188 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932.
niet voldoende dof te zijn, zoodat het naar het oordeel
van de commissie onaesthetisch aandeed. Bij een tweede
aanvraag om wijziging van de bouwvergunning was
dan ook het advies van de commissie: als er al marmer
glas zal worden toegepast, dan moet het beslist dof zijn.
Zoo is de zaak precies gegaan. Waar Burgemeester
en Wethouders nu zoo uitvoerig en m. i. op uitstekende
wijze de zaak in hun praeadvies hebben uiteengezet en
waar wij hier een welstandscommissie hebben ingesteld,
waar Burgemeester en Wethouders zich achter scharen,
daar hoop ik, dat de Raad zoo verstandig zal zijn om
dat advies te volgen, omdat ik het in het belang acht
van de stad onzer inwoning, dat deze voor de Bouw
verordening zoo belangrijke bepaling niet te niet wordt
gedaan. Ik meen, als de leden van den Raad zich op
dit terrein individueel en stuk voor stuk gaan stellen
boven de door den Raad zelf aangewezen commissie, de
practijk zal aantoonen ten aanzien van deze bepaling,
die ontegenzeggelijk een groote waarde heeft voor onze
stad, dat het in de toekomst beter zal blijken te zijn
dat die bepaling dan maar niet in de verordening was
opgenomen. Ik hoop dus van harte, dat de Raad unaniem
zal meegaan met het praeadvies, omdat ik daar werkelijk
in zie een belang voor onze gemeente.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik was niet
van plan hierover te spreken en ik ben het volkomen
met den heer Molenaar eens, als deze zegt dat het
voor den Raad een moeilijke positie wordt, als wij tegen
het advies van de Schoonheidscommissie ingaan. Maar
waar wij hier voor ons hebben een monster van het
doffe marmerglas, moet ik eerlijk vertellen dat ik er
kennen moet dat het leelijk is en om hier nu de Schoon
heidscommissie en Burgemeester en Wethouders gelijk
te geven, terwijl men erkent, dat het materiaal leelijk is,
valt ook niet mee. Er wordt hier gezegd dat dit maar
een klein stukje is, maar het is toch zoo, dat het in
haar geheel nooit een andere kleur kan krijgen.
Wij hebben hier dergelijke zaken wel meer gehad
en wij hebben toch in het land ook een hoogere Schoon
heidscommissie
De heer De Vries (wethouder): In de gemeente.
De heer Muller: In de gemeente Welnu, ik zou dan
deze vraag toch willen stellen. Waar wij het met ons
geweten niet overeen kunnen brengen om dit materiaal
te prefereeren, omdat wij het leelijk vinden en wij de
situatie, die in de Bouwverordening is geschapen, door
de instantie van de Schoonheidscommissie in het leven
te roepen, eenerzijds niet aan kant willen zetten, maar
wij anderzijds toch ook niet iets willen goedkeuren,
wat ons leelijk voorkomt, daar zou ik de vraag willen
stellen: is het niet gewenscht, dat ten opzichte van deze
kwestie de uitspraak van de hoogere Schoonheids
commissie wordt gevraagd Die staat buiten alle par
tijen en dan is het voor den Raad ten opzichte van deze
kwestie gemakkelijker een beslissing te nemen, als dat
moet.
De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb
eigenlijk een paar vragen te stellen. Als adressant zegt
dat hij niet gepolijst marmerglas ongeschikt acht voor
puibekleeding van de gebouwen, dan meen ik in het
adres te hebben opgemerkt, dat adressant zegt,
dat ook de Schoonheidscommissie dat standpunt, dat
hij ten opzichte daarvan inneemt, volkomen deelt. Nu
kom ik toch tot een tegenstrijdigheid, want nu advi
seert de commissie tóch, om dof marmerglas te ge
bruiken, terwijl zij het volkomen eens is met het oordeel,
dat dit materiaal volkomen ongeschikt is voor pui
bekleeding, op grond van de motieven, reeds aange
voerd door den heer Hettinga, omtrent bevuiling, be
krassing, enz. Het wil mij voorkomen, dat wij hier met
een eigenaardige tegenstrijdigheid te doen hebben.
