90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932.
en geroepen zijn om ons weer uit te spreken over dat
nadeel, dat niet onzerzijds maar Uwerzijds is gescha
pen, willen wij trachten dat nog te voorkomen
De heer Muller: Maar niet langs een achterdeurtje
De heer Terpstra: en daarom verklaar ik mij
voor het voorstel om deze voorwaarde te laten staan.
De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter, ik
moet nog even terug komen op de woorden, die zoopas
aan mijn adres zijn gericht door den heer Wiersma en
die een grooteren indruk op mij zouden hebben gemaakt,
als de heer Wiersma in de vorige Raadszitting voor
het voorstel tot aankoop van het oude ijsbaanterrein
zou hebben gestemd. Nu hij daar tegen heeft gestemd,
kan ik mij niet aan den indruk onttrekken, dat hij deze
voorwaarde aangrijpt als de stroohalm om deze geheele
zaak te laten kelderen of, zooals de heer Muller zegt,
dat hij nog langs een achterdeur de geheele zaak tracht
in den grond te boren. Daarom kan ik beter de woorden
van den heer Peletier apprecieeren, die daar ten minste
openlijk voor uitkomt.
Nu blijkt dat die voorwaarde van mij een onover
komelijk bezwaar zou zijn, trek ik die in omdat ik het
ook dan nog in het belang van de gemeente acht dat
deze koop doorgaat en ik kan dat te gereeder doen
dit aan het adres van den heer Terpstra omdat hier
een toezegging van de Club ter tafel ligt, dat in die
richting nog wordt gewerkt en ik geen reden heb om
ten opzichte van die toezegging eenig wantrouwen te
hebben.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, een kleine
opmerking naar aanleiding van deze geschiedenis. Ik
zal niet terugtasten op hetgeen hier over deze zaak in
den Raad is gesproken, ik heb alleen te maken met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders met be
trekking tot voorwaarde 16, die men wenscht terug te
nemen. Ik voel daar niets voor; wat de Sociaal-Demo
craten doen, moeten zij voor hun rekening nemen, maar
ik heb gemeend, toen de Raad tot deze transactie over
ging, dat men hier ook tot een belangrijke factor van
tegemoetkoming van de gemeente naar ,,De IJsclub"
overging en in dat verband heb ik dan ook gevoeld,
dat de gemeente in dien zin eenig recht heeft bij deze
transactie. Ik wil mij dan ook verklaren voor de ge
dachte van den heer Wiersma om de voorwaarde te
handhaven, ik voel er niets voor om die te laten ver
vallen. Wat de Sociaal-Democraten willen doen, moeten
zij zelf uitmaken, ik zal daar niet op ingaan, maar ik
sta op het standpunt, dat de gemeente bij deze trans
actie die reserve vraagt en aan den anderen kant eenig
toezicht. Niet dat „De IJsclub" het niet af kan, maar
de gemeente moet niet die zeggenschap opgeven en
daarom meen ik dat de heer Wiersma daaraan terecht
wil tegemoet komen door voorwaarde 16 te handhaven.
De heer Ritmeester is intusschen ter vergadering
gekomen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
nog een enkel woord willen spreken naar aanleiding
van wat de heer Van der Meulen naar voren heeft
gebracht. Ik geloof dat mijn houding in dezen en de
houding van deze zijde niet zoozeer bevreemding be
hoeft te wekken als de houding van de Sociaal-Demo
craten. Ik vind dat de houding van deze heeren zeer
moeilijk is te verdedigen, maar men moet dat overigens
maar met eigen beginselen in overeenstemming zien te
brengen.
Wat betreft het voorstel van den heer Van der
Meulen, kon men hebben beluisterd dat, toen de heer
Van der Meulen die voorwaarde had gesteld, ik bij
de bespreking van die zaak heb gezegd, dat die voor
waarde mij sympathiek toeleek, maar men heeft toch
ook gehoord, dat ik op dit standpunt stond, dat ik het
zou toejuichen, als de geheele transactie zoo mogelijk
van de baan kwam. Dat heb ik voldoende laten uit
komen
De heer Van Kollem: Dat had U eerder moeten
zeggen
De heer Wiersma: waar ik bij wijze van een
korte verklaring heb gezegd dat wij hier absoluut geen
gemeentebelang in zagen opgesloten. Maar, heb ik ge
zegd, indien er toch een meerderheid zou zijn voor het
aangaan van deze transactie, dan zou men er van deze
zijde toch ook prijs op stellen dat de door den heer
Van der Meulen gestelde voorwaarde daarbij wordt
aanvaard, omdat er dan althans nog iets blijft bestaan
van de voorwaarden, die indertijd zijn gesteld en die
ook van onze zijde instemming hebben gehad. Daarom
achten wij op het oogenblik deze voorwaarde niet vat
baar om ze te laten vervallen en is er dan ook niets
vreemds gelegen in onze houding.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, het doet
bij deze discussies toch wel eigenaardig aanin een
vorige vergadering hebben de heeren het voorstel, dat
toen van onze zijde werd gedaan, met hand en tand
bestreden, terwijl wij ter verdediging van de belangen
van de arbeiderskinderen een bepaalde zaak van „De
IJsclub" trachtten gedaan te krijgen en nu wij die voor
waarde intrekken, nu nemen onze tegenstanders ons
voorstel over, alleen om de zaak zelf in den grond te
boren. Ik ben nu bijna 10 jaar lid van den Raad, maar
een dergelijke politiek heb ik hier nog nooit meege
maakt
De heer Wiersma: Dat is de practijk
De heer Hooiring: Ja, van jullie, maar niet van ons.
