110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. zaak zoo zien dat, eer de Raad zich een oordeel vormt over een vrije middag, men er toe moet komen om nog eens weer, maar nu met nog grooter kracht, te vragen naar een gemeenschappelijk overleg. Dat gemeenschap pelijk overleg kan wel degelijk verkregen worden, als die zaak maar het ernst wordt betracht. Wat de heeren Botke en Van der Meulen nü willen is de paarden achter den wagen spannen. Men zegt wel eens dat het vergif in de staart zit, maar ik geloof niet dat dit nu in de staart zit maar in het begin. Wij zijn niet geroe pen om ons eerst een oordeel te vormen, maar wij zijn wèl geroepen om eerst te trachten een ernstig overleg te krijgen en wel in dezen zin, dat niet alleen de werk gevers maar ook de werknemers en ook een derde groep, het publiek, daarin een gelijk recht van spreken zal krijgen. Want als wij ons hier geroepen achten om het algemeen belang te behartigen, dan bestaat dat algemeen belang niet alleen in het belang van de werk gevers en werknemers, maar ook tegelijkertijd in het belang van het publiek. Als men nu de motie van den heer Botke c.s. aan neemt, zal deze handelwijze gelijken op de bekende slang van Cleopatra; zoo zal de waarde van het voor stel te niet gaan. Want men mag denken en spreken zooals men wil, maar voor mij is het uitgemaakt dat de Minister duidelijk en herhaaldelijk heeft gezegd dien vrijen middag moogt gij regelen zooals gij wilt, maar de eerste eisch, die ik stel, is deze, dat de Winkelslui tingswet is gemaakt in het belang van de winkeliers. Wil men dus iets bereiken, dan moet naar mijn oordeel eerst het college van Burgemeester en Wethouders nogmaals zien te bewerken dat er een werkelijk overleg zal plaats hebben De heer Muller: Dat willen wij immers ook De heer Terpstra: en als de heeren Sociaal-Demo craten dat ook willen, dan hadden zij die motie anders moeten redigeeren, want het gaat niet aan, dat de Raad zich eerst een oordeel vormt, dat alleen hierin bestaat, dat men een vrijen middag zou willen en dat er dan eerst Burgemeester en Wethouders zeggen dat ook terecht overleg zal komen. Men zal in de omgekeerde volg orde moeten werken, eerst, ik herhaal het, overleg en dan misschien een oordeel in dien vorm uitgesproken dat er een vrije middag zal komen. Er is nog één zaak, die op het oogenblik onze aan dacht bezig houdt en dat is wel die naar aanleiding van het adres van de melktappers en melkventers. Ik had verwacht dat, waar de heer Van Kollem daar vroeger op gewezen heeft, hij daar nu ook op zou wijzen en ik zou het dan hebben nagelaten. Maar de heer Van Kol lem heeft dat niet gedaan en daarom wil ik er op wijzen dat, als deze regeling werkelijk haar beslag zal krijgen, dan ook die groep niet moet worden vergeten. Ik weet wel dat Burgemeester en Wethouders met praeadvies zullen komen, maar de Winkelsluitingswet verzet zich daartegen niet en de geest van die wet is wel degelijk zoo, dat die zaak, als door mij genoemd, nü behandeld zou kunnen worden. Kan die dus op dit oogenblik niet aan de orde komen, dan zou ik toch met aandrang aan Burgemeester en Wethouders willen vragen om die zaak zoo spoedig mogelijk te onderzoeken. Want ook hier geldt, dat er voor deze menschen geen dag en geen nacht langer meer gewacht mag worden; de tegenstel ling zou te groot worden, als Leeuwarden in het bezit kwam van een goed gestileerde verordening en daarbij een regeling voor de melktappers zou zijn vergeten. De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen om thans de vergadering te schorsen. Ik heb op het oogenblik nog 3 sprekers op mijn lijstje en ik weet het niet, maar er zullen er vermoedelijk nog wel meer komen. Dan komt de verdediging van Burgemeester en Wethouders, die wel niet van repliek zullen willen afzien, zoodat het nog wel later zal worden. Ik zou dus voorstellen om nu eerst te pauzeeren en om 8 uur weer bijeen te komen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Het spijt mij wel. maar ik moet een voorstel doen om Uw voor stel eenigszins te wijzigen. Het valt mij n.l. heel moeilijk om hier vanavond om 8 uur aanwezig te zijnik heb vanavond en misschien zijn er hier meer leden, die in een dergelijk geval verkeeren -een vergadering elders, waar ik beslist zal moeten wezen; ik moet heden avond de jaarvergadering van het Ziekenfonds leiden. Ik zie ook wel de belangrijkheid in om deze vergadering voort te zetten, maar moet dat nu beslist van avond? Ik zou het voorstel willen doen om deze vergadering op een anderen tijd voort te zetten, door b.v. morgen weer te vergaderen. Ik weet wel dat daar eenige be zwaren tegen zijn, omdat het dan een nieuwe verga dering wordt geacht te zijn en die dan weer voor uit- keering van presentiegeld in aanmerking komt en ik zou geen goed Vrijheidsbonder