186 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. weren, eene opvatting, welke ons College, gezien de gebreken van aesthetischen aard, aan het glimmende marmerglas eigen, tot de zijne heeft gemaakt. De vergelijking, in de toelichting tot het adres ge maakt tusschen het spiegelen van marmerglas en dat van het spiegelglas der winkelruiten, gaat ten eenen- male mank. Blijkbaar ontgaat adressant hier het princi- piëele verschil, dat er bestaat tusschen een materiaal hetwelk de dragende functie van het gebouw tot uit drukking moet brengen, en een spiegelruit, die slechts dient als een doorzichtige afscheiding tusschen het interieur en de buitenwereld. Met de Schoonheidscommissie blijven wij van oor deel, dat de bepaling betreffende het aanwenden van dof marmerglas in ons besluit terecht is opgenomen en dat mitsdien de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde onveranderd moet worden gehandhaafd. De opmerkingen, welke adressant zich in de bij zijn adres gevoegde toelichting veroorlooft met betrekking tot het werk en de taak der Schoonheidscommissie hier ter stede, verdienen na het zeer juiste antwoord, door die commissie in haar rapport daarop gegeven, hier geen verdere bespreking. Onder mededeeling dat, naar het ons wil voorkomen, voor het vragen van de in artikel 70, tweede lid, der Bouwverordening bedoelde bijzondere voorlichting in dit geval niet voldoende aanleiding bestaat, geven wij U in overweging het beroep tegen voormeld besluit van ons College ongegrond te verklaren. De beraadslagingen worden geopend. De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb met belangstelling dezen Raadsbrief gelezen en ik wil op den voorgrond zetten dat ik geen deskundige ben, maar ik meen toch eenige tegenstrijdigheid te ontdekken in het besluit van de Schoonheidscommissie. Burgemeester en Wethouders geven de meening van die commissie als volgt weer ,,Met de Commissie waren wij, en zijn wij nog, van meening, dat marmerglas in het algemeen be schouwd moet worden als een materiaal, dat gezien het opzichtige en weinig fraaie uiterlijk allerminst is aangewezen voor de bekleeding van puien of voor eenige andere toepassing aan de gevels van gebouwen." Ik zal het niet wagen om dat te bestrijden, omdat ik geen deskundige ben, maar het punt, waarop ik juist de aandacht wilde vestigen, is het volgende, n.l. dat Burgemeester en Wethouders de aandacht vestigen op de mededeeling der Commissie ,,dat het z.g. dof gepolijste marmerglas (waarvan haar door adressant Heidoorn een klein monster was getoond dat volgens hem bij toepassing in groote vlakken een dof karakter zou bezitten en dat naar aanleiding daarvan bij een tweetal perceelen Nieuwestad nos. 76 en 101 is toegestaan) in de practijk allerminst dof bleek te zijn," en dat er verder wordt gezegd ,,Deze ervaring was uiteraard voor de commissie een reden te meer om deze soort van gevelbekleeding, tenzij zij beslist dof was, verder overal te weren, een opvatting, welke ons college, gezien de gebreken van aesthetischen aard, aan het glimmende marmer glas eigen, tot de zijne heeft gemaakt." Daar zie ik iets tegenstrijdigs in. Ik heb van den des kundige een monster van het z.g. doffe marmerglas gezien en ik ben daar zelfs in dezen werkelijk nog van geschrokken, want de bezwaren, die adressant tegen het doffe marmerglas heeft gemaakt in verband met de mogelijkheid om het te bevuilen en te beschrijven, deel ik wel. Wanneer nu de Commissie bezwaren heeft tegen het toepassen van marmerglas in het algemeen, dan deel ik die bezwaren wel, maar de Commissie wenscht het wel toe te staan als het dof is. Ik zou het college nu willen vragen of, indien dit doffe marmerglas was toegepast bij het perceel Nieuwestad 76, het dan de overtuiging