174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. sloten om bij de Kroon in beroep te gaan, dit nutteloos werk zal zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik behoef, na alles wat ik heb gezegd, niet te herhalen, dat ik niets voel voor de motie van den heer Botke. Ik zou eenvoudig willen zeggen, wanneer de heer Botke zich gaat beroepen op het pres tige van den Raad: welnu, als gij een beetje voelt voor het prestige van den Raad, dan moet gij II op die gronden en om die reden bij de feiten neerleggen. Dat zal het prestige van den Raad verhoogen, maar niet m. i. het gaan in hooger beroep. Het eert den man van karakter, als hij overtuigd is dat hij een zaak minder goed heeft gezien, om zich dan terug te trekken De heer Van Kollem: Daar gaat het niet om. De heer Terpstra: en is dat niet het geval, dan zal het toch zeer raadzaam zijn, want waar men met wiskundige zekerheid de gevolgen weet, is het dan wel goed om nutteloos werk te doen Ik zou over deze zaak nog wel meer kunnen zeggen, maar ik heb in het begin gezegd dat ik zoo kort moge lijk wenschte te zijn en daarom zou ik er wèl iets voor voelen en misschien kunnen wij dan met elkander samen gaan indien Burgemeester en Wethouders nü wenschen te verklaren dat zij genegen zijn, op verzoek van den Raad, over de motie van den heer Botke prae- advies uit te brengen. Daar zou ik geen bezwaar tegen hebben, om daarmee te toonen, dat wij elkander de hand willen toereiken. Want het algemeen belang is bij ons alleen het leidend beginsel en als dat zoo is, laat de Raad dan besluiten, aan Burgemeester en Wethouders te vragen over de motie van den heer Botke praeadvies uit te brengen. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou niet mee kunnen gaan met het voor stel van den heer Hooiring om in hooger beroep te gaan, maar niet op één van de gronden van den heer Terpstra, n.l. dat het iemand van karakter eert, wan neer hij toegeeft iets verkeerds te hebben gedaan. Daarom zou ik juist zeggen dat wij wèl in hooger be roep zouden moeten gaan, want ik ben nog niet over tuigd, mijnheer Terpstra, dat, toen het besluit is ge nomen, dit verkeerd is geweest. Integendeel, toen ter tijd was dat een heel goed besluit De heer Vromen: Dus nu niet meer? Mevrouw Buisman—Blok "Wijbrandi: maar nu is het iets anders. Ik ben er zoo van overtuigd dat in deze tijden goedkeuring van de Kroon niet zal worden verkregen, dat ik het nutteloos en onnoodig acht om in beroep te gaan en daarom ben ik daar tegen. De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook wel een heel kort woord willen zeggen. Zelf sta ik op het standpunt, dat het 't beste is niet in beroep te gaan, maar ik kan eigenlijk het standpunt van Burgemeester en Wethouders niet begrijpen dat zij met een dergelijk voorstel komen. Niet alleen dat het bijna altijd ge woonte is geweest om in gevallen, dat Gedeputeerde Staten een besluit van den Raad vernietigden, in beroep te gaan, de redeneering van U volgende, geldt dat nu nog te meer, want U zegt dat de beslissing van Gede puteerde Staten toch onjuist is en niet alleen onjuist maar eigenlijk ook onwaar. Dan meen ik toch dat de gemeente bij de Kroon sterk komt te staan, want de Kroon moet toch beslissen wie gelijk heeft. Ik zou dus zeggen dat Burgemeester en Wethouders voor alle din gen er buitengewoon veel prijs op moeten stellen om de beslissing van de Kroon te hooren; als men meent in zijn recht te staan, dan moet men dat recht zoeken waar het te vinden is. Ik sta niet op het standpunt dat de Raad in beroep moet gaan, omdat ik oorspronkelijk reeds betoogde, dat de Raad verkeerd deed een derge lijk besluit te nemen; de houding van Burgemeester en Wethouders is voor mij raadselachtig. Wat de