Voorts zou ik de vraag willen stellen of het niet
mogelijk was geweest, toen bleek dat het geleverde
materiaal niet voldeed aan het monster en men dus
niet aan de voorwaarden, die waren gesteld, had vol
daan, dat de uitvoering van dat werk verder onmogelijk
werd gemaakt. Ik vind het toch wat eigenaardig en een
min of meer vreemd aandoende zaak, wanneer de
Schoonheidscommissie, waarvan wij toch een gefun
deerde vaste overtuiging mogen vragen, het noodig
oordeelt om eerst twee puien in de stad met het mate
riaal te bekleeden, voordat zij een inzicht ten opzichte
van die materie heeft. Ik meen, dat wij hadden mogen
verwachten, toen het materiaal werd aangevoerd en dit
niet voldeed aan het monster, waarop de vergunning
was verleend, dat men toen de vergunning, om het
werk op die wijze af te maken, had ingetrokken. Dat
is de gewone gang van zaken bij bouwwerken; als het
materiaal niet voldoet, keurt men het af.
Deze tegenstrijdigheden vind ik in het adres en ik
zou daaromtrent graag nadere inlichtingen willen
hebben.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Een enkel
woord nog naar aanleiding van wat de heer B. Mole
naar heeft gezegd. Deze zegt zoo maar, dat men hier
naar het juiste inzicht van de Schoonheidscommissie
moet oordeelen, maar wat garandeert mij dat het inzicht
van de Schoonheidscommissie te dezer zake juist is?
Er zijn in het verleden wel uitspraken geweest, waarbij
bleek, dat de Schoonheidscommissie het niet juist had;
ik haal liefst geen oude koeien uit de sloot, maar het
is wel gebeurd en toen is dus ook bewaarheid het
spreekwoord: ,,it kin in master misse." Vooral, waar
de commissie zich beroept op het opzichtige en weinig
fraaie, zou ik iets willen aanhalen, wat men buiten
vaak zegt; de een zegt: ,,ik mei it wol lije" en de ander
zegt: ,,ik mei it net lije." Over smaak valt niet te
twisten. Er is nog een Friesch spreekwoord dat men,
als men wil, hierbij kan doen aansluiten, doch dat veel
verder gaat en overeenkomt met art. 12bis van onze
Bouwverordening, n.l. wansmaak te voorkomen; die
uitdrukking is wel niet erg parlementair
De Voorzitter: Niet te erg hoor
De heer Hettinga: maar zij wordt buiten toch
meermalen gebruikt. Onze gewone Friesche menschen
van buiten zeggen, als iets ergens misstaat: ,,det stiet
as in flagge op in strontpream."
De heer Muller: Het spijt mij, dat ik dat niet gezegd
heb
De heer Hettinga: Zoo ligt die zaak er heen; het is
doodgewoon een kwestie van appreciatie of men iets
fraai vindt of niet fraai. Nu heb ik hier heelemaal niet
aan gezien dat het niet fraai was en als men de gevel
van den heer Feitsma ziet, dan is het ook practisch.
Ik zou de zaak ook nog hiermee willen argumenteeren.
Waarom wordt het betonwerk in waterplaatsen vaak
niet glad maar ruw en oneffen gemaakt Omdat er
dan niet best op geschreven kan worden. Ook uit een
practisch oogpunt wil men dus liever gepolijst marmer
glas, omdat daar ook niet met krijt op geschreven kan
worden, terwijl van het doffe wordt beweerd, dat men
daar wel op kan schrijven. Dat kan van groot belang
zijn, als men zijn zaak opnieuw opbouwt, dat men daar
tegen is gewaarborgd, want dat schrijven op de muren
doet de jeugd overal.
Ik blijf bij mijn inzicht, dat ik niet accoord kan gaan
met het advies van de Schoonheidscommissie; ik meen
dat hier een redelijk en billijk verzoek is gedaan en dat
de schoonheid van Leeuwarden hiermee wel zal worden
bewaard.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. 189
De Voorzitter: Ik weet niet of verder over deze zaak
nog iemand wenscht te spreken, maar zoo niet, dan
wilde ik over het principe het volgende zeggen. M. i.
gaat het op deze wijze absoluut den verkeerden weg
op, want zooals wij hier allen bij elkaar zitten de
heer Hettinga mag hier dan van alles bij elkaar halen
weet ik wel, dat wij over dof of glimmend marmer
glas geen van allen kunnen oordeelen. Misschien dat
hier iemand meent, dat hij dat wèl kan; ja, ik kan ook
wel zien of iets dof of glimmend is, maar de vraag of
zooiets aan een bepaalde pui staat of misstaat kunnen
wij hier niet bespreken.
