring, een blijk van mede-behartiging van deze zaak. Ik wi! er op wijzen, dat ik verschillende bewijzen in handen heb. waaruit mij voldoende blijkt, dat F. O. V. niet Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 307 Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931. leeft in de harten van Leeuwardens burgerij; beter ge zegd, in het hart van Leeuwardens inwoners en dat de F. O. V. evenmin leeft in het hart van Frieslands in woners. Want het is volkomen juist, dat de F. O. V. zoo nu en dan blijk geeft, dat zij haar naam getrouw is, maar het is evenzeer waar, dat mij plaatsen bekend zijn, waar dat instituut in dien zin niet wordt ge waardeerd. Mijnheer de Voorzitter, ik heb nauwkeurig aange- teekend, dat er o. a. een orkestuitvoering gegeven is in Sneek, waar slechts 50 bezoekers waren. En het zal ook wel algemeen bekend zijn, dat het bezoek bij die concerten niet voldoende is en voor degenen, die dit nog niet weten, wil ik een gedeelte voorlezen van een verslag, dat mijn aandacht trok, en wel over het eerste concert, dat gegeven werd in de winterperiode van 1931 en waar niemand minder optrad dan de bekende Jacques Urlus, een van de voornaamste zangers van Nederland. Toen ik met begrijpelijke belangstelling, dat verslag las, viel het mij op, dat er o. a. deze zinsnede stond „de Harmonie had eigenlijk stampvol moeten zijn' de zaal was „ruim ten halve bezet". Wat opviel was, dat behalve de schare uitgelezen muzieklief hebbers, er ditmaal weinig jongelingen en meisjes waren; de jeugd was ditmaal let wel op dit woord niet geheel afwezig. Dat wil dus zeggen, in onder scheiding met de andere concerten, waar de jeugd wel sterk vertegenwoordigd was. Evenwel is er nog een belangrijke inlichting omtrent degenen die er waren en wel voor degenen, die het niet weten. Er staat hier dat de samenstelling van het pu bliek wijst op een eigenaardig verschijnsel, „dat samenhangt met de maatschappelijke en eco nomische stroomingen. De klasse, die zich in onzen tijd een plaats verovert aan den disch der hoogere levensgenietingen, is nog niet rijp voor het opnemen en waardeeren van klassieke kunst, terwijl het feit, dat zij zich deze plaats verovert, hun, die tot nog toe zich dezen disch als privé-eigendom schenen toe te rekenen, aanleiding schijnt te zijn, om zich af te wenden. In „de betere standen" keert het opkomende geslacht aan klassieke genietingen den rug toe, in den werkenden stand weet men ze nog niet op waarde te schatten." Mijnheer de Voorzitter, dat zijn niet mijn woorden, maar de woorden van een deskundige, die dat concert beoordeelt. Nu wil ik van den inhoud van dat geschrijf afblijven, maar waar ik nog op wil wijzen, is dit, dat ook hier weer blijkt iets, waarop ik herhaaldelijk heb gewezen, iets, dat zich niet vreemd aandoet, als men weet, dat aan dit en dergelijke concerten in een blad van de S. D. A. P. ook aandacht wordt gewijd. Dan komt er steeds, typisch en steevast deze uitdrukking bij „onze concerten". Mijnheer de Voorzitter, ik geloof, dat ze dat niet zoo kwaad bedoelen, want wanneer het werkelijk waar was, dat het arbeidersconcerten waren, concerten speciaal voor deze groep van menschen, dan heb ik er geen bezwaar tegen, maar wel bezwaar er tegen, dat dit belangrijke subsidie wordt gegeven. Niet omdat het arbeiders zijn, noch omdat het burgerij of patriciërs moeten wezen, maar omdat het dan zonne klaar voor mij zou wezen, dat het niet een concert is in het algemeen belang en daarvoor zit ik hier, om algemeene belangen en niet de belangen van bepaalde groepen te behartigen. Mijnheer de Voorzitter, ik zou dus graag nadere inlichtingen willen hebben, want wanneer het speciaal een groepsbelang geldt, voel ik mij bezwaard, daarvoor zulks een bedrag uit te geven. Dan is er nog iets. Ik zou niet graag een schijn op mij willen laden. Ik ben begonnen te zeggen, dat ik dat orkest niet wilde onthalzen en ik