98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. dus, dat de Minister zich wel degelijk op het standpunt stelt, dat de volledige bepalingen voor de verlaging van het maximum-aantal vergunningen ook volledig gelden voor de verlaging van het maximum-aantal verloven A. Nu geef ik den heer Van der Meulen volkomen ge lijk, dat men zich van een circulaire van den Minister iets kan aantrekken, maar dat men er zich ook niets van kan aantrekken en dat ten slotte toch de Kroon uitspraak moet doen, maar wij weten ook, dat de Mi nister vrij nauw geliëerd is aan de Kroon en dat dus, zooals de heer Van der Meulen trouwens zelf ook al heeft gezegd, de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de uitspraak van de Kroon precies eender zal zijn als wat thans staat in deze circulaire van den Minister. Dat is het, wat Burgemeester en Wethouders hebben bedoeld, toen zij in hun praeadvies spraken over de circulaire van den Minister. Trouwens, ik meen dat ook uit de Kamerdiscussies wel blijkt dat de Minister wel degelijk het idee had dat hetzelfde stelsel, dat voor de vergunningen geldt, ook van toepassing zou zijn voor het aantal verloven. Nu kan de heer Van der Meulen wel gebruik maken van een fout, die onwillekeurig in de wet is geslopen als de voorsteller van de bepaling zelf zegt dat hij heeft misgetast, dan is zijn bedoeling toch foutief weergegeven maar ik geloof dat dit toch niet juist zou wezen. Mocht nu de Raad van opinie zijn, dat de heer Van der Meulen gelijk heeft en ik zeg nog eens dat de Raad formeel elk oogenblik het recht heeft om te vragen het maximum-aantal verloven A te stellen op het tegen woordige aantal, alleen lager mag de eerste 10 jaren niet worden gegaanformeel heeft dus de Raad te allen tijde het recht om dat aan de Kroon te vragen, maar dan zal m. i. het gevolg zijn, als wij een dergelijke aanvraag naar Den Haag opsturen, dat men daar zal zeggen: wij stellen dat maar uit tot 1935; dat is dan nog wel niet zoo vreeselijk, maar dan lijkt het mij toch i ook maar beter om dan ook formeel met het zenden van de aanvraag maar te wachten tot 1935 als de Raad dus op het standpunt staat dat de heer Van der Meulen gelijk heeft en dat dus niet juist is wat de heer Boon heeft willen voorkomen, n.l. dat de gemeenteraden elk oogenblik zullen kunnen worden lastig gevallen met voorstellen tot verlaging van het maximum-aantal ver loven A ik meen dat het zoo woordelijk in het Kamer verslag staat als de Raad op het standpunt staat dat dit wèl mogelijk moet zijn, dan zou ik willen voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders eerst praeadvies over de geheele zaak uitbrengen; dan kunnen Burgemeester en Wethouders daarin precies de artikelen en de cijfers aangeven en dan kunnen Burgemeester en Wethouders en de Raad ook eerst de kwestie van de verlaging zelf beter bekijken. De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter. In Leeuwarden is het aantal verloven van 1926 tot 1931 gestegen van 43 tot 58. Wij kunnen dus zeggen dat in die uitbreiding van het aantal verloven een buitenge woon sterke uitbreiding zit van het aantal drinkgele- genheden en ik heb zoopas gezegd dat ik dat een ge- vaar acht, omdat de grens tusschen sterken drank en i zwak-alcoholische dranken naar boven is verlegd. Die uitbreiding, die een gevaar is, of die wij een gevaar achten, zal dus zoo spoedig mogelijk, als dat kan, moe ten worden tegengegaan en daarom is juist mijn voor stel geboren om op dit oogenblik aan de Kroon voor te stellen het maximum te verlagen, zoodra daartoe werkelijk eenige mogelijkheid bestaat. Ik geef direct toe, dat de bedoeling van den voor steller van de wetsbepaling een andere is geweest; ik heb dat in eerste instantie ook