Burgemeester en Wethouders hebben ook gemeend,
waar de kwestie zoo is toegelicht door de Schoonheids
commissie in haar advies, dat wij hier hebben, dat zij
bij deze zaak de z.g. hoogere Schoonheidscommissie
niet in werking behoefden te stellen. Meent de Raad
echter dat hetgeen door de Schoonheidscommissie is
gezegd en aan den Raad is overgelegd en hetgeen door
Burgemeester en Wethouders is gezegd in hun prae
advies niet een voldoende voorlichting geeft aan den
Raad om hierover te oordeelen of om mee te gaan met
het praeadvies, of twijfelt men nog of dit materiaal al
dan niet moet worden toegepast, dan zou ik zeggen
ga dan den weg op, dien de heer Muller heeft gewezen,
stel dan de zaak in handen van de hoogere Schoon
heidscommissie. Wij moeten hier echter in den Raad
geen discussies krijgen of grauwe, roode of gele bak
steen moet worden gebruikt, of voor die en die pui dof
of dof gepolijst of glad marmerglas moet worden aan
gewend en of die en die kleur moet worden toegepast,
enz. Daar komen wij hier toch niet uit; dan is het beter,
de zaak naar de hoogere Schoonheidscommissie te
sturen. Burgemeester en Wethouders hebben dat niet
gedaan, omdat zij meenden, dat deze zaak niet zoo be
langrijk was om die commissie daarvoor in werking te
stellen, ook omdat dit in werking stellen nog al behoor
lijke financieele gevolgen voor de gemeente heeft.
Daarom hebben Burgemeester en Wethouders gemeend,
dat zulks in dit geval niet noodig was. Ik zou de leden
echter ernstig willen waarschuwen om in het vervolg
dergelijke discussies niet meer in den Raad te houden,
omdat juist de instelling van de Schoonheidscommissie
en van de hoogere Schoonheidscommissie in den grond
van de zaak is geschied om deze discussies uit den Raad
te weren.
Dat heb ik willen opmerken, opdat de Raad op dit
verkeerde pad niet verder zal gaan en daarom zou ik
willen voorstellen, als de Raad meent dat hij niet vol
doende is voorgelicht door Burgemeester en Wethou
ders en door het advies van de Schoonheidscommissie,
om dan het oordeel van de hoogere Schoonheidscom
missie te vragen.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog
geen antwoord gekregen op mijn vraag, die ik in eerste
instantie stelde.
De Voorzitter: Ja, mijnheer Buiel, ik heb, eerlijk ge
zegd, U niet geantwoord, omdat ik eigenlijk Uw vraag
eerst niet begrepen had. Dat zal wel aan mij liggen,
maar Uw eerste vraag was, meen ik, of dit beroep wel
ontvankelijk was. De zaak zit zoo, dat door den archi
tect Heidoorn is gevraagd wat eigenlijk van der Werff
had moeten vragen. Wij hebben alleen een adres ge
kregen van Heidoorn en nu hadden wij dat misschien
wel niet ontvankelijk kunnen verklaren, maar ik wil wel
eerlijk zeggen dat wij van oordeel waren dat, als wij
dat adres niet ontvankelijk hadden verklaard en dat op
dien grond aan kant hadden geschoven, men zou heb
ben gezegd: de heeren willen iets zoeken en daarom
hebben wij dat niet willen doen. Daarom hebben wij
gezegd: laten wij dus maar aannemen dat, wat hier
namens Van der Werff is gevraagd, ook door hemzelf
is gevraagd en ten slotte is ook door Van der Werff
zelf gezegd, dat hij beroep instelde
De heer Buiel: En nu de volgende vraag.