had, dat dit in overeenstemming zou zijn met de schoonheidsleer. Als ik daar geen opheldering over krijg, staat het voor mij vast. dat ik zal stemmen tegen dit praeadvies. De heer HettingaMijnheer de Voorzitter. Het is ook met eenigen schroom, dat ik het woord vraag, omdat ik niet zoozeer in zake bouwkundige eischen deskundig ben. Maar waar ik mijn stem hierover moet uitbrengen, meen ik toch goed te doen mijn meening te motiveeren; nadat ik de zaak heb opgenomen, meen ik toch aan de motiveering van mijn meening uiting te moeten geven en mijn inzicht ten opzichte van deze zaak te moeten geven. Dat moge dan misschien eenerzijds de schijn wekken, dat men zich met iets bemoeit, waaromtrent men geen deskundigheid bezit, maar laat ik daar dan maar een uitdrukking tegenover stellen, die men op het platteland dikwijls hoort: ,,it kin in master misse". Ook bij deskundigen is het meermalen gebleken, dat zij er vierkant bij door waren. Een tweede argument, dat misschien ook wel even mag worden aangesneden, is het feit dat, als menschen van allerlei genre iets nastreven, zij zoo gemakkelijk geneigd zijn om er wat te ver mee te gaan. Dat doet mij denken aan wat ik wel eens van de hoogst staande menschen in de drankbestrijding heb gehoorder is bijna geen of hij overdrijft soms wel eens. In de derde plaats is mij vaak gebleken dat menschen, die van buiten komen en gewoon zijn van de natuur veel notitie te nemen, vaak veel gezonder inzicht heb ben dan deskundigen. Daarom waag ik het er dan ook op om mijn meening te zeggen. De motieven, die door de Schoonheidscom missie worden aangevoerd, zijn gezien het opzichtige en weinig fraaie uiterlijk". Nu vraag ik maar hoe men het woord opzichtig definieert en dan meen ik, dat op zichtig zelfs wel fraai kan zijn. Ik wil dat met een heel klein voorbeeld, dat ik indertijd heb gehoord, demon- streeren. Indertijd, ik was toen nog in mijn jongens jaren, maakte een koopvrouw uit Franeker, die de Friesche kap droeg, met haar zoon een reis naar Duitschland. De verschijning van de daar onbekende, opzichtige Friesche kap had daar den indruk verwekt, door de pers vertolkt, dat zij de Koningin van Spanje was. Haar kleeding was dus opzichtig en fraai tegelijk, maar of iets fraai Is, is op zichzelf ook weer aan smaak onderhevig. Verder wordt als motief van de Schoonheidscom missie genoemd dat men zich in dit marmerglas kan spiegelen. Ik ben van morgen eens bij de winkelpui van Bosma langs geloopen en het bleek mij, dat men zich bij donkere lucht in de spiegelglazen van Ganzevoort veel helderder kon spiegelen dan in het marmerglas: daar was ook wel eenige spiegeling in, maar in het glas was een veel helderder spiegeling. Een dame kon er zich wel in kappen. Daarnevens wordt door den deskundige en door den betrokkene aangehaald, dat marmerglas zeer nuttig is in het gebruik en dat het niet gemakkelijk kan worden bemorst. En nu trok het mijn aandacht, dat de aan het marmerglas van Bosma belendende gemetselde muur van Bijlsma met krijt was bemorst en aan den anderen kant de pilasters van Ganzevoort met spijkers waren bekrast. Ik heb toen gedachtwat maakt zwart mar merglas dan toch een mooi onderscheid, want dat blijft daarvan verschoond en het blijkt dus zeer practisch om dat glas te gebruiken. Ik heb ook het oog gevestigd op de zaak van Feitsma, waar dat glas ook is gebruikt. Men ziet daar hoe goed wit op dat zwart uitkomt; op den zwarten gevelband boven van marmerglas staat met witte letters de naam Feitsma. Dat trekt direct de aandacht van de koopersmij dunkt dit is een mooie reclame. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. 