uitdrukkelijk gezegd en ik wensch daar ook geen doekjes om te winden. Dat ik dan feitelijk gebruik zou maken van een fout in de wet, is de vraag: in de wet is niet de bedoeling van den wetgever verwerkelijkt, de fout is bij den wetgever geweest, maar de wet zelf is volkomen duidelijk, want in artikel 40 is de tijdsbepaling van artikel 6 niet van toepassing verklaard. Wat er in de Kamer is besproken kan ik gevoeglijk buiten beschouwing laten, als de bedoeling van de wet wordt gezien in het licht van een bepaalden gedachten- gang, die bij den Minister en de Kamerleden heeft voor gezeten en dat is deze, dat het maximum, dat door de Kamer werd vastgesteld in de wet, ook werkelijk sloeg op het aantal verloven dat bestond. Maar nu blijkt achteraf, dat de gedachtengang, die over deze heele materie bij den wetgever heeft geheerscht en waaruit speciaal deze bepaling uit geboren is, die mislukt is niet juist is geweest en wanneer die grondgedachte onjuist is geweest, dan acht ik het volkomen geoorloofd om zich te beroepen op de wet, zooals die luidt, als daarmee wat is te bereiken. Nu hebt U gezegd dat Burgemeester en Wethouders zich- beroepen op de woorden in de Ministerieele cir culaire, die echter naar mijn meening niet doorslag gevend zijn. Naar mijn meening zou men dat pas kun nen zeggen, als de Minister werkelijk bij het opstellen van die circulaire bekend was geweest met de tegen overgestelde opvattingen, die ten aanzien van deze materie heerschen, dus als de Minister, na kennis te hebben genomen van de tegenovergestelde meeningen, ook nog zegt dat verlaging van het maximum pas voor het eerst in 1935 en niet eerder mogelijk is. Dat is echter thans nog een dubium en wanneer straks wer kelijk blijkt, dat door een groot aantal gemeenten de wensch wordt te kennen gegeven dat het maximum aantal van de verloven A wordt verlaagd, dan is het voor mij de vraag, gegeven het groote belang, of de Minister niet opnieuw die zaak gaat overwegen. Ten slotte kan de wet toch ook anders worden toegepast dan de Minister blijkbaar van plan is; ook bij de Win kelsluitingswet is er wel meeningsverschil met den Mi nister, waarbij hij ook wel nader op hei door hem inge nomen standpunt terug zal kunnen komen en ik acht het ook hier niet onmogelijk dat de Minister straks tot andere gedachten zal komen. li hebt verder gezegd dat deze zaak niet voldoende is voorbereid, maar dat is mijn schuld niet geweest. De zaak is ten slotte bij Burgemeester en Wethouders ge komen en Burgemeester en Wethouders hebben wel de gelegenheid gehad om aan de hand van de cijfers in Leeuwarden ook de wenschelijkheid van verlaging van het maximum van de verloven A in hun onderzoek te betrekken. Ik geloof dan ook niet, waar deze zaak toch betrekkelijk eenvoudig is, dat het noodig is dat over de wenschelijkheid van verlaging van de verloven A prae advies komt. Maar als de Raad dat gewenscht acht. zal ik mij daar niet tegen verzetten en dan wil ik, in overeenstemming met wat U hebt gezegd, er wel voor stemmen, dat de zaak terug gaat naar Burgemeester en Wethouders, om over de wenschelijkheid van dit voor stel, om aan de Kroon te verzoeken het maximum van de verloven A te willen vaststellen op het thans be staande aantal, praeadvies uit te brengen. De Voorzitter: Ik wil nog wel even kort antwoorden. Ik wil U wel toezeggen dat ik niet zeg dat, wat U meent dat hier moet gebeuren, niet geoorloofd is. Als U voor U zelf de opvatting heeft, dat deze wetsbepaling niet een anderen uitleg toelaat zij het dan ook, doordat de weergave van de bedoeling van den wetgever in die bepaling is mislukt dan acht ik het volkomen geoor loofd, als U de zaak zoo ernstig vindt, dat U daarvan gebruik maakt. Dat wilde ik wel even zeggen. Ik