motie van den heer Botke betreft, zou ik willen zeggen, dat die hier thans heelemaal niet aan de orde kan worden gesteld, want die heeft hier niets mee te maken. Dat de heer Botke zijn spijt uitdrukt dat Gedeputeerde Staten een dergelijk besluit hebben geno men, kan ik verstaan, maar dat heeft met de motie als zoodanig niets te maken. De heer Botke kan daar later mee terug komen om te krijgen wat men nu moet mis sen, maar het gaat nu in zooverre alleen over de kwes tie zullen wij doorgaan of niet, zullen wij in de be slissing van Gedeputeerde Staten berusten of zullen wij in beroep gaan bij de Kroon? De heer Dijkstra vraagt met woord. De Voorzitter: Ik zou zelf ook in eerste instantie wel iets willen zeggen; wat ik straks heb gezegd, was slechts een mededeeling. Er zijn blijkbaar op dit punt herhaaldelijk vergissin gen en verkeerde meeningen zou ik zeggen laat ik daarom nog eens precies zeggen hoe de gang van zaken is geweest. Er is hier n.l. gekomen ik heb dat ook al meer gezegd een aanbod of een brief van ,,De IJsclub", waarbij toen aan den Raad werd gezegdals gij dit en dat doet, willen wij daarvan gebruik maken en dan willen wij dat en dat doen. Dat was toen het maken van een grootere ijsbaan. Toen hebben Burge meester en Wethouders gezegdindien het mogelijk zou zijn om dat te doen, zou daarmee een grootere ijs baan in deze gemeente tot stand komen en wij waren van meening en dat is hier in den Raad ook nooit ontkend, het is hier vandaag zelfs nog eens weer gezegd dat bij het tot stand komen van een grootere ijsbaan zeer zeker een gemeentebelang was betrokken, in dien zin, dat het voor de gemeente goed zou zijn en te wen schen dat er een grootere ijsbaan zou komen. Die wensch zou in vervulling kunnen gaan, indien de ge meente inging op het aanbod van .,De IJsclub" en daarop is dat aanbod onderzocht. Aangeboden werd het terrein van de oude ijsbaan tegen een zekeren prijs en ook werd ander terrein ten Noorden van de Oude Meer aangeboden tegen een anderen prijs. Toen is ten opzichte van het eerste terrein onderzocht of, indien dit niet meer als ijsbaan zou worden gebruikt, het in ge bruik zou kunnen worden genomen als bouwterrein- Wij waren van meening, dat dit terrein zeer spoedig als zoodanig kon worden uitgegeven en daarvoor was dan alleen noodig, dat er straten op het terrein werden gelegd, die konden aansluiten bij de bestaande straten. Die konden dus direct gemaakt worden en dan kon het terrein worden uitgegeven tegen een bepaalden prijs. Wij hebben toen gezegd: er zijn zooveel M2., er gaat zooveel M2. voor de straten af en er blijven dus zooveel over. De rest moet dus zooveel per M2. op brengen en wij kwamen toen precies op de som, die door ,,De IJsclub" voor dat terrein werd gevraagd. Wij hebben dus niet nagegaan of dat terrein in pu blieke veiling ook minder zou opbrengen; ik ben eerlijk gezegd ook van meening, dat het terrein in publieke veiling minder zou opbrengen dan wat door de gemeente aan „De IJsclub" zou worden betaald, doch hier is ook nooit gezegd dat dit de waarde was van het terrein in publieke veiling, maar er is alleen gezegd als de gemeente dit terrein voor dien prijs koopen kan, dan meenen Burgemeester en Wethouders dat het voor de gemeente uit kan en dat dit op billijke gronden mogelijk is. Wil men dus de redeneering van Burgemeester en Wethouders aanvallen, dan moet men die niet aan vallen op de waarde van den grond, maar op de be rekening. die Burgemeester en Wethouders hebben opgezet; alleen daarop kan men hun redeneering aan Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. 