176 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932.
kwesties aan vast en de Raad kan er zich zoo over uit
spreken, of men er voor is of er tegen. Maar wat ik wèl
hoogst onverantwoordelijk acht is, als men stemt tegen
een voorstel, dat geen geldelijk nadeel voor de ge
meente zal opleveren, maar waaraan wel indirecte voor
deelen vastzitten. Burgemeester en Wethouders hebben
tweemaal achtereen aangetoond, dat deze transactie
voor de gemeente Leeuwarden geen geldelijk nadeel
meebrengt en wanneer dat het geval is, dan is het ge
volg, dat de gemeente dóór die transactie voordeel heeft.
Want er zitten groote indirecte voordeelen aan vast;
een betere ijsbaan is voor Leeuwarden een indirect
financieel voordeel; het is tevens een voordeel voor de
ingezetenen, dat die nieuwe ijsbaan ook voor de zomer
sport zou worden ingericht; verder zou de oude ijsbaan
worden bestemd voor woningbouw, wat ook een voor
deel is, ook omdat de woningen daar een mooie plaats
kregen en een derde voordeel, dat zeer zwaar weegt
dat ben ik met den heer Dijkstra eens is de werkver
ruiming. Daar zie ik een zeer groot voordeel in, want
de werkloosheid neemt toe en als er geen werk is, zal
men de menschen toch moeten onderhouden en dat zal
ook geld aan de gemeente kosten.
Ik betreur het dat de heer Vromen niet heeft ge
treurd, toen hij het besluit van Gedeputeerde Staten
las en de heer Terpstra evenzoo, want ik meen dat
daardoor voordeelen voor de gemeente te loor zijn ge
gaan. Zij beroepen er zich op dat door deze transactie
een groote groep menschen, zij het dan niet in hun per
soonlijke stoffelijke belangen, zou worden bevoordeeld,
maar dat houdt niet in, dat de gemeente daardoor zou
worden benadeeld; de gemeente zou er niet financieel
door worden benadeeld, maar in de toekomst zou het
voor haar een groot voordeel zijn. Daarom betreur ik
nog eens, dat het Raadsbesluit door Gedeputeerde
Staten is afgekeurd.
Ik heb hier nu een motie ingediend, niet omdat ik het
onnoodig vind om bij de Kroon in beroep te gaan, maar
omdat ik wel voel dat er niet veel van zal komen. Het
ligt echter wèl op den weg van den Raad om dat te
doen, vooral waar het hier altijd gewoonte is geweest
dat de Raad, als Gedeputeerde Staten een besluit had
den afgekeurd, bij de Kroon in beroep ging. En ik ge
loof wel, als in het beroepschrift de motieven worden
uiteengezet, die Burgemeester en Wethouders hebben
geleid bij het doen van hun voorstel, dat er misschien
nog wel een kans is al meenen de heer Terpstra en
anderen, dat daarvoor géén kans is dat de Kroon
de zaak ruimer zal bezien, en vooral ook met het oog
op de werkverruiming, het Raadsbesluit zal goedkeuren.
Óf dit dan nog* uitwerking zou hebben is een tweede
kwestie, omdat de Voorzitter heeft meegedeeld, dat
,.De IJsclub" thans niet meer genegen is de transactie
door te zetten omdat het weiland moet worden ver
huurd, enz., maar toch zou het een rehabilitatie voor
den Raad zijn, wanneer de Kroon het besluit nog zou
goedkeuren.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
hier thans eerst het woord willen vragen over de orde.
Ik heb een voorstel gedaan om bij de Kroon in beroep
te gaan en als dat wordt aangenomen, dan is deze heele
verdere redeneering overbodig; mijn voorstel is van de
verste strekking en ik had dus graag gewild, dat dit
direct in bespreking werd gebracht. Ik zal niet terug
komen op de discussies of het al of niet in het belang
van de gemeente zou wezen als er een nieuwe ijsbaan
zou komen; ik heb op het oogenblik niet de illusie om
de tegenstanders nog te overtuigen, want die zijn niet
te overtuigen, wanneer zij zich zoo met lof over de
taxatie van Gedeputeerde Staten uitlaten. Alleen zou
ik wel graag eens achter de schermen willen kijken,
want ik heb zoo het vermoeden, dat er wel iets gebeurd
is om Gedeputeerde Staten tot dit besluit te brengen.