De Voorzitter: Toen is dus aangenomen dat het be
roep was ingesteld namens Van der Werff; dat is wel
niet schriftelijk door dezen bevestigd maar alleen mon
deling, maar Burgemeester en Wethouders nemen aan
dat dit voldoende is.
Verder is door den heer Buiel gezegd: valt deze zaak
wel onder art. 12bis van de Bouwverordening? Ik zal
geen namen noemen ten opzichte van gevallen, dat de
Schoonheidscommissie de menschen vroeger wel eens
meer heeft vrij gelaten en als ik nu de gevolgen daarvan
zie aan de Nieuwestad, dan is er vroeger wel eens niet
voldoende toegezien op wat door dezen architect in zijn
reclame misschien futiliteiten worden genoemd. Ten
slotte bleek echter toch dat dergelijke futiliteiten van
zooveel invloed kunnen zijn op het aspect van het ge
heel, dat er door de Schoonheidscommissie is gezegd
wij moeten veel verder gaan dan wij oorspronkelijk zijn
gegaan, wij mogen en kunnen in verband met het
aesthetisch aanzien van de stad de ondernemers niet
meer vrij laten ten opzichte van kleinigheden en wij
kunnen daar niet meer overheen loopen. Vandaar dat
de Schoonheidscommissie thans ook zoo vrij is om b.v.
een detailteekening van een raampje of een deur te
vragen, omdat op de teekening niet precies te zien is
hoe het zal worden en nu zal men misschien zeggen
wat is dat flauw, maar de ervaring heeft eenvoudig ge
leerd, dat men daarop moet toezien. Als men dat niet
doet, krijgt men vaak iets, waarvan het publiek zegt
hoe is het mogelijk, dat de menschen het zoo maken. Dat
heeft de ervaring geleerd. Daarom zou ik zeggen, wij
moeten art. 12bis niet in elkaar zien te drukken, want
het is niet in het gemeentebelang om te zeggen dat daar
zoo min mogelijk onder moet vallen, maar het is wel
in het gemeentebelang om dat artikel uit te rekken, zoo,
dat er zooveel mogelijk onder zal vallen.
De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik kan mij volkomen aansluiten bij het betoog,
dat door U is gehouden; ik geloof ook dat de Raad,
door hier nog eens voor de tweede keer Schoonheids
commissie te spelen, nooit uit de kwestie komen zal. Ik
vind het van belang, dat de zaak door U op die wijze
is beschouwd, en ik had anders ook geen aanleiding
gevonden om nog het woord te vragen, maar er zijn
hier nog enkele dingen naar voren gebracht, die toch
wel even moeten worden recht gezet. Het is vooral naar
aanleiding van hetgeen de heer Stobbe heeft gezegd,
dat ik even het woord vraag. Deze heeft uit de toe
lichting, die appellant heeft gegeven, de conclusie ge
trokken, dat de Schoonheidscommissie dit materiaal al
eerder heeft toegestaan en er staat inderdaad in die toe
lichting een alinea, die aanleiding geeft om die conclusie
te trekken. Er staat
,,Dit bezwaar is in de practijk gebleken en werd
door Uwe Schoonheidscommissie ook gevoeld, bij het
verleenen van de vergunning voor verbouw der pan
den van de heeren Feitsma en Bosma aan de Nieu
westad, alhier. Daar is om genoemde reden ook mat
gepolijst marmerglas toegepast."
Daar kan een verkeerde conclusie uit worden getrokken
en daarom acht ik het noodig, die zaak even recht te
zetten. De zaak was zoo, dat de beide bouwvergun
ningen voor Feitsma en Bosma tegelijk in de commissie
zijn behandeld en dat toen die bouwvergunningen zijn
verleend, nadat de commissie had geadviseerd dof glas
toe te passen, hoewel ik weet en hier is het
ook al gezegd dat de commissie tegen toe
passing van alle marmerglassoorten is. Maar men
moet, zooals de heer Molenaar al heeft gezegd,
wel eens van twee kwaden het beste kiezen,
uitgaande van dit idee, dat er zooveel mogelijk
overleg moet plaats hebben en zoo mogelijk overeen
stemming dient te worden bereikt. Deze beide bouw-