Ik acht het gelukkig, dat wij zoo goed hebben gezien
wat de overzijde zou doen en dat wij daarom hebben
besloten de voorwaarde niet te handhaven, want als wij
dat wel hadden gedaan, dan zouden wij mee oorzaak
zijn om het belang, dat wij op het oog hebben, met hun
hulp in den grond te boren. Ik constateer dat wij zeer
juist hebben gezien, dat wij de voorwaarde hebben
ingetrokken om daardoor te bereiken wat wij willen
bereiken en dat wij ons niet door de heeren in de luren
hebben laten leggen.
De Voorzitter wil tot stemming laten overgaan.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Ik had het
woord nog gevraagd. De zaak is zoo, dat het hier thans
niet gaat over de hoofdzaak, waarover in de vorige
vergadering is besloten; de kwestie, waarover het nu
gaat, is een zeer gering bijkomend iets. Ik heb den
vorigen keer voor een moeilijke keuze gestaan, of ik
voor of tegen zou stemmen. Het voorstel als zoodanig
was mij wel sympathiek en ik gun Leeuwarden als mid
delpunt, ook op het gebied van de ijssport, graag een
groote baan, maar de omstandigheden, waarin wij op
het oogenblik verkeeren en daarbij genoemd het feit,
dat hier althans nog behoorlijk aan de ijssportbehoefte
voldaan kan worden, zijn voor mij een motief geweest
om een andere houding aan te nemen; de crisisomstan
digheden maakten voor mij niet mogelijk wat anders
wel mogelijk was. Nu echter eenmaal tot de zaak is
besloten, wil ik toch ook graag het voorstel, dat met
een goede bedoeling is gedaan, steunen en niet van de
gelegenheid profiteeren om de heele zaak aan kant te
maken, door tegen dit voorstel te stemmen, omdat over
de groote kwestie al is beslist.
De beraadslagingen worden gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 91
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 17 tegen 12 stemmen aangenomen.
Voor stemmen: de heeren Balk, De Boer, Van Kol
lem, M. Molenaar, De Vries, Westra, Botke, B. Mole
naar, Van der Meulen, Ritmeester, Turksma, Muller,
mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Het
tinga, Hooiring, Koopal en Dijkstra.
Tegen stemmen: de heeren Van der Schoot, Stobbe,
Feitsma, Wiersma, Vromen, Buiel, Weima, mevrouw
Van Dijk—Smit, de heeren Oosterhoff, Terpstra, Pe
letier en Hofstra.
Het voorstel van de heeren Feitsma en Hofstra is
hiermede vervallen.
12. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op
het adres der vereeniging Leeuwarder School- en
Kinderwerktuinen"houdende verzoek haar het terrein
tusschen de Delistraat en de Sumatrastraat kosteloos
in bruikleening te geven, zoomede om een subsidie uit
de gemeetekas.
Dit praeadvies luidt als volgt
Om praeadvies is in onze handen gesteld nevens
gaand adres der vereeniging „Leeuwarder School- en
Kinderwerktuinen", waarin zij Uwen Raad verzoekt
haar voor het inrichten en exploiteeren van een werk-
tuin voor kinderen gratis in bruikleen te geven het
terrein, gelegen tusschen de Delistraat en de Sumatra
straat, nadat dit terrein voor het doel voldoende zal zijn
bewerkt en aangelegd, en voorts om haar ten behoeve
dier exploitatie een subsidie uit de gemeentekas te ver-
leenen van 665. zijnde het nadeelige saldo van de
bij het adres gevoegde begrooting der exploitatie- en
inrichtingskosten.
Er is bij de behandeling van deze aangelegenheid in
ons College één vraag gerezen, waarvan de beantwoor
ding van overwegenden invloed moest zijn, en derhalve
geweest is, op de beslissing omtrent het aan Uwe Ver
gadering uit te brengen advies. Wij bedoelen de vraag,
of het met het oog op de huidige tijdsomstandigheden
en op de kans dat de algemeene ongunstige toestanden
zich in de naaste toekomst voor onze gemeente meer
dan tot dusverre zullen doen gevoelen, gewettigd is om
ten behoeve van het onderwerpelijke doel een nieuwen
en niet onaanzienlijken geldelijken last op de gemeente
kas te leggen. Wij hebben gemeend deze vraag voor-
het oogenblik ontkennend te moeten beantwoorden,
vermits ons College van oordeel is een standpunt,
door ons reeds bij het samenstellen van de begrooting
voor 1932 ingenomen dat, zoo de reeds toegekende
subsidies voorshands al kunnen worden bestendigd, in
ieder geval het verleenen van nieuwe in den tegenwoor-
digen tijd, tenzij in zeer buitengewone gevallen, niet
dient plaats te hebben. Dit klemt te meer, waar het een
subsidie betreft als het onderhavige, bestaande uit een
rechtstreeksche bijdrage van, voor de eerste maal,
665. uit een indirect subsidie ten beloope van het
gemis der eventueele opbrengst, dan wel van het genot,
van het terrein aan de Delistraat, dat 6850 M2.
groot is, alsmede uit de kosten, verbonden aan het
in orde maken, afrasteren en van eene beplanting
voorzien van dat terrein, welke kosten de Directeur
der Gemeentewerken op rond 9000.— begroot.