Ik ben van meening, dat zooiets niet alleen gebeurt
door een taxatie; er zou ook wel eens iets anders bij
Gedeputeerde Staten gebeurd kunnen zijn.
De heer Terpstra is zoo vriendelijk geweest, ons uit
te noodigen om niet in beroep te gaan bij de Kroon,
maar te kennen te geven, dat men als mannen van
karakter zijn fouten en feilen kent. Ik wil echter wel
zeggen, dat wij het nooit als een fout hebben gevoeld
dat wij dit besluit hebben genomen ik heb daaraan
mijn stem gegeven in de volle overtuiging, dat het in
het belang van de gemeente was en ik zou zeggen: laat
het dan niet een financieel belang zijn, U zult het toch
met mij eens zijn, dat er wel een ideëel belang voor de
gemeente aan vast zit.
Ik geloof dat wij op het oogenblik beter doen Gede
puteerde Staten te toonen dat wij niet accoord gaan
met hun besluitwij hebben hier niet onze feilen te
toonen, maar wij dienen te toonen, dat wij niet onder
de onderdrukking, die Gedeputeerde Staten zich op het
oogenblik hebben aangematigd, wenschen te berusten.
Daarom moeten wij ons verzetten en niet bij de pakken
neer gaan zitten en zeggen: we vinden het zoo welletjes
en kruipen in onze schulp. Ik kan mij in mijn 10-jarige
loopbaan als Raadslid niet herinneren, dat wij niet van
een afkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten in be
roep zijn gegaan. Zelfs de tegenstanders hebben tot
zoodanig beroep altijd meegewerkt; ik herinner in dit
verband slechts aan de zaak van het symphonie-orkest.
Ook daarbij keurde de Raad het goed om in beroep te
gaan, ook al vond men het besluit zelf niet goed en
daarom verwacht ik dat de Raad heden alsnog dezelfde
houding zal aannemen.
De heer Terpstra; Mijnheer de Voorzitter. Natuurlijk
behoef ik, na wat ik reeds heb gezegd, niet nog eens
te herhalen, dat ik grootendeels wèl bezwaar heb tegen
de motie, die door den heer Botke is ingediend en dat
ik in de tweede plaats bezwaar heb tegen den vorm
van die motie. Maar toch verklaar ik mij voor het uit
brengen van praeadvies om de eenvoudige reden, dat
deze motie plotseling in de vergadering is geworpen,
men zich eerst daarover een oordeel moet vormen en
hetgeen daarin wordt gevraagd misschien al of niet zal
kunnen lukken. Daarom, als er nog eens in den breede
over de motie wordt gesproken in het college, dan lean
het college ons nog van inlichtingen over die zaak
dienen. Feitelijk ben ik dus tegen den inhoud van de
motie, maar ik wil over de muur, die ons op het oogen
blik scheidende houdt, heen stappen, om het over de
zaak eens te worden, altijd met dien verstande, zooals
mijn aanvankelijk idee was, dat er geen schade voor
de gemeente uit mag voortkomen en dat de gemeente
er zelfs geen risico bij mag loopen. Met dien verstande
wensch ik deze poging te doen.
Het is mij opgevallen dat uit den hoek van de Soci
aal-Democraten, zoowel van de nieuwe als van de
oude, van de afhankelijke als van de onafhankelijke,
thans is gekomen deze gedachte: het motief van ons is
de werkverschaffing. Als men echter dat motief nü
aanwendt, hebben de heeren in feite de zaak reeds ver
loren, want dan is hun primaire eisch er moet een
nieuwe ijsbaan komen, vervallen door hun secundaire
eisch het is nü de tijd in verband met de werkver
schaffing. Als de zaak zoo wordt voorgesteld, hebben
de heeren, op grond van de werkloozenzorg, die ook
ons ter harte gaat
De heer Muller; Ja, dat weten we wel
De heer Terpstra; Dat zijn uitdrukkingen, die ik ook
wel kan zeggen, maar ik zou mij er voor schamen om
dergelijke uitdrukkingen ten opzichte van een tegen
stander te gebruiken. Bij allerlei verschillend standpunt
kan men toch wederzijds goed over elkaar denken
De heer Muller; Dan moet U ook het goede van ons
aannemen en dat hebt U nooit gedaan.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. 177
De heer Terpstra; Dat heb ik ook gedaan, maar ik
zal op dergelijke beschuldigingen niet meer antwoorden.
