170 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. teerde Staten volgens taxatie van deskundige taxateurs op een prijs van 56 cent per M2. - terwijl het aanbod aan de gemeente hooger was - dan zou, als het wer kelijk te krijgen was voor 56 cent per M2., hier voor de gemeente een winst van 10.000. a 12.000.— in zitten. Men loopt hier dus met zijn stellingen langs elkaar heen; wij hebben bij onze berekening nagegaan of het zou kunnen zonder schade voor de gemeente en het college van Gedeputeerde Staten meent te moeten zeggen: dat zou de publieke verkoopprijs van het terrein zijn. Dat laatste kan men echter niet zeggen, want het terrein is bij publieke verkoop niet te krijgen. Daarmee vervalt ook de geheele redeneering van de taxateurs, want de oude ijsbaan is zoo niet te koop, ook niet voor 2.— per M2. en ook niet voor 3.— of 4.per M2., omdat daar heel iets anders aan vast zit. Volgens Gedeputeerde Staten zou er dus op die manier een winst voor de gemeente zijn overgebleven en dat zou ook het geval zijn volgens de taxatie, die zij hebben laten maken ten opzichte van de landen ten Noorden van de Oude Meer. Ook de exploitatie van die ter reinen hebben wij zorgvuldig berekendwij hebben daarbij ook de eerste 10 jaren op renteverlies gerekend, omdat wij de eerste 10 jaren niets zouden beuren dan de huur, die gold voor dat land, maar ook die bereke ning kwam zoo uit, dat het ten slotte voor de gemeente uit kon. Nu geef ik toe, als deze terreinen in publieke veiling kwamen wat echter niet kan dan zouden zij minder opbrengen dan wat wij thans aan ,,De IJsclub" zouden geven, maar dat is een redeneering, die niet opgaat; het is hier ongeveer hetzelfde als met iemand, die in den oorlogstijd een huis had en die kon zeggen dat hij vreeselijk rijk was, omdat zijn huis toen zooveel waarde had, maar die het niet kon verkoopen omdat hij geen ander kon krijgen. Zoo kunnen Gedepu teerde Staten thans dit land wel laten taxeeren, maar wat geeft dat als het toch niet te koop is en zoodoende gaan de redeneeringen van Gedeputeerde Staten en die van Burgemeester en Wethouders en den Raad langs elkaar heen. Men moet ook niet vergeten dat, ook al is het be trekkelijk een zeer korten tijd geleden dat het besluit hier is gevallen, de toestanden natuurlijk in dien tijd nog slechter zijn geworden dan zij al waren en dat dit ook invloed heeft gehad op de taxatie. Bovendien was het terrein moeilijk te taxeeren, waar er een bouwverbod op lag, maar was het voor de gemeente aan den anderen kant ook meer waard, omdat de familie Rengers van dit bouwverbod afstand wilde doen. Voor een normalen publieken verkoopprijs was dus het terrein heel moeilijk te taxeeren en als Gedeputeerde Staten zeggen dat de taxatie heel ongunstig voor de gemeente was en dat daar voor de helft een verkapt subsidie in zat, dan kan ik alleen zeggen: dat is niet waar, de taxatie was gun stig en meer niet, het kon uit voor de gemeente en meer niet, maar dat er voor de helft een verkapt subsidie in zat is niet waar. Want of deze transactie gebeurde of niet gebeurde, naar ons oordeel zou dat niet van den minsten invloed zijn op de gemeentekas, als onze bere keningen juist zijn. Wij stonden en staan nog op het standpunt dat, als deze transactie gebeurde, de ge meentekas daardoor niet zou worden beïnvloed en als zij niet gebeurt dan is dat automatisch niet het geval. Men kan dus niet zeggen: als de gemeente het doet, zit er voor de helft een verkapt subsidie in, want dan gaat men van de veronderstelling uit dat deze terreinen slechts de helft waard zijn van wat de gemeente er voor zou betalen en het is niet juist dat zij daarvoor zijn te krijgen. Er komt nu nog bij dat ook de toestand voor de Vereeniging minder is geworden, omdat de economische