vind deze zaak niet zoo vreeselijk ernstig; ik ben van mee ning dat verlaging van het maximum niet zoo'n directe haast heeft. Volgens de wet kunnen wij hier komen tot 121 verloven en er zijn thans maar 58; in zooverre is daar dus wel een zeer groot verschil tusschen. Ik heb verder niet gezegd dat deze zaak bij Burge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 99 meester en Wethouders niet voldoende is voorbereid, maar ik meende dat deze zaak voor den Raad in het algemeen wel eens niet voldoende voorbereid kon worden geacht. Ik meende iets gehoord te hebben, toen ik straks binnen kwam, over een andere zaak, die door sommige leden niet voldoende voorbereid werd geacht en opdat Burgemeester en Wethouders nu niet weer dat fiasco zullen lijden en niet weer het zelfde zal wor den gezegd, heb ik voorgesteld dat Burgemeester en Wethouders eventueel eerst praeadvies over het voor stel van den heer Van der Meulen uitbrengen. Als de heer Van der Meulen zich daarmee kan veree nigen, dan lijkt het mij nu het beste, het praeadvies van Burgemeester en Wethouders in stemming te brengen; wordt het aangenomen, dan is het natuurlijk aangeno men en wordt daarmee het voorstel van den heer Van der Meulen geacht te zijn verworpen, maar wordt het praeadvies verworpen, dan is het de bedoeling dat Burgemeester en Wethouders eerst nog een nader advies over de zaak van de verlaging van het maximum zelf uitbrengen. Het gaat hier dus thans eerst over de juridische kwestie; op den voorgrond staat thans deze vraag, of deze zaak op grond van de wet rijp is voor behandeling in den Raad. De heer Van der Meulen meent van wel op de gronden, waarop hij dat heeft ver dedigd en Burgemeester en Wethouders en ook ik per soonlijk meenen dat dit niet het geval is. Staat de Raad nu aan den kant van den heer Van der Meulen, dan spreekt men zich dus uit dat deze kwestie, als men steunt op de wet, wel rijp is voor behandeling in den Raad, maar laat dan het college, voordat er definitief over verlaging van het maximum wordt gesproken, de zaak eerst nog even precies op papier zetten. De beraadslagingen worden gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt met 17 tegen 12 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren De Vries, Westra, Feitsma, Vromen, Buiel, Weima, mevrouw Van Dijk-—Smit, de heeren Oosterhof f, Ritmeester, Terpstra, Turksma, Peletier, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Hettinga, Van der Schoot, De Boer en .Stobbe. Tegen stemmen: de heeren Wiersma, Botke, B. Mo lenaar, Van der Meulen, Muller, Hofstra, Hooiring, Koopal, Dijkstra, Balk, Van Kollem en M. Molenaar. Het voorstel van den heer Van der Meulen is hier door vervallen. Te 4.05 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 4.20 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. 14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van een verordening betreffende de Winkel sluiting en van een verordening tot wijziging van die op de Marktpolitie, met praeadvies op het adres van een aantal winkeliers in manufacturen enz. betreffende sluiting des Maandagsochtends van tot die branche behoorende winkels (bijlagen 1932 nos. 6 en 8). De Voorzitter: Ik wil er den Raad nog even attent op maken, dat in bijlage 8 is besproken het ingekomen adres van winkeliers in manufacturen en aanverwante artikelen betreffende sluiting des Maandagochtends van tot die branche behoorende winkels, dat daarin verder is afgedrukt een voorstel van de heeren Botke en Van der Meulen betreffende een onderzoek omtrent een middagsluiting van de winkels en een voorstel van den heer Van Kollem in verband met de sluiting van Joodsche winkels. Dan is na het afdrukken van bijlage 8 ook nog ingekomen een