zijn, wanneer dat door mij, in verband met de door ons noodig geachte zuinigheid, niet zou worden betreurd, maar ik geloof dat deze zaak belangrijk genoeg is, om thans over dat bezwaar heen te stappen en ik persoonlijk wil mijn recht op presentie geld dan wel opgeven, door b.v. 5 minuten te laat ter vergadering te komen. De heer HooiringMijnheer de Voorzitter, zouden wij nu niet kunnen doorgaan, zoo, dat die 3 sprekers nog het woord verkrijgen en dat dan van repliek wordt afgezien De Voorzitter: Persoonlijk heb ik daar geen bezwaar tegen, alleen zou ik willen zeggen, als dan de Wester parkstraat maar niet wordt vergeten. Spreker brengt in stemming zijn voorstel om thans de vergadering te schorsen tot hedenavond 8 uur. Het voorstel van den Voorzitter wordt met 18 tegen 11 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Westra, Feitsma, Wiersma. Botke, Buiel, B. Molenaar, Van der Meulen, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Ritmeester, Turksma, mevr. Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Hettinga, Van der Schoot, De Boer, Van Kollem, Stobbe, M. Molenaar en De Vries. Tegen stemmen: de heeren Vromen, Weima, Ooster hof f, Terpstra, Peletier, Muller, Hofstra, Hooiring, Koopal, Dijkstra en Balk. Te 6.15 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 8 uur nam. wordt de vergadering hervat. Alsdan zijn aanwezig alle leden, behalve de heer Oos- terhoff. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik mij graag schaar aan de zijde van die sprekers, die hebben betoogd, dat naar hun meening de interpretatie, welke de Minister gelieft te geven aan artikel 6 van de Winkelsluitingswet, niet juist is. Zooals het artikel daar ligt, kan er nooit uit gelezen worden dat het alleen en uitsluitend betreft het belang van de winkeliers. Weliswaar moge het helaas waar zijn, dat de Minister zijn beslissing in dat artikel zoo tracht te plooien, dat het alleen het belang van de winkeliers geldt, maar, zooals ik zeg, dat kan nooit uit dat artikel worden gehaald en dat is naar mijn meening ook niet een gezonde en gangbare opvatting van der gelijke dingen. Ik meen toch dat het zoo is gesteld, waar de belangen van de winkeliers en van de winkel Verslag van de handelingen van den bedienden beide in het bedrijf liggen en zij het bedrijf samen uitvoeren, dat dit dus ook twee groepen zijn, die ook ten opzichte van de bedrijfsvoorwaarden. die in die bedrijven zullen heerschen, beide iets hebben te zeggen en dat met die beide groepen althans overleg moet worden gepleegd en met hun beider belang moet wor den gerekend. Ik meen dat ik daarmee ook sta op een gezond Anti- Revolutionnair standpunt. De officieele Anti-Revolu- tionnaire literatuur zegt daarvan het volgende ,,De gemeentelijke wetgever dient bij een sluitings gebod van de winkels ook het oog te slaan op de belangen van het winkel-, café- of restaurantperso- neel en de bezorgers." Ten opzichte van de vrees dat, indien hier een meer derheid zou zijn voor een verplichte middagsluiting, de Minister dat besluit zou verwerpen, moet ik zeggen, dat ik ook vrees dat de Minister het misschien zou verwer pen, maar ik meen toch, als hier een principiëele uit spraak van den Raad wordt gevraagd, dat wij ons best zullen moeten doen om de zaak zoo zuiver mogelijk tc stellen. Verder wil ik mij graag aansluiten bij mijn partij genoot, den heer Weima, waar deze heeft gesproken over het pleidooi, dat door den heer Van Kollem is ge leverd met betrekking tot het door hem ingediende voorstel. Het kan bekend zijn, dat met de bezwaren, die voortvloeien uit iemands religieuze overtuiging, van onze zijde altijd zeer ernstig rekening zal worden ge houden. Dat is de gangbare opvatting met betrekking tot gewetens- en geloofsverhoudingen bij de Anti-Revo- lutionnaire partij en ook bij de Christelijk-Historische partij. De Overheid mag naar mijn meening de geloo- vige Israëlietische winkeliers of, zooals de heer Van Kollem zegt, in dezen de wetsgetrouwe Israëlietische winkeliers niet in een economische situatie brengen, dat zij de voorschriften van den Sabbath zouden moeten overtreden. In tegenstelling met de verklaring, die ik wensch af te leggen, dat ik mij dus graag aan de zijde van den heer Van Kollem zal scharen, moet ik er direct aan toe voegen, dat ik mij helaas niet kan vereenigen met het geen door den heer Turksma is naar voren gebracht. Ik kan het niet helpen, maar dat betoog heeft mij, vooral omdat het van een Vrijzinnig-Democraat kwam, niet zeer aangenaam aangedaan. En toen het ging over art. 5 van de Winkelsluitingswet, bleek het, dat de heer Van Kollem daar inderdaad studie van had gemaakt en dat deze de zaak goed onder de knie had, dit in tegen stelling met den heer Turksma, die, naar ik meende te bemerken, artikel 5 niet voldoende had geraadpleegd, maar toch