toestand minder is geworden en dat het de vraag is of de Vereeniging het thans nog zou willen doen. Dat is echter een kwestie, waar wij hier buiten staan; gesteld, dat het Raadsbesluit was goedgekeurd en dat de Ver eeniging het nog zou willen doen, dan zouden wij nog zeggen: het kan voor de gemeente uit en in haar stand punt behoeven wij ons dus niet te verdiepen. Burgemeester en Wethouders meenen echter, gezien alle omstandigheden, dat de Raad niet in beroep moet gaan. Wat ik nu heb gezegd is dan ook niet een ver dediging van het Raadsbesluit, maar ik heb dit gezegd om nogmaals, ook in het openbaar, kennis er van te geven, dat het niet de bedoeling is geweest een verkapt subsidie te geven, maar dat het eenvoudig is geweest om een vereeniging, die in Leeuwarden is gevestigd, te helpen zonder financieel nadeel voor de gemeente. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zou naar aanleiding van deze zaak wel een paar woorden willen zeggen. Ik had eigenlijk eerst gedacht om een voorstel te doen om wèl in beroep te gaan, hoewel ik ook wel voel, veel succes zal dat niet hebben, maar dat is ten slotte voor mij niet een reden om dat niet te doen. Ik wil er in de eerste plaats op wijzen dat mij zeer onaangenaam heeft getroffen de publicatie van het rapport van Gedeputeerde Staten. Want Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om een crediet, dat de Gemeenteraad heeft besloten te voteeren, goed of af te keuren, maar nu komt er hier een motiveering bij. Er komt bij in de eerste plaats, dat bekend was, dat Burgemeester en Wethouders na ingewonnen des kundige adviezen, bij den Raad kwamen met een be paald voorstel, betrekking hebbende op den prijs. Nu gaan echter Gedeputeerde Staten heen en stellen ook deskundigen aan, dezen gaan het land taxeeren en zij komen op een bedrag, dat haast 50 lager is (inter rupties: meer dan 50 in elk geval zeer beduidend lager, zelfs meer dan 50 ik drukte mij eerst wat voorzichtig uit, maar het is in elk geval 50 lager. Nu moet mij toch de vraag of de opmerking van het hartwat voor deskundigen hebben wij dan bij de gemeente De heer Van der Schoot: Die hébben wij niet. De heer Dijkstra: Ik ben van oordeel dat degenen, die met het Gemeentebestuur deze zaak hebben beoor deeld, toch zeer zeker wel bevoegd waren om deze eenvoudige geschiedenis te beoordeelen. Er komt bij dat als een dergelijke taxatie bij het particulier bedrijf plaats heeft en bij het taxeeren twee het niet eens kunnen worden, het een stilzwijgende regeling is dat dan een derde den doorslag geeft. Zoo tracht men dan bij elkaar te komen. Maar hier is niets af te dingen op datgene, wat hier is neergeschreven, dit is iets, wat er niet naar lijkt en het is mij niet bekend, dat ik ooit een motiveering van Gedeputeerde Staten op deze wijze heb gehoord. Deze zaak is zoo, dat men daar onmachtig tegenover staat; het publiek zegt: dat is me ook een manier van doen; de Raad of het Gemeentebestuur van Leeuwarden koopt iets aan en laat dat taxeeren en nu komen er anderen, die het taxeeren en nu lijkt die taxatie nergens naar De heer Vromen: De gemeente heeft het niet laten taxeeren De heer Dijkstra: De gemeente heeft door haar ambtenaren het terrein laten opmeten en onderzoeken en men heeft dat op eenvoudige en serieuze wijze ge daan. Aan deze inlichtingen van het college mag ik niet twijfelen, ik heb daar niet de minste reden toe en dat is bij deze gewone zaak naar mijn bescheiden mee ning op een zeer duidelijke manier naar voren gekomen. De Burgemeester zegt terecht, dat hij hier namens het college heeft verklaard, dat deze zaak hier nooit is Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. 