zal dus niet voorstel len om 1000.of minder of meer te trachten er af te nemen, maar wat ik wel prijs op stel is dit, dat wij het bestuur nu eens duidelijk, met nadruk en kracht, in de gelegenheid stellen, om uit de particuliere beurzen wat meer geld los te krijgen. Die tientallen van muzieklief hebbers, die waarlijk het subsidie van de gemeente, die ondersteuning, niet noodig hebben, zullen het onaan genaam vinden, als zij niet iets meer mogen geven als contributie. Die honderden muziekliefhebbers, de men schen die lid zijn en daardoor reductie genieten, wenschte ik gaarne in de gelegenheid te stellen, hun particulier initiatief te doen ontwikkelen en daarom, mijnheer de Voorzitter ik hoop dat de Raad daarin geheel zal meegaan; ik twijfel er niet aan, want wie zou hier zijn goeden wil niet willen toonen neem ik de vrijheid om voor te stellen, van dezen post 1.af te nemen. Dit is dan voor het bestuur een aanwijzing, dat zij in dit jaar moet trachten, voor het bezoek iets meer contributie te krijgen uit den zak van de particulieren. Dan heb ik ten minste het bewijs gegeven, dat ik abso luut geen kwaad in het hart voel ten opzichte niet van deze menschen, maar ten opzichte van deze concerten. Daarom, mijnheer de Voorzitter, dien ik het volgende voorstel in „Ondergeteekenden stellen voor, het subsidie aan de F. O. V. met 1 te verlagen, om daardoor de vereeniging in de gelegenheid te stellen, de werking van het particulier initiatief te bevorderen." Dit voorstel wordt ingediend door den heer Feitsma en mijn persoon. Ik mag zeker wel de gegronde hoop uit spreken, dat zelfs zij, die niet zouden bevorderen een vermindering met 1000.— of meer, daar voor zullen zijn. Er schuilt hier geen addertje onder het gras; het is zuivere en reine liefde tot de muziek en tot dit orkest. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter Ik zal zeer kort zijn over deze zaak. Ik kan het betoog van den heer Terpstra ondersteunen, alleen heeft hij daar even gesproken over de uitvoering van de F. O. V. in Sneek. Ik heb hier een knipsel voor mij uit het Volks blad voor Friesland van 12 November 1931, dat waar schijnlijk over dezelfde kwestie schrijft als waarop de heer Terpstra wees. Daar lees ik het volgende „Het concert van gisteravond was voor muzikaal Leeuwarden een gebeurtenis, omdat een gewestge- noot en een stadgenoot, de een als scheppend, de ander als uitvoerend kunstenaar, er een belangrijk aandeel in hadden. Het moet voor onzen p.g. P. Folkertsma een vol doening zijn geweest, dat twee van zijn werken al hier werden uitgevoerd en wij spreken de hoop uit, dat de leiding van F. O. V. eens wat vaker en wat nadrukkelijker de compositie van dezen Frieschen kunstenaar wil propageeren, want hij heeft nog meer en belangrijker dingen te zeggen." En dan lees ik aan het slot „De zaal was halfvol. Op de leege stoelen hadden ónze menschen moeten zitten." Laten de heeren maar rustig zijn. Ik zal mij direct te dien opzichte uitspreken; ik gun het den heeren vol komen, wanneer zij den wensch uitspreken dat, waar de zaal halfvol was, hun menschen de leege plaatsen hadden moeten bezetten. Ik gun dat den heeren van harte. Ik kan mij voorstellen, dat zij dat voor hun men schen van belang achten ik blijf er af maar ik ondersteun het betoog van den heer Terpstra vooral waar het geldt zulke slecht bezochte concerten. En wanneer er dan bovendien op wordt gewezen, dat stuk ken van „p.g. Folkertsma" zoo slecht bezocht worden, dan constateer ik, dat ook in den kring van de arbeiders deze zaak niet voldoende belangstelling heeft en ik meen, dat de tijd kan komen, dat wij de zaak met de F. O. V. ten opzichte van het groote bedrag, dat wij beschikbaar stellen, in de naaste toekomst eens onder de oogen zullen moeten zien, vooral als ik daar tegen over zie de zeer geringe opbrengst van de concerten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 60