voorstel van den heer Turksma in verband met de Zondagsluiting van de Israëlietische winkels; verder is er door de kruideniers en aanver wante bedrijven een nadere uitslag van de stemming onder de betrokken winkeliers ingezonden en ten slotte is nog ingekomen een adres van de Nieuwe Leeuwarder Slagersvereeniging (mededeelingen sub Waar er nu verschillende voorstellen en verzoeken zijn gedaan, zullen die hier waarschijnlijk wel door verschillende personen verdedigd worden en ik zou nu, indien hier leden zijn, die deze verschillende voorstellen en ver zoeken wenschen te verdedigen niet het voorstel van de heeren Botke en Van der Meulen, dat staat daar buiten, maar wel de adressen van de manufacturiers, van de kruideniers en van de Slagersvereeniging en ook de voorstellen van de heeren Van Kollem en Turksma hun willen verzoeken om dan vooral de bijzondere omstandigheden, die zich daarbij voordoen, wel sterk naar voren te willen brengen. Al die voor stellen zullen moeten steunen op artikel 9 van de wet en omdat dit artikel alleen afwijkingen van de bepa lingen der wet toestaat, wanneer er bijzondere omstan digheden zijn, zou ik willen verzoeken die, in afwij king van de algemeene omstandigheden, voor Leeu warden bijzondere omstandigheden sterk naar voren te willen brengen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter. Gaarne zou ik iets willen zeggen naar aanleiding van het ingediende adres van kruideniers hier ter stede en wel aangaande hun verzoek, waarin zij vragen in de gemeentelijke verordening wel te willen vastleggen enkele bepalingen omtrent sluitingsuren hunner zaken, voor zoover deze afwijken van de Rijkswet. Waar artikel 9 van de Winkelsluitingswet de gele genheid opent, dat van gemeentewege uitzonderingen op die Rijkswet worden gemaakt, meenen zij in hun belang deze gelegenheid te moeten benutten en vragen zij in een tot den Raad gericht schrijven om de door hen nader omschreven wenschen in vervulling te doen gaan en in de gemeenteverordening vast te leggen, dat voor de in onze gemeente aanwezige kruideniers- en comestibleszaken de sluitingsuren als volgt worden bepaald a. een sluitingsuur van 12.30—1.30 nam. b. op gewone werkdagen sluiting 's avonds om 7 uur (c. des Zaterdags sluiting om 9 uur d. als rustdag den Zondag aan te wijzen. Mijnheer de Voorzitter, waar het lidmaatschap van den Raad vaak zijn onaangenaamheden meebrengt, is het mij heden een genoegen lid van den Raad te zijn en daardoor gelegenheid te krijgen iets van dit punt der agenda te zeggen en mee te mogen werken om te trachten dit verzoek te verwezenlijken. Mijnheer de Voorzitter, wat mij heeft getroffen, is de groote eenheid, die over deze zaak onder de betrok kenen heerscht. Mocht dit in die branche meer tot uiting komen; dit zou zeer zeker zijn goede zijde hebben. Wat blijkt toch uit dit adres? Dat hier ter stede 196 zaken gevestigd zijn, die kunnen worden aangemerkt als kruideniers- en comestibleswinkels, hetwelk geble ken is uit een nauwkeurig onderzoek, dat daaromtrent is ingesteld en dat al die winkeliers zich bijna en bloc verklaarden vóór de 4 punten, die bij schrijven aan dezen Raad zijn toegezonden; 166 gingen met alle 4 voorstellen accoord, 9 maakten een enkel bezwaar, dat echter toch niet van zoo'n overwegend belang was, dat het invoering van de gevraagde besluiten in den weg zou staan en 21 van de 196 hebben zich er tegen ver klaard. Evenwel, deze tegenverklaring droeg vaak zoo'n bedenkelijk karakter, dat ik deze moeilijk als serieus kan beschouwen. Vandaar, mijnheer de Voorzitter, dat het heel gemakkelijk gaat deze zaak met warmte te verde digen, gezien bovenstaand resultaat der gehouden enquête.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 11