171 opgezet en aan den Raad is voorgedragen als een zaak, die voordeel aan de gemeente gaf en dat er niets van waar was wat Gedeputeerde Staten zeggen. Het was hier een samenloop van omstandigheden om een goede ijsbaan te krijgen en een mooi stuk productief werk, waar door mij ook den vorigen keer de aandacht op is gevestigd. Daarom betreur ik ten zeerste dit besluit en vooral de motiveering van Gedeputeerde Staten als men zoo de zaak in het publiek wil laten uitmaken, is men ook verplicht een derden deskundige te be noemen en deze over de zaak te laten beslissen. Ik ben het ook met den Voorzitter eens dat men het belang rijkste deel van deze terreinen, dat is de oude ijsbaan, niet kan taxeeren, want die is niet te koop. Ik heb niet veel achting voor dezen gang van zaken. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb zoopas met belangstelling naar de door U gesproken woorden geluisterd, maar het spijt mij, dat wij die heden middag hebben moeten hooren; ik had veel liever gehad dat het niet meer noodig was geweest om over deze zaak te spreken en dat Gedeputeerde Staten ons besluit van 1 Maart hadden goedgekeurd. Ik betreur het ten zeerste, dat Gedeputeerde Staten hun goedkeuring aan dat besluit hebben onthouden. Toen ik dat las, heb ik een oogenblik gedacht aan de woorden, die de heer Terpstra op 1 Maart heeft gesproken, toen hij het er over had, dat het misschien een voorteeken kon zijn dat dit punt onder no. 13 van de agenda was geplaatst. Misschien dat uit hetgeen hier is bereikt bij enkele menschen de gedachte naar voren komt, dat het nog niet zoo heel gek is om 13 als een ongeluksgetal te beschouwen. Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met wat door U aan het begin van Uw uiteenzetting is gezegd, n.l. dat hier niet een direct financieel voordeel voor de gemeente aan verbonden was doch dat het aan- koopen van dit land ook niet schadelijk voor de ge meente zou zijn, maar dat de exploitatie uit kon. U hebt dat indertijd met cijfers aangetoond, in openbare vergadering en ook vooraf in besloten vergadering. En waar dat zoo is, betreur ik het in hooge mate, dat deze zaak geen voortgang kan hebben, want daaraan is indirect een groot nadeel voor de gemeente verbonden. Hier waren n.l. drie dingen te bereiken. In de eerste plaats de beschikking over grond, die heel geschikt is voor bouwterrein, omdat die ligt op een goede plaats tegen de kom van de stad. In de tweede plaats kregen wij een grootere ijsbaan, wat tot gevolg zou kunnen hebben, dat hier in de toekomst groote wedstrijden zouden kunnen worden gehouden. Dat is bij deze ijsbaan absoluut niet mogelijk, want elke wed strijd. die hier wordt gehouden of het moet al paardenijs zijn valt in letterlijken zin in het water; wanneer veel menschen bij een wedstrijd op de baan komen, zakt die steeds in en zoodoende komt er niets van terecht. Dus als wij hier een betere ijsbaan hadden gekregen, hadden hier grootere wedstrijden kunnen worden gehouden en de heer Turksma heeft op 1 Maart terecht gezegd, dat dit menschen van buiten zou trek ken, zoodat de inwoners van Leeuwarden daar direct belang bij zouden hebben gehad. Verder moet men niet vergeten het groote voordeel dat hier aan zat in ver band met de werkverruiming; als de grond van de oude ijsbaan rijp werd gemaakt voor bouwterrein, zou dat heel wat werk geven en ook als de ijsclub de nieuwe ijsbaan ging inrichten, zou daar heel wat arbeidsloon in worden verdiend. Vooral ook uit dat oogpunt betreur ik het ten zeerste dat het Raadsbesluit niet is goedge keurd. Ik zeg nog eens. waar door U is aangetoond, dat deze transactie niet schadelijk zou zijn voor de ge meente, daar vind ik dat door dit besluit van Gedepu teerde Staten indirect schade is toegebracht aan de gemeente. Nu zegt U, mijnheer de Voorzitter, dat misschien als gevolg van de economische omstandigheden