175 vallen, maar niet op de waarde van den grond. Het tweede terrein is op dezelfde manier bekeken, alleen is daarbij een 10-jarige termijn genomen, ge durende welken daar waarschijnlijk heelemaal niet zou worden gebouwd en daarom is het renteverlies over dien tijd er bij gedaan. Nu is hier dit misverstand in deze vergadering. In de eerste plaats spreekt de heer Dijkstra over een taxatie van de deskundigen van de gemeente, maar het terrein is van de zijde van de gemeente nooit getaxeerd. Wij hebben den vraagprijs van „De IJsclub" als basis genomen, wij hebben ons afgevraagd of wij daarmee uit konden of niet en wij hebben in het midden gelaten, wat de publieke waarde zou zijn, want dat kon ons heel weinig schelen. De kwestie was dat wij het terrein voor een zekere som konden koopen, dat naar het oor deel van Burgemeester en Wethouders het gemeente belang er mee was gediend, wanneer hier een grootere ijsbaan zou komen en dat de gemeente er mee uit kon, als die zekere som voor het terrein werd betaald, en wij meenen eigenlijk dat dit nog zoo is. Ook ten opzichte van het tweede terrein hebben wij zoo geredeneerd. Als men nu zegt, zooals de heer Hofstra, dat het gemeentebelang door dat besluit destijds niet werd be voordeeld, en dat men er daarom ook tegen is geweest, zou ik zeggen: eigenlijk werd het gemeentebelang daar toch wel mee bevoordeeld. Niet financieel maar dat hebben Burgemeester en Wethouders ook niet gezegd, er werd geen winst op gemaakt maar ideëel wèl en daar mag men toch ook wel iets voor doen, als dat financieel niets behoeft te kosten. Dat was de heele redeneering van Burgemeester en Wethouders. Nu zegt de heer Terpstra: Burgemeester en Wet houders moeten duidelijk maken dat er geen schade voor de gemeente in zit. Burgemeester en Wethouders hebben getracht dat te doen en als men nu hun rede neering niet gelooven wil, dan is men daar volkomen vrij in, maar om er nog meer cijfers bij te halen dan Burgemeester en Wethouders al hebben gedaan om aan te toonen dat er geen schade in zal zitten is niet mogelijk. Wil men dat niet gelooven en acht men de berekeningen van Burgemeester en Wethouders verkeerd, dan is dat een kwestie van gevoel. Burgemeester en Wethouders hebben nagegaan wat dat terrein waard was, wanneer het in de naaste toekomst werd bebouwd en op dien prijs hebben zij gewezen, maar dat is natuurlijk niet waar te maken. Als men niet gelooft dat er 6.— per M2. voor dat terrein is te maken, dan houdt alles op, maar Burgemeester en Wethouders hebben naar hun oordeel duidelijk gemaakt dat er voor de gemeente geen nadeel in zat. Nu kan men zeggen dat die rede neering fout is, maar men kan dat óók niet aantoonen; het is eenvoudig een kwestie van aanvoelen. Burge meester en Wethouders meenen dus dat hun berekening juist is. Nu is er een voorstel van den heer Hooiring om in beroep te gaan en de heer Terpstra heeft gezegd: laten Burgemeester en Wethouders praeadvies uit brengen over het voorstel van den heer Botke. Ik zou het dan zoo willen voorstellen: U bedoelt dan daarmee zeker, nadat het voorstel van den heer Hooiring is verworpen of ingetrokken Verder zou ik willen vragen: wat voor praeadvies moeten Burgemeester en Wethouders dan over de motie van den heer Botke uitbrengen Ik zal den Raad eerst nog even kennis doen nemen van die motie, opdat ieder weet wat er in staat. (Spreker doet lecture van de motie van den heer Botke, zooals deze die al heeft voorgelezen). M. i. is op het voorstel van den heer Botke, zooals dat luidt, geen ander praeadvies uit te brengen dan Burge meester en Wethouders zullen het doen, of Burge meester en Wethouders zullen het niet doen. Ik wil nog wel even met Burgemeester en Wethouders overleg plegen wij hebben dat nog niet kunnen doen maar m. i. is er geen ander praeadvies uit te brengen. Alleen zou ik dit nog willen vragen: het is toch niet de bedoeling, dat praeadvies wordt uitgebracht, nadat de onderhandelingen met „De IJsclub" zijn gehouden als die ten minste gehouden kunnen worden en dat dit praeadvies dan gaat over den uitslag van die onderhandelingen Als dat niet de bedoeling is, dan kunnen Burgemeester en Wethouders niet anders zeggen dan wij zullen het probeeren, of wij doen het niet. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog een korte opmerking willen maken. Ik wil beginnen met te zeggen dat ik hier op tafel had liggen een voorstel om wèl bij de Kroon in beroep te gaan; ik had dat voorstel al opgeschreven, maar nu de heer Hooiring een gelijk voorstel heeft ingediend, kan ik volstaan met dat te ondersteunen. Verder wil ik toegeven, dat ik mij eenigszins on duidelijk heb uitgedrukt over die taxatie; ik heb bedoeld dat als basis is genomen de berekening, waarop hier de geheele zaak is opgebouwd. Daarin ben ik dus eenigszins onjuist geweest, maar die taxatie, die aan Gedeputeerde Staten is uitgebracht, heeft voor mij op verschillende gronden en wel in de eerste plaats omdat het terrein niet te koop is, ook bitter weinig waarde. Nu wordt hier telkens beredeneerd en ik wil daar met kracht tegen opkomen dat dit een zaak was. waar voor de gemeente niet iets meer in zat. Ik geef direct toe, dat van den kant van het college nooit is betoogd, dat in deze transactie voordeel zat voor de gemeente. Dat staat er dus heelemaal buiten, maar wat wèl van beteekenis was voor de gemeente, was, dat dit een object was voor werkverschaffing. Mevrouw Buis man heeft gezegd, dat wij in de tegenwoordige tijds omstandigheden niet in beroep moeten gaan, maar als er ooit tijdsomstandigheden zijn geweest, waarin wij elke gelegenheid moeten aangrijpen om een stuk werk verschaffing te krijgen, dan zijn het wel dezeWant het staat zoo, wanneer dit niet gebeurt, dan zullen honderden werkloozen weer op een andere manier moeten worden ondersteund. Dat kost nog meer en voor de menschèn is het nog minder, want het is voor hen beter, dat zij voor een behoorlijke daghuur aan het werk gaan, dan dat zij geen werk hebben. Dat is toch een voordeel dat niet onder cijfers is te brengen; wanneer men hiermee een 40 of 50 menschen den ge- heelen zomer aan het werk kan houden, dan is dat toch zeker wèl van financieele beteekenis. En als bij deze zaak de Kroon zich gaat scharen achter Gedeputeerde Staten, dan beteekent dat, dat men er nog een paar honderd werkloozen bij krijgt. En dat is toch niet meer noodig het is al schrikbarend, hoe dit vraagstuk de aandacht vraagt en op welke wijze men het aan den anderen kant voorzien heeft op de loonen, maar dat staat hier buiten. Ik meen te hebben aangetoond dat, als puntje bij paaltje komt,er wel degelijk financieele schade in zit wanneer deze zaak niet doorgaat. Ik wil dan ook het voorstel van den heer Hooiring ondersteunen om bij de Kroon in beroep te gaan en daarmee ondersteun ik automatisch niet de motie van den heer Botke, omdat ik het niet vruchtbaar acht om de onderhandelingen weer te openen. Dan acht ik het beter, de vraag op nieuw onder de oogen te zien en te trachten op een andere wijze een oplossing te vinden dan op de manier, zooals in de motie van den heer Botke wordt voorge steld. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook nog wel een enkel woord willen zeggen. Ik wil begin nen over hetgeen de heer Hofstra heeft gezegd, n.l. dat hij het hoogst onverantwoordelijk vindt dat ik dat voor stel rauwelings in den Raad heb gedaan. Ik vind dat niet hoogst onverantwoordelijk; de Raad kan dat voor stel gemakkelijk beoordeelen en er kan onmiddellijk een besluit over vallen; er zitten heelemaal geen technische

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 4