wel zoodanig, dat hij wist dat dit artikel niet een bate kon opleveren voor sigarenwinkeliers. Zoo danig had hij dus blijkbaar het artikel wel geraadpleegd; meer zal ik daarvan niet zeggen. Ik zou thans nog iets willen zeggen over de verplichte middagsluiting. Zooals ik heb gezegd, zal ik mij gaarne aan de zijde van die heeren scharen, die probeeren een principieele uitspraak ten opzichte van die zaak te krijgen, echter ook ik vrees, indien daarvoor hier al een meerderheid wordt gevonden, dat de Minister het zal afwijzen. Ik heb lof voor het pogen van den jurist aan de overzijde, den heer Van der Meulen, die heeft ge tracht den Minister met zijn eigen interpretatie te doen vastloopen of te vangen, maar toch heb ik groote vrees dat het niet zal worden goedgekeurd. En indien voor een verplichte middagsluiting geen meerderheid in den Raad mocht worden gevonden en daarmee wil ik eindigen, er is al zooveel gesproken dan zou ik toch graag met alles wat in mij is willen aanbevelen de po ging, die van deze zijde door den heer Van der Schoot is gedaan, om het zoo ver te sturen, dat de winkels des avonds om 7 uur en des Zaterdagsavonds om 9 uur tot sluiting over kunnen gaan. Dan is ook de kermiszondag nog ter sprake gebracht, van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 111 maar ik meen dat die geschiedenis ook gevoegelijk bij het desbetreffende artikel in behandeling lean komen; ik behoud mij dus het recht voor om, als dat artikel aan de orde komt, over die zaak nog het een en ander te zeggen. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb niet zoo heel jveel meer te zeggen na alles wat hier van middag al is gezegd, maar ik zou willen beginnen met een opmerking te maken naar aanleiding van wat de heer Turksma hier van middag in het midden heeft ge bracht. Daarbij viel te constateeren, dat de heer Turksma zijn speech te voren op schrift had gesteld, wat natuurlijk ieder voor zich moet weten, maar hij las daaruit voor dat de argumenten van de heeren Botke en Van der Meulen zeer zwak waren De heer Turksma: Dat wist ik toch vooruit niet De heer Muller: Dat wilde ik juist vragen. V/as U zoo vooruitziend, dat al wist, dat die argumenten zoo zwak waren? Uit hetgeen LI voorlas zouden wij moeten opmaken, dat LI dat wèl te voren wist. Ten opzichte daarvan zou ik dit willen zeggen, indien men iemand of iemands standpunt wenscht te bestrijden, dan is dat heel best, maar dan meen ik dat men van te voren toch van de veronderstelling moet uitgaan, dat men eerst de tegenpartij moet hooren De heer Turksma: Ik had dat niet op schrift, dat zeg ik toch De heer Muller: Als dat niet het geval was, trek ik die woorden in. Dan zou ik nog even willen spreken over datgene, wat de heer Terpstra in het laatst van zijn speech heeft genoemd, de kwestie van de melktappers. Ofschoon die geschiedenis en het verzoek van de melktappers om een regeling te treffen, waardoor zij er van verlost zullen worden om hun klanten op Zondag te bedienen, hier buiten staat, geloof ik toch dat het goed is om bij deze zaak, nu over de geheele regeling van de winkelsluiting, enz. besloten wordt, aandrang uit te oefenen om ook voor deze menschen de zaak te regelen. Het is bekend, dat deze menschen gedurende een groot deel van het jaar niet alleen 6 dagen in de week maar ook nog op Zondag in de weer moeten zijn voor hun broodje, om dat de onderlinge concurrentie het niet mogelijk maakt om in den zomer op Zondag geen melk te bezorgen. Waar hier nu een tamelijk groot belang bij betrokken is van een groot aantal personen, waar de directies van de verschillende fabrieken hier welwillend tegenover die menschen staan bij hun pogen om verlost te worden van den Zondagsarbeid en waar wij de overtuiging hebben, dat wij van die menschen de medewerking hebben en dat zij alle pogingen in het werk willen stel len om op Zondag nog versche melk voor zuigelingen en zieken beschikbaar te stellen, daar meen ik dat hier een poging moet worden gedaan om ook voor die men schen de Zondagsrust in den zomer te verkrijgen en dat dit mogelijk is. Ik stem toe, dat deze zaak niet buiten de Gezondheidscommissie om kan gaan, maar ik zou er toch met den grootsten aandrang bij Burgemeester en Wethouders op willen aandringen, dat zij zoo spoedig mogelijk stappen doen bij de Gezondheidscommissie, opdat, als de zomermaanden in het land zijn, die men schen dan ook zullen kunnen profiteeren van de Zon dagsrust, gelijk ieder daar zooveel mogelijk van kan profiteeren. De heer Vromen (die intusschen ter vergadering is gekomen): Mijnheer de Voorzitter. Bij het vele wat wij heden middag over het aanhangige voorstel hebben ge hoord, is, behalve misschien door den heer Terpstra, over het voorstel zelf, zooals het daar ligt, weinig ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 17