het bestuur van ,,De IJsclub" deze zaak toch niet meer zou willen doorzetten. Dat is een argument, maar ik geloof toch, dat overwogen moet worden om de zaak voor de Kroon te brengen, want ik ben van meening dat hetgeen door U en anderen is naar voren gebracht, bij de Kroon zwaar zal wegen en dat de Kroon het zeer op prijs zal stellen dat er werk komt. Ik hoop ten minste, dat de Kroon het besluit van den Raad zal goedkeuren en de houding van Gedeputeerde Staten zal afkeuren. Het gaat tegenwoordig een vreemden kant uit; op het eene terrein beknot de Regeering de autonomie der gemeen ten en aan den anderen kant keuren Gedeputeerde Staten maar Raadsbesluiten af en schuiven op die wijze de zelfstandigheid der gemeente aan kant. Maar als het volgens LI, mijnheer de Voorzitter, geen zin heeft om bij de Kroon in beroep te gaan, dan zou ik toch deze zaak nog niet willen laten rusten, want ik zie in deze kwestie een groot belang voor de gemeente. U hebt gezegd dat, gezien de economische omstandigheden, ,,De IJsclub" misschien niet geneigd zou zijn om deze transactie door te zetten, maar zij zal toch ook met de tegenwoordige ijsbaan niet tevreden zijn, zij kan de leden niet geven wat deze wenschen, men kan daar geen behoorlijke wedstrijden houden en mij dunkt dus, dat het bestuur van ,,De IJsclub" in de toekomst altijd genegen zal zijn om pogingen te steunen die op dat punt verbetering kunnen brengen. Ik denk er aan een motie in te dienen, waarin aan Burgemeester en Wet houders wordt verzocht te trachten in de toekomst de onderhandelingen met de Koninklijke Vereeniging ,,De IJsclub" te Leeuwarden weer te openen en alsnog, zij het langs een anderen weg, te trachten hier een betere ijsbaan te krijgen en dan het oude terrein van ,,De IJs club" te bestemmen voor woningbouw, natuurlijk liefst binnen niet te langen tijd, want voor de werkverruiming is het van groot belang dat het spoedig zal gebeuren. Ik beschouw ook dit nog als een voordeel van een nieuwe ijsbaan; de oude ijsbaan is minder geschikt voor het beoefenen van sport in den zomer en bij de uiteen zetting van den Voorzitter op 1 Maart hebben wij ge hoord, dat de nieuwe ijsbaan zoo zou worden gemaakt, dat deze daar beter voor geschikt was. Daarmee zou ook een indirect belang van de gemeente zijn gediend, omdat er in de toekomst door het maken van een nieuwe ijsbaan ook meer terrein beschikbaar zal komen voor het beoefenen van sport in den zomer. Het een met het ander meen ik, dat wij deze zaak nu niet zoo moeten laten loopen, maar dat wij in de toe komst moeten trachten iets in die richting te bereiken en ik ben dan ook van plan, indien de Raad niet in beroep gaat bij de Kroon, de volgende motie voor te stellen ,,De Raad, betreurende dat Gedeputeerde Staten van Friesland hunne goedkeuring hebben onthouden aan het Raadsbesluit van 1 Maart 1932 betreffende aankoop van grond van de Koninklijke Vereeniging ,,De IJsclub", alhier, wat tengevolge heeft het niet verkrijgen door de gemeente van geschikt terrein voor woningbouw en het niet tot stand komen van een nieuwe grootere ijsbaan, beide objecten, die voor de gemeente van groot belang worden geacht, vooral ook met het oog op werkverruiming, verzoekt Bur gemeester en Wethouders pogingen in het werk te stellen, om met bovengenoemde vereeniging wederom onderhandelingen aan te knoopen, met het doel, ge noemde objecten alsnog voor de gemeente te ver krijgen,." De Voorzitter: Wordt die motie ondersteund? De heer Muller: Ja. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Wanneer men zich hier beperkt had tot het min of meer zijn spijt betuigen over het besluit van Gedeputeerde Staten en daardoor enkel had gesproken naar aanleiding van het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 2