De Voorzitter; Zoudt U nu maar niet bij de ijsclub
blijven
De heer Terpstra; Ja, mijnheer de Voorzitter, LI toont
zich op het oogenblik een wijs man door mij te vragen
bij de ijsclub te blijven; ik zal dien raad ten zeerste ter
harte nemen.
Ik moet nu nog even iets zeggen aan het adres van
den heer Hooiring. Deze heeft mij verkeerd begrepen;
ik heb gezegd: indien de heeren en ik sprak daarbij
dus wel degelijk in den conditionalis overtuigd zijn,
dat het besluit, dat indertijd is genomen, minder goed
is geweest, dan zal het hen eeren, wanneer zij daarop
terug komen. Maar de heeren gebruiken nu andere
motieven en ik heb er op willen wijzen, wat nu hun
motief als voorstellers is om in hooger beroep te gaan
bij de Kroon. Ik zou zeggen, hoe durft men zoo stout
te spreken, wanneer men, lettende op de verschillende
besluiten, die door de Regeering zijn genomen, weet
dat de Regeering er in de eerste plaats op toeziet dat
het financieele beleid in orde blijft
De heer Muller: Ten koste van de arbeiders
De Voorzitter: Weest U toch stil, U wordt ook zelf
toch niet graag telkens geïnterrumpeerd.
De heer Terpstra: Ik zal daar niet op antwoorden; j
dat zijn van die algemeene uitdrukkingen, dat beteekent I
niets.
Op die gronden voel ik er dus niets voor om in beroep
te gaan bij de Kroon, maar ik herhaal dat wij van onze
zijde, ofschoon wij tegen den inhoud van de motie zijn,
wel voor praeadvies daarover willen stemmen; wij kun
nen elkander daarom wel de helpende hand toereiken,
om zoodoende ons doel te bereiken, waarmee ik meen
de werkverschaffing. Nu is het voor mij niet een uit
gemaakte zaak, dat dit de weg is om die werkverschaf
fing te bewerkstelligen. Dat meenen de heeren wel,
maar zou er ook niet een andere manier mogelijk zijn?
Misschien komt ,,De IJsclub" straks in zoo goeden doen
of is men daar van zoo goeden zin, dat men zegtwij
zullen toch, daarbij indirect gesteund door de Overheid,
wat betreft de werkloozenzorg, het karwei maar onder
nemen. Maar bij het genomen besluit komt het neer
en dat is volkomen juist door Gedeputeerde Staten aan
gevoeld op een verkapt subsidie aan deze vereeni-
ging en dat mag niet plaats hebben, ook niet in verband
met de werkloozenzorg. Dat is een heel andere kwestie
en daar moeten wij op een andere wijze in trachten te
voorzien.