Bovendien moet men te dezen rekening houden met de
consequenties, waarvoor het gemeentebestuur zich ge
plaatst kan zien na het verleenen van medewerking aan
het totstandbrengen en instandhouden van een kinder-
werktuin in het Oostelijk stadsdeel, wanneer later deze
of een andere vereeniging bij de gemeente mocht aan
kloppen om steun voor zulk een werktuin aan een
anderen kant van de stad; men moet derhalve nu reeds
de mogelijkheid van verdere financiëele offers ten be
hoeve daarvan in het oog houden.
Deze overwegingen hebben ons College doen be
sluiten Uwe Vergadering te adviseeren thans niet gun
stig op het verzoek te beslissen, hoe welwillend men
ook tegenover het streven der adresseerende vereeni
ging zou mogen staan.
Naast het bovenstaande bezwaar heeft de overwe
ging van het ingediende verzoek overigens ook andere
bedenkingen doen rijzen, waarop wij thans slechts ter
loops de aandacht willen vestigen, doch die vóór inwil
liging daarvan een punt van nadere overweging
zouden moeten uitmaken. Zoo in de eerste plaats de
vraag, of het begeerde terrein voor het beoogde doel
wel in alle opzichten geschikt is te achten, met name
of de aanwezigheid van een verzameling kinderwerk-
tuintjes aan de omgeving ter plaatse wel ten goede zal
komen en niet tot gerechtvaardigde klachten van de
omwonenden aanleiding zou kunnen geven. Verder de
vraag, of een stuk grond aan den buitenkant van de
stad zich voor den aanleg van werktuinen niet beter zou
leenen dan het terrein aan de Delistraat, en, ten slotte,
of het gemeentebelang zich tegen de gewenschte be
stemming van dit terrein, mede gelet op de waarde van
den grond, niet verzet. Deze, en wellicht nog andere,
punten zouden eventueel alsnog onder het oog moeten
worden gezien.
Is ons College op de hiervoren medegedeelde motie
ven van gevoelen, dat aan inwilliging van het verzoek
der vereeniging „Leeuwarder School- en Kinderwerk
tuinen" op het oogenblik een overwegend bezwaar van
geldelijken aard in den weg staat, wij zijn, wanneer zij
daarop prijs blijkt te stellen, bereid om bij het opmaken
van de ontwerp-begrooting voor het jaar 1933 opnieuw
na te gaan of het, mede in verband met de ontwikkeling
van den economischen toestand in het algemeen en van
den financiëelen toestand van Leeuwarden in het bij
zonder, mogelijk en raadzaam is aan haar verlangen
tegemoet te komen.
Op grond van het een en ander geven wij Uwe Ver
gadering thans in overweging afwijzend op het verzoek
der vereeniging te beschikken.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Dit prae
advies van Burgemeester en Wethouders op het adres
van de vereeniging „Leeuwarder School- en Kinder
werktuinen" is mij niet meegevallen. Het is mij tegen
gevallen ik had gehoopt, waar het hier zoo'n sym
pathieke zaak betreft, dat er een gunstig praeadvies zou
worden uitgebracht. Ik moet echter ook zeggen, dat de
kosten mij óók zijn tegengevallen; ik had niet gedacht
dat de inrichting van school- en kinderwerktuinen zoo
veel zou moeten kosten en ik kan wel meedeelen dat
het bestuur van de vereeniging, die het subsidie heeft
aangevraagd, er ook zoo over denkt; het had ook niet
gedacht dat er een zoo hoog bedrag mee gemoeid zou
zijn.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders in hun
praeadvies
„Er is bij de behandeling van deze aangelegenheid
in ons College één vraag gerezen, waarvan de be
antwoording van overwegenden invloed moest zijn,
en derhalve geweest is, op de beslissing omtrent het
aan Uwe Vergadering uit te brengen advies. Wij
bedoelen de vraag, of het met het oog op de huidige
tijdsomstandigheden en op de kans dat de algemeene
ongunstige toestanden zich in de naaste toekomst
voor onze gemeente meer dan tot dusverre zullen
doen gevoelen, gewettigd is om ten behoeve van het
onderwerpelijke doel een nieuwen en niet onaanzien
lijken geldelijken last op de gemeentekas te leggen.
Wij hebben gemeend deze vraag voor het oogenblik
ontkennend te moeten beantwoorden, vermits ons
College van oordeel is een standpunt, door ons
reeds bij het samenstellen van de begrooting voor