187 Ik vind werkelijk, dat de Schoonheidscommissie hier te ver gaat en dat het argument omtrent het spiegelen en ook dat ten opzichte van het minder fraaie uiterlijk absoluut niet opgaat. Dit zijn voor mij de redenen, dat ik als leek voor mij de overtuiging heb, dat de kunst lievendheid van de Schoonheidscommissie hier wat te ver wordt gedreven. Ook acht ik dat men in zulke kleine onderdeelen bekwame architecten moet vrij laten en dat men ook de winkelstand, die blijkt dit glas in toepassing te willen brengen, daarin vrij moet laten. Ik vind het een ingrijpen in de vrijheid, als men dat niet doet. Over wat ik verder in de stukken heb gelezen moet ik Burgemeester en Wethouders mijn compliment maken, n.l. dat zij, hoewel deze aanvraag feitelijk wat te laat is binnengekomen en daarbij niet aan alle voor waarden is voldaan, de zaak toch niet zoo hebben op genomen, dat zij Hit adres niet aan de orde hebben wil len stellen, maar de goedheid hebben gehad om het toch wèl aan de orde te stellen. Ik meen Burgemeester en Wethouders daarvoor te moeten bedanken. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil over de kwestie dof of helder marmerglas mij niet uit spreken, omdat ik daarvoor de capaciteiten niet bezit. Maar ik heb van middag een oogenblik door dof mar merglas gekeken, n.l. bij de vorige stemming en ik stel er prijs op te verklaren, dat ik toen vóór heb gestemd in de meening, dat het de bedoeling was, dat het voor stel zou gaan om praeadvies. Nu zegt men mij, dat dit de bedoeling niet was. Indien ik dat had geweten, zou ik er niet voor hebben gestemd. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. In het prae advies staat vermeld, dat niet de juiste persoon in be roep is gegaan. Later is dit echter blijkens de stukken gerectificeerd, doordat er een verbeterd request is bij gekomen. Ik zou nu nog dit willen vragen: is het ook een grond voor niet-ontvankelijkheid van het beroep dat de gebroeders Van der Werff met den verbouw van het pand zijn begonnen krachtens hun daartoe gegeven ver gunning op de voorwaarde, dat dof marmerglas zou worden gebruikt? M. a. w. Hebben zij daardoor reeds in de beslissing van Burgemeester en Wethouders berust Mijn tweede vraag betreft het rapport van de Schoonheidscommissie. Deze commissie had moeten zeggen dat door het gebruiken van gepolijst marmerglas art. 12bis van de Bouwverordening werd overtreden, m. a. w. dat het uiterlijk van het winkelpand dan zoo danig zou zijn geweest, dat het aanstoot zou kunnen geven uit een oogpunt van welstand. Dat is iets anders, dan zooals het rapport zegt: het is niet fraai en op zichtig. Ik heb alle drie perceelen bezichtigd en ook opgemerkt, dat aan het winkelpand aan de Weaze betrekkelijk weinig marmerglas behoeft te worden ge bezigd en ik zou zeggen, dat als aan het winkelpand aan de Weaze gepolijst zwart marmerglas wordt aan gebracht, er niet de minste reden is om dan te meenen, dat daardoor art. 12bis der Bouwverordening wordt overtreden doordat dan aanstoot wordt gegeven uit een oogpunt van welstand, of in welken zin dan ook. Aan stoot geven is méér, dan het oordeel van de Schoon heidscommissie in het rapport neergelegd. Aanstoot geven is een zoo ruim begrip, dat het publiek daarover ook kan oordeelen. Indien dan ook geen niet-ontvankelijkheid van het beroep moet worden aangenomen op grond van het geen ik heb gezegd in den aanvang van dit betoog, dan geloof ik, dat hier een beslissing moet worden genomen dat de gebroeders Van der Werff het gevraagde gepo lijste zwart marmerglas zullen mogen gebruiken. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter, ik zou hierover ook wel een enkel woord willen zeggen. Ik had niet verwacht, dat van middag over deze kwestie zooveel zou worden gesproken. Immers, het praeadvies, dat Burgemeester en Wethouders over deze kwestie hebben uitgebracht met de daarbij in de portefeuille gevoegde stukken zijn m. i. voor den Raad zoo over tuigend en overzichtelijk, dat ik mij bijna niet kon in denken, dat de Raad zich over deze kwestie in een dis cussie zou mengen. Want als men daarmee begint, voelt men direct de groote moeilijkheden, waarvoor men komt te staan. Het is hier een kwestie van aanvoelen. Wat is aesthetisch toelaatbaar En als de Raad daarover onderling gaat discussieeren, voelen wij nu reeds aan komen, voor welke moeilijkheden de Raad in dat geval zal komen te staan. Uit die overweging is meen ik juist door den Raad indertijd in de Bouwverordening art. 12bis opgenomen en is er een z.g. welstandscommissie benoemd, die over elke bouwaanvraag het Gemeente bestuur van advies dient. Als de Raad nu beter wil weten dan die commissie wat uit een oogpunt van wel stand toelaatbaar is, dan is het wenschelijker, dat de Raad dat artikel uit de Bouwverordening wegneemt, maar als men hier dan gaat spreken over wat toelaat baar is of wat niet, dan verwacht ik bij elk voorstel een Babylonische spraakverwarring. Ook de betrokken appellant, die in zijn adres zich verzet tegen de bepaling, die in zijn bouwvergunning is gesteld, meent goed te doen, de plaatselijke com missie een kleine opstopper te verkoopen, door er op te wijzen, dat de commissie hare bevoegdheid te buiten gaat en dat zij alleen moet optreden tegen uitwassen en niet in onderdeelen moet preciseeren. Het is maar de vraag wat een uitwas is. Misschien denkt de be trokken appellant dat alles, wat niet van zijn hand komt, als uitwassen moeten worden beschouwd, maar de plaatselijke commissie is zoo vrij om zonder aanzien des persoons over elk aangeboden ontwerp naar hare inzichten te oordeelen. Ik wil den heeren wel de over tuiging geven dat in geen commissie waarschijnlijk de arbeid zoo moeilijk wordt gemaakt als in de Schoon heidscommissie. Het is niet zoo gemakkelijk om iemand te overtuigen dat aan wat hij zelf naar voren brengt uit aesthetisch oogpunt bezwaren zijn verbonden en het moet meestal met de meeste tactiek en de meeste om zichtigheid gebeuren, wil men het aangeboden ontwerp door wenken en raadgevingen in die richting veranderd zien, zooals de commissie met het oog op den welstand meent dat noodig is. Nu doet zich de vraag op of de eisch, die door de commissie is gesteld, of de eisch, die door Burgemeester en Wethouders, na ingewonnen advies van de com missie, is gesteld, juist is en of het z.g. doffe marmerglas aanbeveling verdient boven het gladde. Ik wil wel ver tellen dat algemeen de Schoonheidscommissie liever in het geheel geen marmerglas ziet, maar de moeilijkheid is, dat men bij andere vraagstukken daar weer opnieuw voor komt te staan en dan doen zich wel eens gevallen voor dat men van twee kwaden het beste kiest. Er is toen indertijd bij wijze van proef zoo is de zaak uit drukkelijk ten opzichte van de bekende gevallen ge steld aan deze puien marmerglas toegepast en dan onder voorwaarde, dat het dof zou worden en niet anders. Er werd ons toen door den betrokken architect een monster van dat glas getoond van 8 cM. in het vierkant, waarbij de architect ons verklaarde, dat dit materiaal bij gebruik in groote vlakken een dof aanzien zou geven. Waar nu die architect zelf spreekt, dat dit materiaal in groote steden in binnen- en buitenland veel wordt gebruikt, mag men aannemen, dat 's mans er varing op dat gebied groot is en de Schoonheidscom missie heeft toen bij wijze van proef het toepassen van dat z.g. ,,mat-anpoliert" marmerglas toegestaan, onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat vooralsnog in de bouw vergunning zou worden gesproken van dof marmerglas. In de practijk bleek toen dat materiaal bij lange na

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 10