Het gaat verder absoluut niet aan om ons te ver
wijten: jullie voelt voor dit of dat niets. Ik zal de heeren
echter niet met gelijke munt betalen, ik meen daar te
hoog voor te staan.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter: Nadat ik
in eerste instantie had gesproken, is het voorstel ge
daan om bij de Kroon in beroep te gaan. Ik ben het
volkomen eens met degenen, die de redeneering volgen
dat, als een voorstel door de meerderheid van den Raad
is aangenomen en Gedeputeerde Staten ten opzichte
van die materie principieel een andere opvatting hul
digen, het op den weg van den Raad ligt om een finale
beslissing in hoogste instantie uit te lokken. Maar het
gaat hier niet om een principieel verschil van meening,
het gaat er ook niet om of de gemeente hare bevoegd
heid te buiten gaat. maar het gaat er om of een be
paalde transactie nadeelig of voordeelig voor de ge
meente zal zijn. Nu heeft de Voorzitter zoo juist gezegd
en dat wordt hier algemeen vergeten door degenen,
die ons er van beschuldigd hebben dat wij zoo absoluut
star en strak vasthouden aan ons standpunt, zelfs tegen
een betere overtuiging in, dat er geen schade voor de
gemeente uit zou voortvloeien en die ons zoo positief
hebben bestreden door te zeggen: dat is zoo, dat er
geen schade in zit nu heeft de Voorzitter gezegd:
dat er geen verlies uit zal voortvloeien kan men niet
bewijzen, dat er winst in zit, is door Burgemeester en
Wethouders nooit beweerd en omgekeerd kunnen de
tegenstanders ook niet bewijzen dat er schade voor
de gemeente in zit; het is eenvoudig een kwestie van
aanvoelen. Daarom past de hooge toon. die tegen ons
is aangeslagen, hier allerminst. Ik onderschrijf volkomen
wat de Voorzitter heeft gezegd; het is hier een kwestie
van aanvoelen en wij hebben het van het begin af zoo
aangevoeld, dat de kans op winst wat ook niet be
weerd was dat die bestond nihil was en de kans
op schade niet gering. Zoo hebben wij het aangevoeld
en wij hadden daartoe hetzelfde recht als anderen om
de zaak anders aan te voelen en het bestaan van dat
recht heeft ook de Voorzitter erkend. Wij hebben toen
gezegd:: dan zit daarin een verkapt subsidie; als de
mogelijkheid dat er schade uit voortvloeit voor de ge
meente lang niet gering is, als de zaak zoo optimistisch
is bekeken, dan houdt dat in, dat hier een subsidie in
zit aan ,,De IJsclub".
Ik zal nu niet treden in de discussie over de werk
verruiming, maar van het begin af is die kwestie door
Burgemeester en Wethouders niet als een belangrijk
argument gebruikt en zeer terecht niet als een belangrijk
argument gebruikt. Ik vermoed echter dat het feit, dat
men de kwestie van de werkverruiming hier thans zoo
op den voorgrond laat treden is onder den invloed van
de demonstratie, die hier j.l. Zondag is gehouden
De heer Botke: Dat is niet waar, het is vroeger even
goed gebeurd
De heer Vromen: en dat ook de O. S. P., die
daarbij niet mee mocht demonstreeren
De heer Dijkstra: Dat is óók niet waar
De heer Vromen: thans behoefte heeft om daar
hier voor te demonstreeren. Ik zal daar niet verder op
ingaan, want ik schijn de heeren daarmee te prikkelen,
maar ik wil er tegen opkomen, dat hier een zoo hooge
toon door de heeren wordt aangeslagen tegen ons,
wanneer wij een ander standpunt innemen. En ik wil
constateeren dat de heeren, die zoo rouwig zijn over
de aantasting van de autonomie der gemeente, dezelfden
zijn, die niet alleen overleg plegen met het N. V. V.
en dergelijke organisaties, maar dat zij als Raadslid en
als wethouder of in welke besturende functie bij de
Overheid ook vaak niet in zelfstandigheid over belang
rijke aangelegenheden mogen beslissen, maar eerst aan
het N. V. V. enz. moeten vragen, welke houding zij
moeten aannemen en dat zij aan de uitspraken van die
organisaties ook dikwijls op straffe van royement of
verlies van hun politieke functie gebonden zijn. Dat is
geen overleg, maar dat is een absolute vernietiging van
de gemeentelijke autonomie door instanties, die geen
openbare verantwoording kennen.
De Voorzitter: Ik stel voor de discussies te sluiten
en het voorstel van den heer Hooiring in stemming te
brengen. De politiek kan bij de begrooting genoeg
besproken worden.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, dan vraag
ik het woord over Uw voorstel om de discussies te
sluiten. Het gaat niet op om nu de discussies te sluiten,
terwijl er van den leant van den Vrijheidsbond absolute
leugens worden verteld. En ik zou den heer Vromen
willen tarten om in de volgende vergadering met be
wijzen te komen; hij liegt dat de S. D. A. P